Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
4. Engelsche Policie.De invoering van een scherper toezigt, dan bevorens, is niet zonder invloed op de hoeveelheid der misdrijven gebleven. Sedert de steden in Engeland door eene eigenlijke policie beschermd worden, zijn de boosdoeners voor een gedeelte naar het platte land verhuisd. Te Liverpool rekent men, dat, sedert dien tijd, duizend uitgeleerde dieven de stad ontruimd hebben, en dat in den tijd van vier jaren het getal der diefstallen 27 pCt. verminderd is. Dienvolgens zou het noodig schijnen, ook eene landpolicie in te voeren, gelijk zij in Frankrijk bestaat, waar men in de kleinste dorpen den gendarme in zijne uniform als vertegenwoordiger der openbare orde aantreft. De Ministers uit de Whigpartij hadden daartoe het voornemen gehad; zij hebben het echter niet kunnen doorzetten tegen de country-squires, (de landedellieden) die in het bezit der vrederegtersplaatsen zijn, en zich liever een weinig willen laten bestelen, dan hunne almagt over het landvolk door zulk eene centrale magt te zien beperken. Engeland moet zich dus nog met de door Sir robert peel opgerigte stadspolicie vergenoegen, aan welke de Engelschen en ook de Fransche Anglomanen verreweg de voorkeur boven de Fransche policie geven. Neemt men de menigte menschen in aanmerking, over welke het bewind in Frankrijks hoofdstad tot handhaving der veiligheid beschikken kan, zoo zou men Parijs als de best bewaakte stad in geheel de wereld kunnen beschouwen. Eene bezetting van 15,000 man linietroepen, en 60,000 man nationale gardes vormen het talrijke reservekorps van een klein leger, hetwelk de Prefekt van policie onder zijne bevelen heeft. Dit leger bestaat uit 2500 municipale gardes te voet, 400 zulke gardes te paard, 830 sapeurs-pompiers, eenen staf van 300 schrijfbeambten, en eindelijk 2000 stadserjanten, agenten, commissarissen en inspecteurs. Desniettemin is de veiligheid op verre na zoo groot niet, als men bij zulke aanstalten regt zou hebben om te verwachten. Londen heeft, | |
[pagina 78]
| |
bij eene nagenoeg dubbel zoo groote bevolking, eene bezetting van drie tot vier regementen gardes, welke tot niets dienen, dan om voor de kazernen en paleizen parade te houden. De stedelijke policie bestaat, constabels, serjanten en inspecteurs te zamen gerekend, uit 5000 man. Deze handvol volks bewaart de orde onder twee millioenen menschen op de uitgestrekte ruimte, welke Londen beslaat. Zij is zoo weinig ontoereikend, dat zij integendeel detachementen leveren kan, welke men, op de eerste tijding van volksbewegingen, langs de spoorwegen naar Birmingham, Manchester, het prinsdom Wallis of eenig ander bedreigd punt afvaardigt. Te Livorpool, waar zoo vele bestanddeelen van wanorde aanwezig zijn, en waar de policie, door geene bezetting geruggesteund, den rusteloozen hoop der Ieren en 7 tot 8 duizend matrozen in toom te houden heeft, telt zij niet meer dan 600 man. In Frankrijk is de policie eene inrigting, welke men er duldt uit vrees voor een nog grooter kwaad, doch welke men met eene soort van minachting beschouwt. De middelen, welke zij bezigt, veroorzaken, dat men haar voor hare diensten weinig dank weet. In Engeland heeft de policie geene mouchards, geene denonciateurs. Met de taak belast om misdaden te keer te gaan en de goede burgers te beschermen, bewaakster van personen en goederen, wordt zij als een vereerend ambt beschouwd. Alomme geniet zij de achting des volks. In sommige steden verheft die achting zich tot genegenheid. Te Glasgow, waar de vechtpartijen tusschen het werkvolk niet zelden tot moord en doodslag leiden, in die door derzelver ongezondheid, armoede en misdaden beruchte wynds, kan men het gemeene volk den opperintendant der policie hooren toeroepen: ‘Lang leve kaptein miller! God zegene u, kaptein miller!’ Laat de Heer delessert eens het plein Maubert of de Halles bezoeken, en wees verzekerd, dat geen mensch hem groeten zal. In Frankrijk ziet de policiebediende zijne ambtspligten er toe beperkt, tegen misdaden werkzaam te zijn. Brave lieden te beschermen, is zijne zaak niet; hij heeft enkel met spitsboeven te doen. Hij verhoedt geen kwaad; hij komt niet eer tusschenbeiden, voor dat de wet werkelijk geschonden is. Vandaar zijn bitse toon, zijn trotsche ja soms uitdagende blik, vandaar de degen aan zijne zijde. Hij is eene | |
