Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
De bestorming van Akulcho, in het Kaukasische gebergte, door de Russen.Weinige jaren na den dood van chasi mollah had, onder de Tschetschenzen, schamyl, een der vurigste aanhangers van het gesneuvelde opperhoofd, en tot de dweepzieke sekte der Muriden bchoorende, eenen niet minder grooten invloed in het gebergte weten te verkrijgen. In gelijke mate als zijne voorgangers scheich mansur en chasi mollah bezit deze tegenwoordige aanvoerder der Tschetschenzen de gaaf der religieuze welsprekendheid; in bekwaamheid tot het voeren des oorlogs, en tot het daartoe afregten der hem gehoorzamende stammen, overtreft hij hen beide zeer verre. Gelijk chasi mollah in het roofnest Himri eenen bijna ontoegankelijken sluiphoek bezeten had, koos schamyl zich een dergelijk bergslot, te weten Akulcho aan den Koisu, waar hij eenen voorraad van wapenen en ammunitie zamenbragt en de plans tot zijne veldtogten beraamde. Hier lag hij met zijne wilde strijders op de loer; van elke beweging der Russen bragten hem zijne bespieders ijlings berigt, en achtte hij de gelegenheid gunstig, zoo schoot hij pijlsnel, uit zijn rotsnest, in de steppe van den Terek op de Russische konvooijen neder, even als de gier der Alpen of de condor der Anden op hunne prooi. Schamyl is een sterk en gezond man van ruim vijftig jaren, niet bijzonder groot van gestalte, maar slank en vlug van ligchaam, zoo als de meeste Kaukasiërs. Zijne gelaatstrekken verraden - volgens getuigenis der teruggekeerde Russische gevangenen - ten duidelijkste de woeste geestkracht, die in al zijne ondernemingen doorstraalt. Zijn baard is reeds vroegtijdig vergrijsd, maar zijne ligchaamskracht is onverzwakt gebleven, en schamyl geldt voor eenen der behendigste bergklauteraars en voortreffelijkste paardrijders van den Kaukasus. Zijne hem omgevende Muriden heeft hij, door verstandig berekende behandeling, door, bij het verdeelen | |
[pagina 126]
| |
van den buit, op hunne bijzondere diensten acht te slaan, en door het geluk, dat zijne wapenfeiten bekroond heeft, met zulk eene geestdrift voor hem weten te bezielen, dat zij, bij meer dan ééne gelegenheid, zich blijmoedig voor hunnen geliefden aanvoerder hebben opgeofferd. Schamyl bezit geene schatten; zijne krijgslieden moeten zelven in hun onderhoud voorzien, of het vinden uit den buit, welken men den Russen afneemt. ‘Schamyl,’ zeî mij een Pool, die een tijdlang bij hem gewoond had, ‘is aan niets rijk, dan aan - ongedierte; hij eet slechteren kost, dan bij ons de varkens.’ Ondertusschen schijnt het, dat dit opperhoofd nu laatstelijk het heffen eener regelmatige schatting bij de hem onderhoorige stammen ingevoerd heeft, waarschijnlijk om daaruit de kosten goed te maken, welke hij tot den aankoop van wapenen en ammunitie doen moet. Even als in Algerië de Marabout abd-el-kader, zoo zag ook schamyl de noodzakelijkheid in, om zijn gezag door overreding of geweld over de onderscheidene volken in Dagestan uit te breiden, alvorens grootere ondernemingen tegen de Russen te wagen. Om overal gehoorzaamheid aan zijne bevelen te verschaffen, toonde hij eene veerkracht, die niet zelden aan woeste wreedheid grensde. Zijne met knodsen gewapende scherpregters verzelden hem gewoonlijk naar de raadsvergadering, en wee den gene, die zijne stem tegen schamyl's ontwerpen durfde verheffen! Tschetschenzen, die, door Russen omgekocht, den vijand berigten gebragt hadden, heeft hij levend doen begraven, en gewoonlijk worden ook de Russische krigsgevangenen uiterst hard door hem behandeld. Onafgebroken doorkruist schamyl de noordoostelijke streek van het gebergte, waar de meeste stammen hem gehuldigd hebben. Naar afgelegener oorden, zelfs naar de Kabarden en Tscherkessen, vaardigde hij zendelingen af, om er zijne overwinningen te verkondigen, den Godsdienstkrijg tegen de Russen te prediken, en de stammen uit te noodigen hem onderstand in geld te zenden. Een zijner ijverigste afgevaardigden had in den zomer van 1843 vele Kabardische dorpen tegen de Russen opgeruid, | |
