Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets ter bevordering van het doel der Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank.Vóór eenigen tijd ontving de Heer S., een voorstander der afschaffing van sterken drank, een' brief van den WelEerw. Heer j. huizinga, Predikant, vroeger te Aduard, thans te Burg op Texel, welke hem zoo belangrijk toescheen, dat hij verlangde den hoofdinhoud daarvan door den druk te mogen bekend maken. De Schrijver, om vergunning hiertoe gevraagd, dewijl zijn brief geenszins met deze bedoeling werd geschreven, heeft dit verzoek bereidwillig toegestaan; en het is dien ten gevolge, dat de onderstaande regelen, welke het grootste gedeelte van den brief bevatten, aan de Redactie der Vaderl. Letteroef. ter plaatsing worden aangeboden. | |
[pagina 291]
| |
Onze Vereeniging heeft haar ontsaan te danken aan het eerste nommer der twee door UEd. mij toegezondene tractaatjes.Ga naar voetnoot(*) Ik las hetzelve voor op de Vergadering van het Departement Aduard der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en drong daarbij, zoo veel in mij was, het belang en de noodzakelijkheid aan, om aan den inhoud van de uitnoodiging, daarin vervat, te voldoen, daarin door den Heer O.... krachtig ondersteund wordende. Wij hadden dan ook terstond het genoegen om op te merken, dat velen met ons gevoelden, hoe noodig het was, aan de toenemende drankzucht, die zich ook in onze provincie en in onze streken zoo algemeen in treurige verschijnselen openbaarde, ernstigen wederstand te bieden. Twee mannen, waarbij zich later nog een derde voegde, verbonden zich met ons ter oprigting van een Afschaffingsgenootschap. Ten einde de toetreding gemakkelijker te maken en in het belang der goede zaak, naar ons oordeel, wijzigden wij het onderteekeningsformulier, en verbonden ons, als ter proeve, slechts voor den tijd van één jaar. Zoo begonnen wij ons werk, in het vast vertrouwen, dat ook uit de kleinste beginselen de grootste en heilrijkste gevolgen kunnen voortkomen, onder den zegen van Hem, die de bevordering wil van alles, wat goed is en het algemeen menschengeluk bevorderen kan. Dat wij, bij de veelvuldige ernstige pogingen, die wij te werk stelden, om aan onze kleine Vereeniging, overeenkomstig hare bestemming, eene grootere uitbreiding te geven, velerwegen sterke tegenkanting ontmoeteden, dikwijls zelfs smaadheid moesten lijden, kan UEd. wel niet verwonderen, als die zelf welligt bij ervaring weet, wat het inheeft tegen de kracht van het vooroordeel en van de zonde te strijden. Maar wij ondervonden tevens, dat volharding ook de grootste moeijelijkheden kan overwinnen, en dat onze pogingen goedkeuring vonden bij de weldenkenden, ook zelfs dan als men ze nog niet in het openbaar durfde huldigen. Reeds sedert geruimen tijd werden er in de school van den Horn (gemeente Aduard) openbare voorlezingen gehouden. Meest werden daarbij gebruikt de Volksbode van robidé van der aa en heldring, eenige werken van de | |
[pagina 292]
| |
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en andere kleine stukken. Bij deze bijeenkomsten, die het karakter van gemeenzame avondgesprekken der dorpgenooten hadden, en in den beginne vooral goed werden bezocht, ontbrak het reeds vroeger niet aan krachtige waarschuwingen tegen de gevaren der sterke dranken. Met verhoogden ijver werd nu dit onderwerp weêr ter sprake gebragt. Weldra hadden wij dan ook de voldoening, dat wij iets van den invloed mogten bespeuren, op deze en andere wijzen door ons bewerkt. Eenigen, die bekend stonden als groot misbruik van den drank gemaakt te hebben, traden tot onze Vereeniging toe. En gelijk dit ons grootelijks bemoedigde om op onzen weg voort te gaan, zoo verzekerde dit ons ook te meer van het welgevallen der menschen op onze pogingen. Het nam althans den smaad weg, die vroeger op het lidmaatschap onzer Vereeniging bij velen rustte, vermits men thans deszelfs nuttige strekking duidelijk begon in te zien. Afwisselende was, sedert, het geluk onzer onderneming. Van tijd tot tijd kwamen er leden bij, doch vielen ook enkelen weder af, die wij, niettegenstaande alle aangewende moeite, niet op den weg der verbetering, den