[pagina 79]
| |
proces- verbaal - machine, een arresteer- instrument, niets meer en niets minder. De policeman in Engeland heeft andere pligten. Hij moet voor de veiligheid van personen en goederen zorgen en instaan; hij moet waakzaam zijn en misdaden weren; maar tevens is hem aanbevolen, welwillend, voorkomend en voor het welzijn der maatschappij bezorgd te zijn. Hij beschouwt zich als den bestrijder der booswichten en als den dienaar der ordelijke lieden. Elk uur van den dag en van den nacht vindt gij hem op uwen weg. Hij meldt u de namen der straten, wijst u de huizen der inwoners, kortom geeft u alle berigten, die u van dienst kunnen zijn. Hij sluit de deur uwer woning, wanneer gij die bij toeval hebt laten openstaan; waarschuwt u, wanneer gevaar van brand zich bij u vertoont, of dat er bij u ingebroken is, en verschaft hulp. Hij brengt u uw kind terug, wanneer het misschien verdwaald is, of ten minste leidt hij het naar den naastgelegen post. Hij ruimt alle verhinderingen en alle gevaren van de straten; kortom, hij waakt voor en over u. Geeft in Frankrijk de policie den burgeren bevelen, zoo hewijst zij hun in Engeland diensten. Hier gaat zij uit van de plaatselijke overheid, daar van het staatsbewind. Te Parijs is de Prefekt van policie de onmiddelbare vertegenwoordiger van de magt der Ministers. In de departementen bestuurt de door den Minister van binnenlandsche zaken of door den Prefekt benoemde Maire de plaatselijke policie, eeniglijk volgens den last der uitvoerende magt en onder het onmiddelbaar opzigt van den Prefekt. Hoe zou nu eene policie, die niet van de inwoners uitgaat, zich gehouden kunnen achten, hen met verschooning en deelneming te behandelen? In Grootbrittanje worden de Mayors door de gemeenten gekozen en in het belang der gemeente, onafhankelijk van het centrale bewind, dat slechts tusschenbeiden komt, wanneer het plaatselijk bestuur zijne pligten verzuimt of daartoe niet sterk genoeg is. In het oefenen van haar opzigt bedient de Fransche policie zich deels van geheime, deels van opentlijke dienaren. De Engelsche erkent er slechts opentlijke. De gewezen Policie-prefekt vivien zegt in de Revue des deux Mondes van 1 Dec. 1842: ‘De veiligheidspolicie bevat opentlijke en geheime dienaren. De eersten slaan de dieven gade, doch | |
[pagina 80]
| |
mengen zich niet onder hen; de anderen naderen hen meer, en, zonder ooit aan hunne misdrijven deel te nemen, komen zij met hen zamen, leeren hen persoonlijk kennen, en zien zich daardoor in staat gesteld, de namen en bijzondere eigenheden dier booswichten te kunnen aangeven. De policie gebruikt sedert lang reeds geene misdadigers meer in de veiligheidsbrigaden. Ondertusschen is het onmogelijk, geheel en al van het gebruik dier klasse van menschen af te zien. Policiedienaren, die zich onder boosdoeners mengen willen, kunnen niet door reinheid van zeden en innerlijke achtbaarheid uitmunten.’ Dus spreekt de Heer vivien. De best ervarene policiebeambten, miller te Glasgow, whitty te Liverpool, beswick te Manchester, zijn de volstrektste tegenstanders eener geheime policie, en wenschen zich geluk, dat zij tot dezelve nimmer hunne toevlugt genomen hebben. In den ijver aller burgers, om hun berigt wegens misdaden en derzelver bedrijvers te geven, vinden zij eenen bijstand, welken geene veiligheidsbrigade hun verschaffen kan. Zoo is de meening der Engelschen en van hen, die de Engelschen bewonderen. Ongetwijfeld is de medewerking der burgers de beste en eenigst waardige bijstand, van welken