| |
Over zondagsscholen en inrigtingen van liefdadigheid te New-York.
Aan den Markies De Pastoret.
(Uit de brieven: la Havane van Mme la Comtesse merlin.)
Zoo ben ik dan, mijn waarde Markies, in die groote hoofdstad van maatschappelijke gelijkheid en handelstrotschheid, die men New-York noemt, aangekomen. Gij verlangt van mij eenige opmerkingen over deze republikeinen, die hunnen nieuwen Staat als met den stormpas ontginnen. Wel nu, ik heb er meer kwaads dan goeds van te zeggen, zoo als zulks wel eens meer met menschelijke vereenigingen het geval is; maar ik heb mij voorgenomen met het goede te beginnen, en ga u met vlugtige pen, onopgesmukt, eenige van mijne bevindingen mededeelen.
Gisteren was ik getuige van een alleraandoenlijkst tooneel. Meer dan zestienduizend kinderen, in troepen afgedeeld,
| |
| |
doorkruisten de straten, met ontplooide vaandels, om het verjaarfeest van de instelling der Zondagsscholen (Sunday-Schools) te vieren. Deze volksinrigting is eene der weldadigste in de Vereenigde Staten. Meer dan tienduizend scholen, waar men gratis onderwijs ontvangt, bevattende ieder zes- à zevenduizend kinderen, staan onder de leiding en het opzigt van negentigduizend onderwijzers en onderwijzeressen, de meeste uit de achtingwaardigste familiën, en die vrijwillig deze moeijelijke taak op zich hebben genomen.
Deze, door weinigen opgemerkte opoffering, deze zelfsverloochening zonder roembejag, en waarvan de eenige belooning deze is: van overtuigd te zijn zijnen pligt te doen en anderen nuttig te zijn, is voorzeker een lofwaardig, regt Christelijk werk, vereerend voor het land en voor de menschheid.
De scholen worden gehouden in zalen, die aan de kerken belenden, en het onderwijs, bijzonder naar de verschillende godsdienstige denkwijze ingerigt, heeft gedurende de uren van de dienst plaats. Eene algemeene of hoofdvergadering, waarvan men tegen betaling van vijf piasters in het jaar lid wordt, is het middenpunt van alle andere. Haar doel is, de oprigting van nieuwe vereenigingen van dien aard te bevorderen en aan te moedigen. De Vereenigde Staten tellen er reeds alleen negen.
Het primair onderwijs is in de noordelijke Staten zeer uitgebreid. Daar kan ieder lezen, schrijven en rekenen. Behalve de inrigtingen van weldadigheid telt de Staat van New-York 10,238 scholen, en op een getal van 582,181 kinderen zijn er 545,425, die de eerste beginselen van het onderwijs ontvangen.
De Amerikaan der Vereenigde Staten noch gevoelig voor de weelde en de pracht der kunsten, noch met vurige geestdrift ingenomen voor ridderlijke opofferingen, hij, wiens leven eene altijddurende meetkundige studie is, leent zich echter gaarne, vrijwillig, tot alle vereenigingen, die op het algemeene welzijn en bevordering van het goede betrekking hebben. Op de vier millioenen francs, die de kosten der primaire scholen bestrijden, is tweederde de opbrengst van particuliere inschrijvingen.
De inrigtingen van liefdadigheid worden niet minder dan de scholen aangemoedigd; ik heb er verscheiden bezocht. De leerwijze voor de doofstommen is dezelfde als in Frankrijk, met uitzondering van de uitspraak der alphabetische
| |
| |
teekens, waarvoor uitsluitend hier een zeer krachtige en vlugge pantomime wordt in de plaats gesteld, die op eene zeer levendige wijze de gedachten van den meester aan den leerling mededeelt. Niets is belangrijker, dan deze zamensprekingen, waarbij alle talenten van den onderwijzer zich vereenigen en zich haasten om die te hulp te komen, welke de arme ongelukkige mist. Men bewondert den nadruk der bemoeijingen, de levendigheid der bewegingen, het onverklaarbare gebarenspel, gepaard aan eenen levendigen en doordringenden blik, gloeijende van begeerte om het leven van verstandsontwikkeling aan de zoo beklagenswaardige mede te deelen. Deze, wiens vurig en gretig oog al fonkelend staart, is er maar op uit om dat gebaardenspel te bevatten, en antwoordt er op met niet minder vlugge, niet minder levendige als onverwachte bewegingen. - Edele en voortreffelijke zaak tevens, mijn vriend, dat deze eenvoudige en verhevene omgang met de natuur die lijdt, en de liefdadigheid die te hulp komt, al de drijfveêren van ligchaam en ziel in beweging brengt.
