Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe waarlijk bekeerde misdadiger.(Uittreksel uit het jaarlijksch Verslag, uitgebragt in de Algemeene Vergadering der Société de la Morale Chrétienne, gehouden te Parijs, den 15 April 1844, onder voorzitting van den Heer villenave.)
Ingevolge de bedoeling van den edelmoedigen monthyon, worden, telken jare, door de Fransche Akademie, prijzen | |
[pagina 90]
| |
toegekend, ter belooning van deugdzame bedrijven. Dit is eene instelling, alle lofsprake waardig, en zij, die dezelve misprijzen, door te beweren, dat de deugdsbetrachting geene zaak is, die zich met medailles en eerekroonen laat vergelden, verliezen uit het oog, dat de toegewezen prijs niet zoo zeer eene bijzondere belooning uitmaakt, als wel eene algemeene opwekking ten goede, en dat deszelfs toewijzing minder beteekenend is voor hem, die den prijs verwerft, dan wel voor de groote menigte, die zulks met toejuiching aanschouwt. Bewerende dat monthyon wèl gedaan heeft, veroorloof ik mij te zeggen, dat een onzer achtingwaardige Begunstigers welligt nog beter heeft gehandeld. De eerste bepaalde een' prijs ter bekrooning der deugd - de ander schonk denzelve aan het berouw, getrouw aan het aandoenlijk Evangelisch denkbeeld: dat er meer blijdschap is in den Hemel over één berouwhebbend zondaar, dan over negenënnegentig regtvaardigen, die de bekeering niet behoeven. Ten gevolge daarvan wordt een prijs van zedelijke eerherstelling uitgeloofd aan den veroordeelde, die, sedert zijn ontslag uit de gevangenis, zijn vorig misdrijf, op de bestmogelijke wijze, door een uitstekend goed gedrag, zal hebben uitgewischt. In het vorige jaar is deze prijs uitgereikt, en ondervonden wij alleen het belemmerende der keuze; ook dit jaar is dit wederom het geval, en welligt hoort gij niet zonder aandoening het verslag der daden, die wij wenschen te bekroonen. Ik zal den persoon alleen bij zijnen voornaam aanwijzen; want wij hebben goedgevonden zijnen geslachtsnaam te verzwijgen, en gij gevoelt, dat eene kiesche en billijke terughouding ons hiertoe noopt. Louis, alzoo, werd ten jare 1776 te Pontoise geboren. Gehuwd, en vader van twee kinderen, leefde hij aldaar als schrijnwerker zeer stil, toen het lot, waaraan hij drie malen was ontsnapt, hem eindelijk tot de krijgsdienst opriep. De ongelukkige deserteerde, om zijne betrekkingen weder te zien; vervolgens genoodzaakt zich schuil te houden, geraakte hij in slecht gezelschap, liet zich medeslepen, en werd medepligtige bij een' belangrijken diefstal, ten gevolge waarvan hij tot zestien jaren gedwongen arbeid werd veroordeeld. Hij onderging deze straf, gedroeg zich wèl, werd in 1823 ontslagen, en keerde naar zijne geboortestad terug, die hij sedert niet weder verliet, zijn voormalig beroep oefenende. | |
[pagina 91]
| |
Aanvankelijk vond hij alle deuren voor zich gesloten, en zelfs zijne voormalige vrienden weigerden hem te zien; langen tijd verkwijnde hij in een' staat van diepe ellende. Van tijd tot tijd openden zijne zachtzinnigheid, zijn geregeld gedrag en goede trouw hem eenige huizen, en de vooroordeelen, waarvan hij het voorwerp was, verminderden allengs. Men gaf hem werk, en hij herkreeg van lieverlede de vroegere algemeene achting weder. Men vergat ten laatste den voormaligen boosdoener, om in hem alléén den geschikten werkman te zien, en, nog zeer onlangs, schreef de Maire van Pontoise nopens hem: ‘Indien ik verpligt ware mijne heurs aan iemand in bewaring te geven, ik zou dezelve aan hem toevertrouwen. Eenigen tijd hevorens schreef een der Leden van de Regtbank ons, schier gelijkluidend: ‘Moest ik een waker voor mijn huis en kasten hebben, zoo zou ik hem uit twintig kiezen.’ Deze vrijwillige, volkomene en volhardende terugkeer tot het goede, op zichzelve reeds eervol te noemen, is slechts de voorrede van het herigt, dat wij ul. mitsdezen aanhieden. Ten zelfden tijde leefde te Pontoise eene arme weduwe, wier lotgevallen en ongelukken aan het romantische grensden. Dochter van een werkzaam scheikundige, uitvinder van een stelsel van verlichting, hetwelk zijnen naam draagt, verviel zij, na den dood haars vaders, in handen van eenen ontrouwen voogd, die zich van hare bezittingen meester maakte en haar aan zichzelve overliet. Er toe gedwongen, langs den openharen weg, te hedelen, werd zij door een' van hare bloedverwanten, een eerwaardig geestelijke, herkend, liefderijk opgenomen, in een gedeelte van haren eigendom hersteld, en vervolgens aan een' Apotheear uitgehuwelijkt. Weldra echter hleef zij, met drie kleine kinderen, als weduwe, achter. De verkoop harer bezittingen verzekerde, gedurende eenigen tijd, haar onderhoud; deze hulpbron uitgeput zijnde, leefde zij van haar naaiwerk; maar onverwacht ziet zij zich aangetast door eene zware krankte. Deze kleine familie was op het punt om van gebrek te vergaan, toen de Voorzienigheid haar een steunpunt aanbood. En welk een steun? De oud-veroordeelde, de nederige schrijnwerker, die haar geheel vreemd was en, zelf behoeftig, ter naauwernood van zijner handen arbeid leefde! Eene verlamming had de weduwe van het gebruik harer heenen beroofd; maar hij, elken dag zijne werkplaats verlatende, | |
[pagina 92]
| |
bragt haar, op zijne stevige armen, naar het bad, naar de kerk, naar den geneesheer; en dan, anderwerf zijne bezigheden daarlatende, droeg hij haar elken dag naar hare woning terug. Dit deed hij gedurende een viertal jaren; maar nu verergerde de kwaal; alle ledematen werden verlamd en het ligchaam met wonden als bedekt. Driemalen daags begaf hij, wien de tijd zoo kostbaar was, zich bij haar, om haar te verbedden, te verbinden en, somtijds, de walgelijkste diensten te betoonen. Maar dit is geenszins alles! De algemeene liefdadigheid kon voor haar slechts over onvoldoende hulpmiddelen beschikken, en de arme daglooner vulde het ontbrekende uit zijne schrale kas aan. Dikwerf moest er naar Parijs worden gezonden, hetzij om geneesmiddelen, hetzij om iets anders, en hij, die zich, voor zichzelven, met naauwgezetheid, aan de maatregelen van toevoorzigt op veroordeelde ontslagenen had onderworpen, vreesde niet dezelve te overtreden, op het gevaar af van gevat en gestraft te worden. Een zoo merkwaardig gedrag werd door hem, gedurende twaalf jaren, volgehouden. Maar ten laatste bezweek de ongelukkige. Het was wederom louis, die haar, in hare krankte, ondersteunde; in hare jongste oogenblikken week hij niet van haar, en sloot haar met eigene hand de oogen. Het noodlottig uur gekomen zijnde, droeg hij zorg voor de begrafenis; haar eene grafzerk schenkende, als de laatste liefdegift, welke de stervende van zijne toegenegenheid had afgesmeekt. Twee dochtertjes bleven er nu nog over; beklagenswaardige weezen, van de geboorte af aan als toegewijd aan het onheil. Hij verzorgde deze kinderen, in zijne woning, gedurende eenige maanden. Door den nood gedrongen, plaatste hij de oudste, te Parijs, in eene werkinrigting, en zorgde er voor, dat zij, op eene voegzame wijze, werd uitgehuwelijkt. De jongste staat nog onder zijne voogdijschap; haar als een teederhartig vader gadeslaande, zoekt hij elken avond, na het volbrengen van zijnen arbeid, haar op, om haar naar huis te geleiden. In al de overige betrekkingen der zamenleving vertoont zich deze uitmuntende man dezelfde; overal tracht hij nuttig te zijn, en elken dag rijst de hoogachting voor zijne eerlijkheid, dienstvaardigheid en moedbetooning. | |
[pagina 93]
| |
Reeds telt dit leven van zelfverloochening en deugdsbetrachting eene reeks van tweeëntwintig jaren! Dunkt het u niet, Mijne Heeren! dat het welligt schooner is zich zóó op te rigten, dan nimmer te hebben gestruikeld? De onschuldige hehoeft gewis niet veel aanwending van kracht ter volharding; alles staat hem ten dienste: de gewoonte, de algemeene denkwijs, en de reinheid van zijn gewisse; maar hij, die tot de diepste vernedering is afgedaald, die door de besmetting van het kwaad is aangetast, die van zijnen rang in het maatschappelijk leven vervallen verklaard werd, en die dan, zonder hulpmiddelen, zonder raadgeving, zonder ondersteuning, alleen door de sterkte van