[pagina 127]
| |
doch werd eindelijk door eenen aan de Russen toegedanen stam der Kabarden gedood. Schamyl vond eenen geduchten tegenstander in den Generaal grabbe, die over de Russische magt in Ciskaukasië het bevel voerde, en wien voornamelijk het beleid der krijgsverrigtingen in Dagestan opgedragen was. Grabbe toonde zich steeds afkeerig van het verdedigende stelsel, tot hetwelk de toenmalige opperbevelhebber der Kaukasische armee, Generaal golownin, te Tiflis, scheen over te hellen. Te Petersburg vonden aanvankelijk grabbe's plans meer goedkeuring, dan die van zijnen zich tamelijk ver van het krijgstooneel ophoudenden chef; doch grabbe was in zijne verrigtingen tegen de bergvolken niet gelukkig. De ongemeene werkzaamheid, welke hij bij het bestuur dier verrigtingen deed blijken, en zijn persoonlijke moed in het gevecht, hadden eene betere uitkomst verdiend. Na zijne nederlaag bij Itschkiri geraakte deze dappere Generaal in ongenade en werd van zijn bevelhebberschap ontzet. Sedert dien tijd hebben de aanhangers van het vredes- of defensive stelsel droevige ondervindingen opgedaan, en Generaal grabbe heeft thans ten minste de voldoening, het door hem zoo dringend aangeprezene offensive stelsel te Petersburg te zien zegevieren. Eene van grabbe's eerste ondernemingen was tegen het rotsnest Akulcho gerigt, dat middelpunt der vijandelijke magt, uit hetwelk de benden der Tschetschenzen de Russische linie onophoudelijk bestookten. Van het gedenkwaardige beleg en de verovering dezer gewigtige bergvesting moge het volgende relaas eenig denkbeeld geven.
Voor de bewoners van den Kaukasus heeft de natuur op deszelfs rotsgebergten een ‘huis der vrijheid’ gegrondvest, over hetwelk de Russische adelaar sedert veertig jaren wel is waar dikwijls genoeg zijne wieken heeft uitgebreid, maar dat hij tot op den huidigen dag nog niet onder zijne klaauwen heeft kunnen buigen. Met uitzondering der twee groote bergpassen, die naar Transkaukasië leiden, | |
[pagina 128]
| |
en der verstrooide forten aan de Zwarte Zee, en aan de linie van den Kuban en den Terek, hebben de Russen slechts van zeer weinige posten in het gebergte vast bezit genomen. Zelfs het door Christenen bewoonde Ossetië is slechts in naam aan hen onderworpen, en de weinige Russische beambten, die zich onder dit Christelijke bergvolk nedergezet hebben, oefenen er uiterst weinig gezag, gelijk zulks nog de jongste opstand bewezen heeft, dien de opperbevelhebber te Tiflis slechts door verstandige toegevendheid heeft weten te stillen. Wanneer de Rus misschien met al te groot vertrouwen op de vestingen en verschanste legerkampen ziet, die gedurig talrijker rondom den zoom van het gebergte ontstaan, zoo wijst de Tschetschenz daarentegen spottend naar zijne ijsbergen, en zegt, gelijk de steenhouwersgezel aan den bouwer van Zwing-Uri:
Lass sehn wieviel man solcher Maulwurfshaufen
Muss über 'nander setzen, bis ein Berg
Draus wird, wie der geringste nur in Uri!Ga naar voetnoot(*)