Over het algemeen bemerkte ik hier eene aandoenlijke zachtheid en geduld, eene, zou men zeggen, engelachtige innemendheid, bij al de personen, die zich hier met het onderwijs bezig hielden; niets doet bij hen den loontrekkende ontdekken. Buiten twijfel, de aanhoudende zorg, die zij voor deze, vóór de ontluiking reeds geknakte, planten dragen, de heilige roeping om een zoo gebrekkig leven eenigzins te verbeteren, het gevoel van medelijden, door zoo veel zwakheid en ellende opgewekt, alles verheft en veredelt de ziel.
Ik kreeg den inval te beproeven, welk eene uitwerking de menschelijke stem op eenen doofstomme, die mij in bevattelijkheid boven zijne medemakkers scheen uit te munten, zoude uitoefenen, en ik hief langzaam, met zeer luide stem, eenige toonen aan. - In de groote zaal heerschte eene diepe stilte. - Na eene korte poos bemerkte ik, dat de jonge mensch hoorde. Maar weldra werd zijn gelaat door hevige zenuwaandoeningen misvormd en de tranen biggelden hem van zijne wangen, alsof de kennis aan een nieuw zintuig zich door de diepste smart openbaarde. - Ik hield daarom dadelijk op, en deed hem door den onderwijzer vragen, of de gewaarwording, die hij ondervond, hem pijnlijk was. - ‘Ik gevoel,’ antwoordde hij, met levendige en
| |
| |
nabootsende gebaren, ‘van mijn hoofd tot mijne voeten eene huivering, die mij hevig ontroert, maar welke echter meer aangenaam dan smartelijk is.’
Niettegenstaande dat, deed mij zijn droefgeestig en zenuwachtig voorkomen vreezen, dat ik hem verdriet had gedaan; ik herhaalde dus de proef niet meer.
In het onderwijs aan de blinden is men meer vooruit, dan in dat aan de doofstommen. Door middel van uitstekende letters en eijfers lezen zij zoo vlug, alsof zij hunne oogen ten dienste hadden. Zij zijn goede wiskundigen, zeer ver in het theoretische, en ze zijn zeer vatbaar voor afgetrokken studiën van chemie en physica. Al hun ledige tijd brengen zij met de muzijk door, en niets evenaart hunne gehechtheid aan harmonie en geluiden. Zij spelen alleen, zij spelen te zamen, zij spelen met hun drieën; zij spelen piano, orgel, fluit, viool en symphoniën met vol orchest. Daar zij niets anders dan zich zelven hooren, zoo gelijkt hun spel, overigens in de maat, naar geen ander: 't is iets vreemds, een ware charivari.
Niets pijnlijkers, dan hen honderden malen dezelfde maten te hooren herhalen, zonder dat hun ligchaam of hunne gelaatstrekken de minste verandering ondergaan: ongevoelig, stijf, zitten zij als dooden.
Wanneer zij zingen is dit anders. Hun gelaat, waarvan hun de trekken onbekend zijn, plooit zich naar gelang van de meerdere of mindere uitdrukking van hun gevoel: men ziet monden tot de ooren toe geopend, opgetrokken neuzen, schreijende oogen boven lagchende monden. Het is te gelijk akelig en belagchelijk; en ik werd gedwongen nu en dan te schreijen en te lagchen, ofschoon ik een smartelijk verwijt gevoelde van mijne onwillekeurige vrolijkheid.