eene voortreffelijke policie zich bedienen kan. Maar de policie staat in Frankrijk niet daarom in eenen kwaden reuk, wijl zij slechte menschen tot opsporing van boosdoeners gebruikt, gelijk kwade honden tegen roofdieren gebezigd worden. De ontevredenheid tegen de Fransche policie ontstaat uit hare staatkundige werkzaamheid. Wanneer een bestolene met zijn verzoek om nasporing van den dief, dien hij aanwijst, afgewezen wordt, op grond dat, bij het openen der kamers, de policie zich met de dieven niet bemoeijen kan, zoo is dit waarlijk geenszins geschikt, om eenen Policie-prefekt zegenwenschen te verschaffen. Over het gebruik van geheime policiebedienden kunnen zich eigenlijk slechts zij beklagen, die het voorwerp van zulk een opzigt zijn; maar onverantwoordelijk is het, wanneer de policie geheime dienaren onderhoudt, die, in het vervullen van den hun opgedragen last, tot het begaan van wetsovertredingen uitlokken, ten einde der regering gelegenheid te verschaffen om geweld te gebruiken en op deze wijs schrik te verwekken. In Engeland echter heeft men, zoo al niet bij de stedelijke | |
[pagina 81]
| |
policie, evenzeer geheime agenten als agents provocateurs.Ga naar voetnoot(*) Het bestaan der geheime agenten is eerst korteling, bij gelegenheid van o'connell's proces, aan den dag gekomen. Wat betaalde opruijers betreft, zoo leest men in eene beknopte Geschiedenis van Engeland, (Abridgment of goldsmith's History of England continued) een boek, hetwelk ieder welonderwezen kind in het Britsche rijk in handen heeft, op het jaar 1817: ‘Het geding van watson, preston, hooper en thistlewood, die in het oproer van Spafields betrokken waren, eindigde met hunne vrijspreking, en bewees, dat spionnen van de gevaarlijkste soort door de regering gebruikt geworden waren.’ Hetzelfde gebeurde eenigen tijd later in het westen van Schotland. Het gebruik van zulke middelen was iets zeer gewoons bij castlereagh, dien byron daarom steenen in het graf nawerpt. Kortom, het ergste, wat de Engelschen aan de Fransche policie verwijten, is in Engeland of nog werkelijk voorhanden, of binnen menschengeheugen voorhanden geweest, en het eenige onderscheid is, dat in Engeland die aanstootelijke middelen niet door de plaatselijke policie gebezigd worden, maar in handen van eenen Staatsminister zijn; terwijl in Frankrijk de policie gecentraliseerd is, en de buitengewone zoo wel als de gewone diensten verrigt. | |
5. Policie te Liverpool.De policie te Liverpool bestaat, gelijk wij gezegd hebben, uit 600 man, onder bestuur van een' opperconstabel (head constable) of opperintendant. Zij splitst zich in twee hoofdafdeelingen, de eene voor de burgerlijke, de andere voor de lijfstraffelijke dienst. De eerste omvat het korps van brandspuitgasten (firemen, min of meer overeenkomende met de Fransche sapeurs - pompiers), de markt-, weg- en lantarenopzieners, in alles honderd man. De tweede, de eigenlijke policemen, deelt zich weder in tweeën, in dag- en in nachtwakers (day - watchmen en night - watchmen) en heeft eene geheel militaire inrigting. Om het opzigt gemakkelijker te maken, is de stad in eene noordelijke en zuidelijke helft gedeeld. Elke helft staat onder eenen luitenant en is weder in sectiën afgedeeld, die door even zoo vele sectiën van poli- | |
[pagina 82]
| |
ciedienaren, elke onder eenen wachtmeester (sergeant), bewaakt worden. Onderafdeelingen van deze sectiën zijn onder enkele wakers gesteld en zoo berekend, dat de waker ieder punt van zijnen wachtgrond (beat) langzaam wandelende in een half uur tijds bezoeken kan. Bij het aanvaarden van zijne halfetmaalsdienst ontvangt hij eene naauwkeurige kaart van zijn beat en den last om zich met de namen en wezenstrekken van deszelfs bewoners naauwkeurig bekend te maken. Bij dag draagt hij geen ander wapen, dan eenen korten stok; voor den nacht krijgt hij nog daarenboven eene lantaren, eenen mantel, ratel en een' kleinen dolk (twitch). Hij