Menigmaal zijn Russische kolonnen in het Kaukasische gebergte gedrongen en hebben de sluiphoeken van de aanvoerders der Tschetschenzen met groot verlies stormenderhand bemagtigd; maar nimmer viel het hun in, zich, in plaats der bergbewoners, in deze rotsgaten te nestelen, en dus was het ten koste van zoo veel bloeds verkregen bezit van Himri, Hermentschuk en Akulcho hun in den grond van weinig nut. Men doodde eene handvol heldhaftige dweepers, vernielde een paar steenhutten en keerde weder binnen de forten der vlakte terug, aan de Tschetschenzen vrijheid latende, om, zoo zij het verkozen, hunne rotsnesten weder te bezetten en nieuwe steenhutten daarop te bouwen. Met den togt, dien Generaal grabbe in het voorjaar van 1839 tegen Akulcho ondernam, had hij het gewis min- | |
[pagina 129]
| |
der gemunt op het bezit van dit bergslot - een bezit, dat wel voor de inboorlingen, maar niet voor de Russen van voordeel kon zijn - dan wel op de zedelijke werking, welke de val van dezen voor onwinbaar gehouden sluiphoek in het land zou kunnen hebben. In Akulcho eene bezetting achter te laten, was zeker nooit het plan van den Russischen Generaal geweest. Maar men had gehoopt, dat de Tschetschenzen, wanneer zij eenmaal de overtuiging bekomen hadden, dat geen sluiphoek hoegenaamd in hun land voor de Russen onbereikbaar was, wel tot het staken der vijandelijkheden en tot eene onderwerping, al ware het dan slechts naar den uiterlijken vorm, te brengen zouden zijn. Te gelijk rekende grabbe er met vertrouwen op, dat schamyl, even als zijn voorganger chasi mollah, bij deze gelegenheid dood of levend in handen der Russen zou vallen, en dat met het verlies van hun opperhoofd de weêrstand der Tschetschenzen ten minste voor eenen tijd gebroken zou zijn. Tegen het eind van Mei 1839 rukten de Russische troepen uit Temir-Chantschura en andere legerplaatsen te veld; aan den Koisu vereenigden zij zich, en de kolonne legde den weg van 60 werstenGa naar voetnoot(*) tot bij Akulcho, langs den loop der rivier voortrukkende, bijna zonder vechten af. Op verscheidene plaatsen kostte het veel moeite, de artillerie voorwaarts te brengen; doch de volharding der Russische soldaten kwam ook deze moeijelijkheid te boven, en zoo bereikte men, na eenige vermoeijende dagmarschen, den voet der rots, waarop schamyl met zijne getrouwen, den aanval der Russen onverschrokken afwachtende, geweken was. Akulcho heeft eene opmerkelijke ligging. De Koisu, die aldaar eene bogt vormt, omgeeft den berg bijna geheel in het rond met zijne bruisende golven; slechts op eene enkele, smalle plaats is deze rots te land toegankelijk. Dienvolgens is Akulcho eigenlijk een schiereiland in de rivier, en de natuur heeft aldaar eenen aanvaller geduchte hinderpalen in den weg gelegd. Ik heb in den Kaukasus | |
[pagina 130]
| |
eene teekening van de thans verlatene bergvesting gczien. De kegelvormige gedaante der rotsen, die in dat oord aan den Koisu oprijzen, geeft grond, om te gelooven, dat zij uit eene trachytische steensoort bestaan, even als de hooge Alpenketen van den Kaukasus. De Russische officieren echter, die mij het verhaal der belegering van Akulcho gedaan hebben, verzekerden, dat de rotsen aldaar uit vrij poreuzen zandsteen gevormd zijn, hetgeen trouwens ook waarschijnlijk wordt uit de omstandigheid, dat de rots van Akulcho op vele plaatsen met door kunst gemaakte holen doorsneden is, gelijk de zandsteenbergen bij Gori en in de Krim; de harde vulkanische trachiet zou het graven van holen al te moeijelijk gemaakt hebben. De berg, waarop Akulcho ligt, had drie door de natuur gevormde