zijne zedelijke overtuiging en de deugdelijkheid van zijn berouw zich weet op te heffen - hij behaalt voorzeker eene groote en edele overwinning! De Hooge Regering heeft ook alzoo gedacht. Door desbevoegde tusschenkomst hiertoe opgewekt, heeft zij zich gehaast, aan louis eene wettige eerherstelling te verleenen. Na deze eerste weldaad, of liever na deze eerste daad van regtvaardigheid, bleef nog eene andere over; zijne zedelijke eerherstelling. Met de vervulling dezer taak heeft ons Genootschap zich belast. Het heeft aan den schrijnwerker van Pontoise een' prijs van tweehonderd franken toegewezen; eene belooning, gering als onze inkomsten en zedig als onze zedige instelling, maar die, desonaangezien, hare waarde blijft behouden. Niemand denkt toch hier aan goud of zilver; en elk uwer gevoelt het, dat wij, de deugd vereerende, haar in geen geval betalen. Dit voorbeeld, Mijne Heeren! kan welligt tot heilrijke uitkomsten leiden. Dat het hen, die misdreven, leere, nimmer aan zichzelven te wanhopen! dat het hun verkondige, dat ons Genootschap, wanneer zij boete doen, voor hun berouw niet onverbiddelijk zal wezen, en dat zij niet slechts op toegevendheid en vergetelheid, maar op erkentenis en eerbetoon mogen staat maken! Sommigen, welligt velen, zouden wenschen tot het goede terug te keeren, zonder daartoe den moed te bezitten; zij zien zichzelven door de schande als aan het misdrijf geketend, en gedurende hun geheel volgend leven zijn zij in eigen oog misdadig, omdat zij gedurende éénen enkelen dag zich schuldig erkennen moesten! Dat de prijs, op heden door ul. toegekend, hun leere, dat zij zich bedriegen, en hen bemoedige; opdat zij, | |
[pagina 94]
| |
de loopbaan intredende van berouw en boete, niet terugschrikken voor het opschrift, dat boven de poort der Hel geschreven staat! Daarenboven; indien een leven zonder smetten zijnen roem en zijne eerwaardigheid achterlaat, heeft niet het berouw ook zijne voordeelen; vooral dat, hetwelk niet slechts de begane misstappen betreurt, maar dezelve door edele daden uitwischt en herstelt? En wie is, overigens, de mensch, die nimmer struikelde? Zonder twijfel hebben weinigen zich de gestrengheid der wetten op den hals geladen; maar wie leeft er, die niet, in eenig opzigt, vergeving behoeft? De Godsdienst heeft dit begrepen; zij, die hare hemelsche belooningen verbindt aan eene eenvoudige schuldbelijdenis, aan eenen enkelen traan! Hij heeft het begrepen, de doorluchtige zanger, die ons, in roerende verzen, toeroept: Helaas! elk sterfling moet op Gods ontferming hopen.
Hield Hij zijn vaderarm alleen voor de onschuld open,
Waar steeg dan de offergeur van liefde en dank omhoog?
Maar 't waar berouw wordt deugd in 't vlekloos heilig Oog.Ga naar voetnoot(*)
Met eene levendige aandoening wordt dit Verslag aangehoord en voortdurend toegejuicht. De Voorzitter wijst, dienvolgens, aan den ontslagene van pontoise den prijs van tweehonderd franken toe, in naam van het Genootschap der Christelijke Zedekunde, op het berigt der Commissie ter zedelijke verbetering.Ga naar voetnoot(†)
Het is gewis, na de mededeeling van dit eenvoudig en aandoenlijk berigt der Commissie, geheel overbodig, daarbij nog iets van onze hand te voegen; wij zouden zelfs vree- | |
[pagina 95]
| |
zen daardoor den indruk te verzwakken, dien de bloote lezing voorzeker op ieder welgeplaatst hart moet hebben te weeg gebragt. Wij kunnen alleen niet afzijn, bij deze voegzame gelegenheid, onze blijdschap te betuigen, dat de leer, die door de Leden der Fransche Société de la Morale Chrétienne, onder de zinsprenk: La Vérité par la Charité, beleden en beoefend wordt, sedert meer dan twintig jaren, in ons Vaderland hare belijders en beoefenaars heeft gevonden, en dat, welke stemmen ook sedert gepoogd hebben - en welligt nog pogen - om hen tot eene andere, minder menschlievende en minder Christelijke, belijdenis over te halen, zij, des onaangezien, gedachtig aan paulus vermaning, nevens hunne buitenlandsche Broeders, de Waarheid wenschen te betrachten door de Liefde.
December, 1844.
|
|