Iets zeer opmerkelijks was het onderhoud tusschen een' blinden jongen en een blind meisje, die, gedurende den tijd, dat wij uit welwillendheid verpligt waren het verschrikkelijke ketelmuzijk aan te hooren, zich op de aandoenlijkste wijze bezig hielden met over een uitstapje te spreken, dat zij, staande de vacantie, bij de tante van den eerste maken zouden. Hunne hartstogtelijke woorden waren zeer in tegenspraak met hunne ongevoelige gelaatstrekken, en hunne oogen, zonder gezigt, ontstemden de innige verstandhouding hunner harten; en gelijk zij niet konden bemerken, dat wij hen hoorden, zoo werden, buiten hun weten, de geheimen
| |
| |
hunner genegenheid en de eerbaarheid hunner verborgene gedachten als door hen in de lucht gesmeten, en door den onverschillige en nieuwsgierige aangehoord.
De blindgeborenen zijn nooit schoon van gelaat. Bekoorlijkheid en gelaatsvormen zijn hun onbekend. Zij missen die bevallige overeenstemming van smaak en begeerte om te behagen. Daar zij van die vlugtige, onvoorziene, zoo vaak voorkomende indrukken, die ons ieder oogenblik roeren en treffen, beroofd zijn, zoo verlicht ook maar zeer zelden die hemelstraal hun gelaat, die de edelheid der ziel vaak meer dan de schoonheid van het aangezigt ons kennen doet.
Na het blinden-instituut verlaten te hebben, bezocht ik eene andere inrigting, die ook een' diepen indruk op mij heeft gemaakt. Stel u voor een schoon en groot kasteel, gebouwd op een vooruitstekend stuk land, aan het uiterste einde van een schiereiland, tusschen twee bevaarbare rivieren, omringd van een' vrolijken wèlaangelegden Engelschen tuin, te midden van eene aanhoudende levendige vaart van stoombooten en in het verschiet door den Oceaan beperkt. De bouworde van dat paleis is zonder kolommen, zonder bedekte gaanderij of smakelooven gevel; niets vindt men er van een onberedeneerd mengelmoes van Griekschen of Romeinschen stijl; het is in Italiaanschen stijl, zeer eenvoudig, gebouwd. Een breede stoep leidt naar een ruime vestibule, met aardrijkskundige kaarten versierd, deze loopt door tot achter aan een' tweeden even breeden stoep, die ons in den tuin brengt. Twee groote trappen, ter regter- en linkerzijde van de vestibule, leiden naar zeer hooge galerijen, waar het licht van boven invalt, voorzien van een groot aantal spelen van allerlei aard, ter uitspanning daar voorhanden; benevens veerkrachtig beweegbare armstoelen, geschikt om bij slecht weder de wandeling in den tuin te vervangen. In de kamers, belendende aan deze galerij, die met zorg en netheid gemeubileerd zijn, ontbreekt niets, zelfs niet de étagère om, naar goedvinden, porselein op te plaatsen. De onderste verdieping is op dezelfde wijze ingerigt, alleen vindt men daar, in plaats van de speeltafels, een billard, boeken, nieuwsbladen en geschriften van den dag.
Al deze vertrekken, behoorlijk onderhouden, bruin gewreven, schoon geschuurd, blinkende van zindelijkheid, deze pracht, deze zorg, deze sierlijkheid, dat kasteel, zoudt gij het gelooven, mijn vriend? is een krankzinnigenhuis. - | |
| |
Daar leven de beklagenswaardige dwazen, zoo gelukkig als dwazen dit kunnen. De bovenste verdieping is voor de vrouwen, de benedenste voor de mannen bestemd. Alles vereenigt er zich om hun hunnen afhankelijken staat niet te doen gevoelen. Zij vermeenen, met hunne vrienden, op een buitenverblijf te wonen, en daar zij een gerust en stil leven genieten, geruster en genoegelijker dan zij ooit ondervonden, komt het denkbeeld van te willen vertrekken nooit bij hen op. Zij hebben rijtuigen (eene soort van gemakkelijke omnibus) waarin zij dagelijks, indien het weder het toelaat, kunnen uitgaan. Des avonds verzoeken zij elkander op de thee. Daar zij met de grootste zachtheid behandeld worden en van alle lijfstraffen bevrijd zijn, zoo laten zij zich gewillig door de stem tot ondergeschiktheid brengen, gebaren en leefregel zijn de bruikbare middelen om hen gedwee te maken. Ligchaamsbeweging, baden, gezond en geregeld voedsel, en, bovenal, de schijn van vrijheid, verzacht hun humeur en zijn hunne herstelling bevorderlijk. Niet een bevindt er zich van een geheel woesten aard; het algemeen karakter van hunnen toestand is zachtheid en zwaarmoedigheid.