terrassen, tot welke slechts een zeer smal rotspad opwaarts voerde, van welk pad de toegang versterkt was en door 500 Tschetschenzen verdedigd werd. Grabbe liet zich door het gezigt van dit moeijelijke terrein van zijn plan niet afschrikken. De Russische kolonne sloeg zich op beide de oevers der rivier neder; kanon en mortieren werden geplant, en na eenen tweedaagschen arbeid bulderde reeds het Russische geschut naar boven tegen de vesting, welker verdedigers de berstende bommen slechts met snaphaanschoten beantwoorden konden. Akulcho's omtrek doet zich zeer schilderachtig op, en een liefbebber van romantische natuurtooneelen en krijgsavonturen zou waarschijnlijk, gedurende het beleg, dat drie maanden aanhield, ruimschoots zijnen lust hebben kunnen bevredigen. Verwonderlijk schoone wouden van beuken- en eikenboomen bekleeden de noordelijke afhellingen van den Kaukasus. Bij Akulcho had men tevens het groene loofsieraad der boschboomen en het wild gezigt van naakte rotswanden, die steil en bar naar boven stijgen; daarbij het heftig gebruis van een' schoonen, pijlsnel voortschietenden bergstroom, wiens golven in vrolijk geklots langs de rots voorbijdansen, terwijl menig getroffen Rus of Tschetschenz het witte schuim des waters met zijn bloed roodkleurig verwde. De Russische Generaal had | |
[pagina 131]
| |
gehoopt, door de uitwerking van zijn geschut de verdedigers tot de overgave te kunnen dwingen. Bommen, kanonkogels en congrevische brandpijlen sloegen elken dag op de rots neder, vernielden ook verschansingen en steenhutten, maar bragten weinig schade toe aan de verdedigers zelven; deze weken in hunne rotsholen, waar de bommen hen niet bereiken konden. In het Russische bivouak heerschte gedurende de eerste weken vrolijke moed. Men behoefde geene afmattende marschen meer te doen en kon zich ter rust gemakkelijk op de geurige bergkruiden nedervlijen. Aan leeftogt was er geen gebrek, ook niet aan hout om de spijs te koken en in de koude nachten het ligchaam te verwarmen; daarenboven verkwikte de wodka maag en hart. De Kozak zong dus lustig als solozanger zijn liedje, misschien daarbij het liefje indachtig, dat hij aan den Don had achtergelaten, en de graauwgerokte musketiers vulden de tusschenpoozen van het kanongebulder en tromgerommel met hunne, meest godsdienstige, doch ook nu en dan krijgshaftige koorgezangen. Deze ten minste uiterlijke moed, welke de Russische soldaten voor Akulcho aanvankelijk bezielde, werd intusschen niet zelden gestoord door een goed gemikt geweerschot, dat hier of daar eenen zanger, midden tusschen zijne smullende of medezingende kameraden, dood ter aarde velde. Snel sloeg dan elk aandachtig het kruisteeken en het aangeheven lied stierf op de bleeke lippen, tot dat de Kapitein hun toornig toeriep: ‘Nu, wat is het dan? Wilt gij wel voortzingen?’ Dan klonk weder het krijgslied uit volle kelen. In vergelijking met de belegeraars, verspilden de Tschetschenzen weinig buskruid, maar hun aanleg was goed, hunne geweren droegen ver en hunne schoten troffen. De Russen dekten zich zoo goed zij konden tegen deze onzigtbare scherpschutters; een deel der kolonne legerde zich op zulk eenen afstand, dat men buiten schot was; de nader aan de rots staanden beschermden zich met aardzakken, struiken en brokken rotssteen. Desniettemin was het niet mogelijk, zich altijd volkomen gedekt te houden, en de onvoorzigtige, die zich vertoonde, hoorde ter- | |
[pagina 132]
| |