moet de verdachte lieden in het oog houden, nazien of deuren en vensters der huizen wel gesloten zijn, en ingeval van misdaad, oproer of brand, hulp roepen, eer hij zelf hulp toebrengt. Zijn post is van verantwoordelijken aard. Hij heeft minder op belooning te rekenen wanneer hij eenen boosdoener vat, dan wanneer, in zeker bepaald tijdsverloop, binnen zijnen wachtkreits geen misdrijf begaan is. Dit laatste wordt in de instructie als het beste bewijs van de vlijt der policie aangeduid. Evenwel moet men erkennen, dat deze grondstelling menigen wachter zou kunnen verleiden, om de sporen eener begane misdaad te doen verdwijnen. De wachtmeesters, de twee luitenants en de opperconstabel doen, zoo des daags als des nachts, de ronde, om zich de zekerheid te verschaffen, dat de constabels of policiemannen op hunne posten zijn en de dienst niet veronachtzamen. Elke waker, die dronken, slapende, rookende of in gesprek met een vrouwspersoon betrapt wordt, wordt oogenblikkelijk afgezet. Men prent hun in, om wel, ingeval van nood, met vastheid en nadruk te handelen, maar, van den anderen kant, om zich niet met alles, wat hun voorkomt, te bemoeijen, niemand eenige noodelooze kwellerijen aan te doen, steeds met beleefdheid te spreken, en zichzelven meester te blijven, zelfs wanneer men hen mogt tergen. Een zeker aantal wakers wordt bij nacht op de groote stations, bij dag aan het policie-bureau en het policiegeregt in gereedheid gehouden, om de bevelen der overheid te volvoeren en zich overal henen te begeven, waar de zorg voor de algemeene veiligheid plotseling hunne tegenwoordigheid vereischen mogt. Liverpool heeft vijf groote policiestations. Bij elk derzelven is eene loods, onder welke de constabels exerceren en gemonsterd worden, een bureau, waar men de bevelen van den | |
[pagina 83]
| |
dag en de aanmerkingen omtrent het gedrag der manschap opteekent, ook opschrijft wie en waarom zij in hechtenis genomen worden, en eindelijk twee gevangenhokken (locksup), een voor de mans en een ander voor de vrouwen, die des nachts gevat worden. Deze violons, gelijk zij in Frankrijk genoemd worden, zijn afschuwelijke holen, welke licht en lucht slechts door een klein togtgat erlangen. Men klaagt, dat hier een fatsoenlijk man, die ongelukkiglijk, na een glaasje te veel gedronken te hebben, op straat aangehouden wordt, in het geval kan komen den nacht aan de zijde van eenen boosdoener door te brengen. Deze zonderlinge klagt is reeds vóór veertig jaren in Frankrijk gehoord geworden. Doch waarschijnlijk denkt men aan deze zoowel als aan gene zijde van het Kanaal, dat fatsoenlijke dronkaarts en gemeene dieven, hoezeer in andere opzigten hemelsbreed onderscheiden, in het punt van het overtreden der policiewetten overeenkomen, en, alvorens zij voor den regter gebragt worden, wel een en hetzelfde vertrek mogen deelen. Wat aan de Engelsche policie niet weinig achting bijzet, is de zorgvuldige kens harer dienaren. Zij worden uit het getal der uitgediende onderofficieren genomen, of uit die handwerkers, die eenig schoolonderwijs genoten hebben en wier levensgedrag tot nog toe onberispelijk geweest is. Daar men natuurlijk ook op ligchaamskracht en rijzige gestalte ziet, zoo volgt hieruit, dat de constabels der nieuwe policie een' uitgezochten troep vormen, met welk en slechts de municipale garde te Parijs vergeleken kan worden. Als algemeene regel geldt, dat een ongewapende policeman tegen twee karels bestand is; driehonderd gewapende policiedienaren houden eene oproerige stad in toom. In Frankrijk is dit zeker anders. Bij de opstanden koit na de omwenteling van 1830 heeft men te Parijs en te Lyon weinige honderden uit het volk een honderdvoudig getal policiesoldaten, linietroepen en nationale gardes zien weêrstaan. In Engeland loopen tienduizend menschen voor honderd dragonders. Het onderscheid ligt hierin, dat de Franschman meer militair is, en dat sedert de omwenteling het bewustzijn der gelijkheid in regten ook den armste een' zekeren geest van moedigen weêrstand inboezemt tegen alwat hij als dwingelandij beschouwt. De gemeene Engelschman, dien slechts de bitterste nood, niet, gelijk op het vasteland, verpligting om te dienen, onder de vanen drijft, heeft | |