De eerste persoon, die zich aan mijne oogen opdeed, was eene jonge vrouw, die, aan het eind van de galerij in een armstoel à bascule gezeten, bij aanhoudendheid bezig was met zich heen en weêr te wiegelen. Toen zij mij gewaar werd, stond zij op, ging langzaam henen en, eenigzins gemelijk van gestoord te zijn, liep zij naar een kinderbillard, dat in hare nabijheid stond, en na eenige ballen op het laken geworpen te hebben, nam zij haren hoed en ontvlugtte in den tuin. Hare houding en hare gebaren deden de meestmogelijke aandacht en overpeinzing kennen; terwijl zij een diep en treurig gevoel scheen te hebben van de eenzaamheid en stoffelijke verstrooijingen, die haar omringden.
Ik heb in het gesticht eene nicht van den Generaal washington aangetroffen, die mij met al de beleefdheid en beschaving van een persoon, in de groote wereld opgevoed, ontving. Ze was eene vrouw van lange gestalte, schraal, met zeer lange en magere vingers; met hare groote, heldere blaauwe oogen blikte zij somber en droefgeestig in het rond, zij trapte met haren voet, die op een tabouret rustte, de maat in gelijke tijdsafdeeling op den kop van eenen kleinen windhond, die stil op hare bruine met roode stukken
| |
| |
versierde kamermuil rustte. Zij was geheel in het wit gekleed, met eene muts met bloemen versierd op het hoofd, en waarvan er sommige allervreemdst achter de ooren waren gestoken: te midden dezer bloemen was een bos met linten van allerlei kleuren geplaatst, terwijl op ieder den naam van eenen der Staten te lezen stond. Deze repen hingen achteloos langs de schouders neder: behalve deze kleedij, was hare houding zeer welvoegelijk. Toen zij van den Directeur vernam dat ik vreemdeling was, en het land kwam bezoeken, vraagde zij mij hoe het mij beviel, en noodigde mij in dat geval uit mij er neder te zetten. Als een middel om dit bij mij aan te dringen, stelde zij mij voor, mij alsdan op den triangel te zullen leeren spelen; en zich naar de étagère begevende, nam zij er met groote voorzigtigheid een der instrumenten af, dat tusschen een groep Saxisch porselein geplaatst was, en begon te spelen om mij van haar talent bewijzen te geven: vervolgens lag zij den triangel met dezelfde zorg op de plaats weder neder, zeggende: ‘Gij moet weten, mijn oom speelde er op.’
De Directeur vertoonde mij het hoofd van een' dezer gekken, dat hij naast eene buste van shakspeare plaatste. De twee koppen schenen in denzelfden vorm te zijn afgegoten. - Is de genie dan zóó met de dwaasheid verwant?
Tot dusverre de brief van de schrijfster, dien zij vervolgens, daar zij met den schrijver van den Courrier des Etats-Unis kennis maakt, eindigt met eene hooge lofspraak op de Franschen en de Fransche taal. Wat zij van die taal getuigt, is gelukkig ook van de onze allezins waar.
Hulde aan eene duidelijke, bevallige en redekunstige taal, die door de levendigheid harer uitdrukkingen en de kracht, waarmede zij op verstand en hart werkt, den geest en het gevoel voor de edelste en verhevenste gewaarwordingen vatbaar maakt; maar is dit waar, het is tevens niet minder waar, dat, hoezeer ons vaderland zich op wèlingerigte gestichten van hulpbetoon en liefdadigheid mag beroemen, er bij ons in verschillende opzigten nog veel te verbeteren valt, waarbij het goede en doeltreffende, dat bij andere natiën wordt gevonden, niet mag worden uit het oog verloren, waaronder dan de inrigtingen voor krankzinnigen en de verzorging en herstellingsmiddelen dier ongelukkigen in de eerste plaats eene bijzondere opmerking verdienen. |
|