stond de vijandelijke kogels om zijne ooren fluiten. Soms bragt ook wel eens een ander verschijnsel, dan een welgerigt snaphaanschot, de belegeraars in beweging. Onder de belegerden scheen reeds van den beginne de overtuiging te bestaan, dat de Russen niet aftrekken zouden, vóór zij de vesting door storm of honger bemagtigd hadden. Zij beschouwden zich dus als eene aan den dood gewijde schaar, en wilden nu ten minste, tot op het uiterste vechtende, zoo veel Russenbloed vergieten, als zij slechts immer konden. Zoo groot was hierbij de wilde geestdrift der grootendeels uit Muriden bestaande verdedigers, dat menig hunner in zijn ongeduld de bestorming niet kon afwachten, maar, met de schaschka in de regter-, de pistool in de linkerhand en den kinschal tusschen de tanden, midden onder de vijanden sprong. Men verbeelde zich dan den plotselingen schrik der beneden rustig gelegerde Russen, die wel op rondom hen fluitende kogels van boven, maar niet op de verschijning van zulk eenen razenden, van top tot teen gewapenden geestdrijver voorbereid waren. De Tschetschenz nam de verbazing van den hem omringenden hoop te baat; met tijgersprongen stortte hij op hen in, velde den eersten Rus met zijn pistoolschot neder, en drong vervolgens, den kinschal van uit de tanden rukkende, met dolk en sabel op de soldaten in, en hakte onder hen als een bezetene in het rond, tot dat hij zelf onder de bajonetsteken bezweek. Gewoonlijk had de Tschetschenz den dood, welken hij zocht, reeds door dien van een of twee paar hem in de eeuwigheid vooruitgezondene Russen gewroken. De martelaarsdaad van den onzinnige werd, boven uit de vesting, door zijne krijgsmakkers luide toegejuicht. Veel verliest evenwel, bij nader inzien, het karakter van den Kaukasiër in de oogen van eenen Duitscher of anderen westelijken Europeër, die in dit tegen de overmagt zoo moedvol en standvastig zich verdedigende bergvolk gaarne het ideaal van een edelaardig riddergeslacht zou vinden, maar zich weldra met afgrijzen van deszelfs wilde wreedheid moet afwenden. Hoe dit ook zij, vrijwilligen heldenmoed in den strijd en stoute verachting des | |
[pagina 133]
| |
doods zal men bij de Tschetschenzen altijd moeten bewonderen. Zelfs onder de krijgshaftigste legers van Europa zou ongetwijfeld slechts bij zeer enkele strijders de geestdrift zoo vermogend zijn, dat man voor man eenen wissen dood te gemoet zoude snellen, gelijk de Muriden zulks deden, die nog daarenboven meestal vrouw en kinderen nalieten. Zulke daden zijn ontegenzeggelijk waard, dat de Kikoakoa ze in rijm brengt en bij den klank der tweesnarige lier bezingt, ten einde de naam van den zoo eervol gesneuvelde in gedachtenis blijve bij kinderen en kindskinderen. Hoe eenvoudig schoon is niet b.v. de inhoud van dit Kaukasische bardenlied op den heldendood van Vorst pschugui, uit hetwelk bell een paar plaatsen mededeelt! Men leest daarin: ‘God zij gedankt, riep de moeder van den gesneuvelde, dat mijn zoon op het veld der eer gevallen is en niet bij eenen rooftogt!’ Zelfs de moederlijke rouw is niet zoo magtig, dat hij niet door de fiere vreugde over den roem des heldhaftigen zoons overtroffen wordt: ‘De zoon, dien ik met smarten gebaard en aan mijne borst gevoed heb, was door God uitverkoren tot eenen martelaar voor vrijheid en geloof.’ Welk een ijzeren geslacht, bij hetwelk moederlijke liefde in liefde voor wapenroem verdwijnt! Herinnert die vreugderoep der vorstenmoeder niet aan het grootsche woord van den ouden Britschen veldheer siward bij het berigt van het lot zijns door macbeth gedooden zoons:
Had I as many sons as I have hairs,
I would not wish them to a fairer death.Ga naar voetnoot(*)