weg van hun eigen waarachtig geluk, konden behouden. En zoo staat het tot op heden, terwijl onze Vereeniging thans ruim 20 leden telt. Onder deze zijn er verscheidene, die zelve ten sprekende bewijze verstrekken van het goede, dat onze Vereeniging sticht, door dezelve aanvankelijk genezen zijnde van hunne meerdere of mindere verslaafdheid aan sterke dranken. Doch ook nog in den laatsten tijd hebben wij verscheidene leden gewonnen, die minder uit eigenbelang, dan wel uit zuivere belangstelling in het welzijn hunner medemenschen, tot onze Vereeniging zijn toegetreden, en van wie men met grond verwachten mag, dat zij krachtige bevorderaars der goede zaak zullen wezen. Op dezulken is onze hoop gevestigd, en ik twijfel dan ook niet, of wij zullen, schoon met langzame schreden, zeker voorwaarts gaande, veilig het goede doel bereiken, dat wij ons hebben voorgesteld. Het is waar, gering is nog het aantal onzer leden, maar kort ook nog de during van ons genootschappelijk aanzijn. Bovendien verheugen wij ons minder over het getal onzer werkelijke leden, dan wel over den algemeenen invloed, dien wij meenen te oefenen. Ik ken er velen in de omstre- | |
[pagina 293]
| |
ken mijner voormalige woonplaats, die, door valsche denkbeelden van vrijheid weêrhouden, nog geenszins tot het lidmaatschap van het Genootschap willen toetreden, maar die toch de bedoeling deszelven allezins huldigen, en gaarne erkennen, dat het Genootschap hun nuttig was. Volgens hun zeggen waren zij nooit zoo zeer overtuigd van het schadelijke of gevaarlijke van een dagelijksch gebruik van sterke dranken, weshalve zij thans dat gebruik dan ook tot gelegenheden van, in hun oog, dringende noodzakelijkheid beperken. Vele anderen willen wel leden worden, maar, gebonden door den rampzaligen geest van uitstel, wachten zij nog steeds op eenen hun welgelegenen tijd. Intusschen is er het jenever- en brandewijndrinken nu reeds aanmerkelijk verminderd. Het begint meer en meer door een matig gebruik van aalbessenwijn vervangen te worden. Ik beschouw ook dit als iets verblijdends in dezen. Tot dusver scheen de sterke drank in de bijeenkomsten der landlieden een volstrekt onontbeerlijk iets te wezen. Aan eenen bezoeker wijn aan te bieden, of in eene herberg, behalve bij enkele buitengewone gelegenheden, die het schijnen te veroorloven, wijn te drinken, ware zoo veel alsof men zich schaamde boer te zijn, en een blijk van verregaande zucht naar grootheid. Deze heerschende denkwijs geeft aanleiding tot veel gebruik en daardoor ook tot veel misbruik van sterke dranken op die tijden, als men zich van koffij, thee enz. niet kan of wil bedienen. Doch thans kent men den aalbessenwijn, en men doet bij het gebruik deszelven elken beschuldiger zwijgen door de aanmerking: ‘Die wijn kost mij niets meer dan jenever en ik drink ze liever.’ Zoo wordt dan toch den volke een andere drank dan de jenever of brandewijn verschaft; een drank, die, als zijnde minder geestrijk, niet zoo ligt tot onmatigheid voert en daarom veel verkieslijker is, terwijl in allen gevalle het vroeger zoo vast gebruik, om elkander jenever te schenken, wordt ondermijnd. Altijd verheug ik mij, dat ik eens het lidmaatschap van het Afschaffingsgenootschap heb aanvaard. Gedurende de twaalf jaren mijner ambtsbediening heb ik nooit - ik meen het met vrijmoedigheid te mogen zeggen - de verbetering mijner medemenschen, het terugbrengen van den verdoolde tot den weg van deugd en van geluk, bijzonder van den ongelukkige, die aan de vreeselijke drankzucht was verslaafd, uit het oog verloren. Maar nooit heb ik ook maar | |
[pagina 294]
| |
het vierde gedeelte kunnen uitwerken van hetgeen ik, onder den Goddelijken zegen, als mijn aandeel beschouwen mag van de vrucht onzer genootschappelijke werkzaamheid in het laatste jaar alleen, hoe gering dat aandeel ook zij, en mijne overige geëerde medeleden mogen gewis van zich hetzelfde betuigen. Ik zal dan ook niet nalaten in mijnen nieuwen werkkring naar vermogen voort te werken aan de taak, die ik eens, uit overtuiging van deszelfs hoog gewigt, heb op mij genomen. Na opregte zegenbede over het gewigtig werk enz.
(Get.) j. huizinga, Leeraar der Doopsgezinden. |
|