Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAbd-el-Kader's secretaris.In het laatst des vorigen jaars bevond de secretaris van abd-el-kader zich te Parijs. Het is een jongman, omstreeks 25 jaren oud, van Belgische afkomst, en begaafd met eene levendigheid van geest en gemoed, zoo als zelden het eigen der lieden van zijn geboorteland is. Het is bijna tien jaren geleden, sedert de Emir hem in zijne dienst genomen heeft, en thans, nu hij door dit Arabisch opperhoofd in al deszelfs denkbeelden en ontwerpen ingewijd geworden is en hem op al deszelfs menigvuldige togten begeleid heeft, heeft hij voor hem eene bewondering en verknochtheid opgevat, welker opregtheid boven allen twijfel verheven is. | |
[pagina 237]
| |
Omtrent een half jaar geleden had hij zijnen gebieder verlaten. Gedreven door den wensch, om nog eenmaal zijne verwanten weder te zien, verzocht hij den Emir om een tijdelijk verlof, hetgeen deze hem oogenblikkelijk toestond, zonder zich in het minst door de bedenking te laten weêrhouden, welk ongerijf en gevaar voor hem uit de afwezigheid van dit jonge mensch ontstaan konden, dat tien jaren lang onafgebroken zijn gezelschapper en de medeweter zijner geheimen geweest was. Alvorens naar den Emir terug te keeren, had nu de jonge Belgiër ook nog Parijs willen bezoeken en er ettelijke dagen vertoeven. Gelijk men ligt kan denken, werd hij aldaar het voorwerp der algemeene oplettendheid, en hij deed ook niets, om zich aan de nieuwsgierigheid dergenen te onttrekken, die zoo gaarne van hem naauwkeurige inlichtingen wenschten te erlangen omtrent den geduchtsten tegenstander, dien Frankrijk nog in het noorden van Afrika te bestrijden gehad heeft. Bereidwillig en met een eigenaardig welgevallen vertelde hij eene menigte trekken uit het bijzondere leven van abd-el-kader, maar desniettemin nam hij de onschendbaarste geheimhouding in acht, zoodra men het gesprek op deszelfs staatkundige oogmerken brengen wilde. Het belangrijkste, hetwelk men van den jongen man heeft kunnen erlangen, is, dat abd-el-kader steeds van den kant van Engeland ondersteuning in zijne worsteling tegen Frankrijks overmagt gevonden heeftGa naar voetnoot(*), en dat alle krijgsbenoodigdheden van den Emir hem uit Engeland geworden zijn. Hij voegde hier nog bij, dat de Fransche regering te dezen opzigte wel kennis van de volle waarheid dragen moest, daar zij, door het opligten van de Smala des Emirs, in bezit van brieven geraakt was, die hieromtrent ook niet den geringsten twijfel kunnen overlaten. Naar hetgeen dit jonge mensch zeide, is abd-el-kader verre verwijderd, al zijne hulpbronnen uitgeput | |
[pagina 238]
| |
te hebben; integendeel oefent hij zulk eenen invloed over de Muzelmannen uit, dat, wanneer hij zulks oordeelen mogt met zijne belangen te strooken, hij nog steeds in staat zou zijn, de groote meerderheid der stammen tegen de Fransche heerschappij in opstand te brengen. Abd-el-kader betaalt zijnen geheimschrijver, wien hij overigens vrije woning en kost verschaft, eene maandelijksche bezoldiging van 50 francs. Een geheel andere beweegreden dan baatzucht is het dus, welke dezen laatste genoopt heeft, tien jaren lang al de gevaren en ongemakken van zijnen gebieder te deelen. Het is de bewonderingwaardige geest van dezen inderdaad buitengewonen man, die den jongen Belgiër aanlokte en aan zijnen persoon als geboeid hield. Hij ziet in abd-el-kader eenen tweeden napoleon, en is er trotsch op, in zijne dienst te staan. |
|