Zulke voorbeelden van vrijwillige levensopoffering konden den belegeraars van Akulcho niets goeds voorspellen tegen den ophanden zijnde storm. Doch ook de Russen zijn onverschrokken krijgslieden, en vooral zijn de officieren zoo tuk op eerekruisen en bevordering, dat zij, trots alle doodsgevaar, vuriglijk het tijdstip nabij wenschten, | |
[pagina 134]
| |
waarop men de vesting beklimmen zou. In plaats van de eerzuchtige hoop, die hunne aanvoerders bezielde, moesten muzijk, gezang, wodka en popengebed den gemeenen soldaat, die met alle dapperheid geen Wladimirkruis en geene luitenantsepauletten winnen kan, in geestdrift brengen. Driemaal vernieuwde zich de maan gedurende deze lange belegering. Wanneer het nachtgesternte met zijnen zachten lichtglans de reusachtige rotsen verzilverde, was het tooneel inderdaad schoon; terwijl de stilte van het gebergte slechts afgebroken werd door het statig geruisch van den Koisu-stroom, en somwijlen door eenen onheilspellenden schellen kreet, die van het hooge Akulcho in het rond weêrgalmde, en dien eenigen voor eene aansporing tot waakzaamheid, anderen voor eene oproeping tot het gebed hielden. Waren er onder de Russische militairen lieden geweest, die den Griekschen treurspeldichter aeschylus gelezen hadden, zoo zou menigeen hunner destijds waarschijnlijk den op den Kaukasus vastgeklonken prometheus indachtig geweest zijn, aan wiens mond eenmaal, in dergelijk eenen toestand en op hetzelfde tooneel, de pijn der adelaarsbeten gillende smartgeluiden ontwrong. Even als in den grijzen voortijd de gefolterde Titan, werd thans de aan haren rotstop vastgekluisterde Muriden-schaar door den vraatzieken snavel van den dubbelarend bedreigd, en de buiten de vesting, op de toppen der bergen, den vijand bespiedende Tschetschenzen konden ook slechts, gelijk het koor der Okeaniden, magteloos jammerend uitroepen: ‘... ja zoo velen er ringsom in de ruime vlakten van het heilige Azië wonen, uw kommervol bitter lot voelen zij allen, luid weeklagend met u.’ De eerste storm op het bergslot Akulcho kostte den Russen het leven van vele strijders. Van 1500 man, die langs het enge rotspad opklauterden, keerden er slechts 150 levend terug. De Tschetschenzen bestreken den weg, op welken slechts twee man naast elkander naar boven konden klimmen, met een zoo goed gerigt pelotonvuur, dat het niemand gelukte, ook zelfs maar tot op het tweede terras te geraken. De voorsten, door de kogels der verdedi- | |
[pagina 135]
| |
gers getroffen, rukten in hunnen val de volgenden met zich, en zoo tuimelden de Russen, gelid voor gelid, de rots weder af. De slechte uitkomst van den eersten storm schrikte den volhardenden Generaal grabbe niet af, achter elkander nog twee stormen te beproeven. Bij dezelve werden het onderste en het middelste bergterras ingenomen; maar de drie stormen hadden omstreeks 2000 man gekost. Het moeijelijkst viel de inneming van het bovenste rotsvlak, dat, met de meeste dapperheid aangegrepen en met de woedendste hardnekkigheid verdedigd, aan wederzijden ook het meeste bloed kostte. Zonder eene onvoorzigtigheid der verdedigers zou het den Russen zelfs bezwaarlijk gelukt zijn, dit bovenste bolwerk stormenderhand te bemagtigen. Verscheidene weken lang hadden de Russische sappeurs aan eene mijn gewerkt, door middel van welke men hoopte de bovenste rots te doen springen; het poreuze der steensoort begunstigde deze onderneming. De Tschetschenzen, die de lange werkeloosheid der Russen na den derden storm niet begrijpen konden, hoorden dag en nacht het onafgebroken geklop onder hunne voeten, en poogden, daar zij hiervan niets goeds verwachteden, te ontdekken, wat toch de vijand in zijn schild mogt voeren. Hiertoe waagden zij zich, wat al te onvoorzigtig, verre uit hunnen sluiphoek, om den vijand gade te slaan. Een Russische bataillonschef, die met zijn volk onder eene uitstekende rots op het tweede terras in hinderlaag lag, nam dit oogenblik te baat, om op de voorste Tschetschenzen in te storten. Hoe snel deze ook in hunne sterkte terug ijlden, geraakten de vlugsten onder de Russen toch gelijktijdig met hen op het bovenste terras. De overige Tschetschenzen, die boven op de rots achtergebleven waren, durfden in het eerste oogenblik geen vuur geven, uit vrees van hun eigen volk te zullen kwetsen. Zoo kwam het dan tot een gevecht met blank geweer, waarin het half gesmolten hoopje der Tschetschenzen, niet langer door hunne rots beschut, voor de overmagt noodwendig moest onderdoen; want de overige Russische bataillons waren, zoodra zij het rotspad open zagen, hunnen landslieden ijlings ach- | |
[pagina 136]
| |
terna geklauterd. Dus werd dan, bij den vierden storm, Akulcho eindelijk vermeesterd. De door zware verliezen verbitterde Russische soldaten woedden als tijgers. Ook een deel der Tschetschenzen-vrouwen bood wederstand met de wapenen in de hand en werd, even als de mans, neêrgehouwen. IJverig zocht men onder de dooden naar het lijk van schamyl, wiens grimmige gelaatstrekken aan menigen uit de gevangenschap ontvlugten of losgekochten Rus bckend waren. Men vond hem niet onder de gevangenen, en ontdekte ook nu eerst, dat er nog een deel der verdedigers overgebleven was, verborgen in holen, die naar den rivierkant open waren en werwaarts geen pad geleidde, maar waarheen men zich van boven aan touwen moest nederlaten. Op deze wijs werd de strijd met de hier en daar verspreide holbewoners voortgezet; lijfsgenâ werd noch verlangd, noch verleend. Het hol, waarin schamyl zelf verborgen was, hield zich het langst. Daar echter de berg geheelenal omsingeld was en op beide de oevers de belegeraars, man aan man, op de loer stonden, vermits grabbe het als hoofddoel der onderneming beschouwde, schamyl dood of levend in handen te krijgen, was er aan geen ontkomen te denken. Op dit laatste, hagchelijkste oogenblik vertoonde zich de heldenmoed der weinige nog overgeblevene Tschetschenzen het schitterendst. Zij zagen vooruit, dat met den dood van hunnen aanvoerder de wederstand in het gebergte voor langen tijd gebroken zou zijn, en zij besloten, tot redding van schamyl, vrijwillig hun leven ten offer te brengen. Uit eenige balken en planken, die in het hol aanwezig waren, hadden zij eene soort van vlot vervaardigd, met hetwelk zij zich naar beneden in den Koisu wierpen. Zich aan de balken vasthoudende, dreven zij pijlsnel met den stroom af, terwijl van wederzijden Russische kogels op hen regenden. De Russische Generaals, die geloofden, dat het Tschetschenzen-hoofd zelf zich op dit vaartuig bevond, bevalen het uiterste in het werk te stellen, om hem te dooden of te vangen. Terwijl de Tschetschenzen op deze wijs de oplettendheid hunner vijanden van het berghol af- | |
[pagina 137]
| |
trokken, terwijl de Kozakken, die hunne paarden bij de hand hadden, in de rivier sprongen, en de infanterie langs de oevers het vlot volgde, opdat niemand der Tschetschenzen ontsnappen mogt, sprong een man uit het hol in den Koisu, zwom met krachtige armen door den stroom, bereikte een van wachten ontbloot punt van den oever, en, middelerwijl al de genen, die op het vlot waren, gedood werden, ontkwam hij gelukkiglijk in het gebergte. Deze man was - schamyl, de eenige, die van het bloedbad van Akulcho overbleef! Hoe zijne. redding en zijn wederverschijnen op een door Godsdienstdweeperij verhit, voor het wonderbare hoogst gevoelig volk gewerkt heeft, kan men zich verbeelden. Ook is schamyl's aanzien en magt in den oostelijken Kaukasus sedert den val van Akulcho onberekenbaar gestegen. Generaal grabbe was niet weinig vergramd, dat hem van al de vijanden juist diegeen ontsnapt was, wiens hoofd ontegenzeggelijk meer waard geweest ware dan die van al de overige verdedigers te zaam genomen. Drieduizend man was opgeofferd geworden voor een rotsnest, hetwelk men niet eens eene duurzame bezetting waardig keurde! De mannelijke verdedigers waren gesneuveld; slechts ettelijke honderd vrouwen en kinderen vielen als gevangenen in handen der Russen. Men sloot hen, tot op den afmarsch der armee, in eenige der grootste holen op, en hier gebeurde nog een zeer zonderling avontuur. Een jong Russisch stafofficier, door nieuwsgierigheid geprikkeld, ging in een dier holen, om te zien, of er onder de vrouwen ook waren, die den naam van schoon verdienden. Hij trad naar eene derzelven, die door hare rijzige gestalte hem bijzonder in het oog viel; maar, terwijl hij de gesluijerde gedaante oplettend beschouwde, wierp deze het kleed, dat haar omhulde, plotseling af; een zwaargebaarde Tschetschenz met van moordlust schitterende oogen sprong er uit te voorschijn en met opgeheven kinschal op den verschrikten officier aan. Deze ruimde natuurlijk, zoo snel zijne beenen hem dragen konden, het hol; de Tschetschenz hem achterna. Gelukkigerwijs hadden de schildwachten bemerkt, | |
[pagina 138]
| |
wat er gaans was, en stieten nog te regter tijd den razende met hunne bajonetten neder. Deze vreeselijke kerel weerde zich woedend, toen hij reeds op den grond lag, en kon, ondanks de vele bajonetsteken, die hij ontving, zoo 't scheen, niet sterven; hij hief zich zoo wild in de hoogte, brulde zoo ontzettend en verwrong zijne gelaatstrekken zoo verschrikkelijk, dat de ooggetuigen van dit tooneel zich van eene angstige rilling niet onthouden konden. Ook de aangezigten der 700 Tschetschenzen, wier lijken men na het stormenderhand bemagtigen van Akulcho in den Koisu wierp, vertoonden meestal in hunne verstijfde trekken eene schrikbarende verbittering. Op het grimmig gelaat en in de strak staande oogen dezer gesneuvelde Muriden, die op den hoogsten top der rots met de Russische graauwrokken borst tegen borst gevochten hadden, stonden nog de woedende hartstogten uitgedrukt, welke deze dweepers tot op den laatsten snik bezield hadden: moordlust, Russen-haat en de laatste zegepraal der bloedwraak. Ontzettende oorlog! Wisten slechts deze wilde volken van den Kaukasus, hoe onvrijwillig en ongaarne de arme Russische soldaten aan dezen moordenden Kaukasischen krijg deel nemen, zoo zouden zij hunnen haat betoomen en hunne gevangenen misschien minder wreed behandelen. Deze arme lieden gehoorzamen toch slechts den ijzeren wil, die nu eenmaal besloten heeft, den weêrspannigen Kaukasus, het moge kosten wat het wil, te overweldigen. Het zwarte commiesbrood en de strenge krijgstucht hebben waarlijk voor hen geene zoo groote aanlokkelijkheid, dat zij hun noordsche vaderland en de geliefden, die zij er moeten achterlaten, uit eigen aandrift verlaten en met lust in eenen moorddadigen oorlog optrekken zouden tegen de vrijheid van een dapper volk, dat hun niets misdaan heeft. |
|