[pagina 84]
| |
haat en verachting, maar nog meer vrees voor den soldaat. Voorts is de gemeene Engelschman in de vreeze des Heeren opgevoed; wij meenen niet blootelijk in de vreeze Gods, maar in de vreeze voor Lords en Gentlemen. Frans head verklaart in zijne Badreis naar Nassau: ‘Voor een fatsoenlijk man (gentleman) moet de kinkel, te land en ter zee, in ernstigen strijd en in kortswijl altijd onderdoen.’ Hierbij verbergt hij nogtans de weemoedige bezorgdheid niet, dat het overwigt der welgeborenen, ten gevolge van de pogingen der gelijkmakers (levellers), ook in Engeland zal ophouden. Middelerwijl is voor het oogenblik dit overwigt nog aanwezig. Wat men ook van Engelsche vrijheid vertellen mag, de gemeene Engelschman is zoo serviel als eenige Slavische boer. Hieruit verklaart zich dan ook het verschil tusschen de Engelsche en de Fransche policie. De gemeene Brit schuwt den policieman en geeft hem geene aanleiding om eenen bitsen toon aan te nemen. De policieman van zijnen kant is van zijne jeugd af gewend geworden, groot respect voor den gentleman te hebben. Hij beschouwt zich als den dienaar der fatsoenlijke lieden; arme drommels worden tot dezen niet geteld. De Fransche policiesoldaat beschouwt zich eeniglijk als den dienaar der wet, en waar hij ziet, dat zij overtreden wordt, treedt hij tusschenbeiden, zonder te vragen, of de overtreder een homme comme il faut of een chiffonnier is. Daarom vinden dan ook reizende Engelschen het gedrag der Fransche gendarmes en municipale garden insolent. Die echter de zaak zonder vooroordeel beschouwen wil, zal bevinden, dat het onderscheid der gewone handelwijs van eenen Engelschen en eenen Franschen policiedienaar zijnen grond heeft in het verschil van den maatschappelijken toestand der beide landen en niet in dat der inrigting. | |
6. Policiegeregt.De policie in de Engelsche steden is niet blootelijk een gezag van opzigt en bestuur, maar zij heeft ook hare regtsbevoegdheid. De policieregter is te gelijkertijd vrederegter, regter van instructie en van vonnisvelling, en óok met betrekking tot sommige onderwerpen scheidsman. Zijne bezoldiging staat in verhouding tot het gewigt zijner ambtsbezigheden en tot den tijd, dien hij daaraan besteden moet. Dit is eene groote nieuwigheid in de aristocratische wijze | |
[pagina 85]
| |
van het Engelsche landsbestuur, bij hetwelk de post van vrederegter zonder betaling wordt waargenomen en als eene soort van heerlijk regt aan de groote landeigenaars behoort. Eene niet minder groote nieuwigheid bestaat daarin, dat de policiecommissaris (police - commissioner), die de aanklagte inbrengt en het daadzakelijke van het voorval, hetwelk daartoe aanleiding gegeven heeft, voor het geregt uit elkander zet, een regtsgeleerde is en kosteloos de partijen over regtspunten inlichting geeft. Hierbij is voorts de regtspraak eenvoudig en snel. Het aanbelang dezer nieuwigheden zal men gemakkelijk inzien, en daarbij zich ook verwonderen, dat het invoeren daarvan gelukt is, wanneer men bedenkt, met welk eene innige tevredenheid de Engelsche natie zich sedert achthonderd jaren door hare regters aan den leiband heeft laten leiden en door hare advocaten uitplunderen. Liverpool heeft slechts één policiegeregt, Manchester twee, Londen (de City niet gerekend) negen. Laat ons eens de policiegeregtszaal binnentreden. Zij is in twee deelen gescheiden. Een derzelven blijft aan de regtbank voorbehouden, het ander is aan het publiek ingeruimd. De regter plaatst zich op eene iets meer verhevene zitplaats. Vóór hem, op eenen lageren trap, zitten de policiecommissaris, welke den post van openbaren aanklager vervult, de griffier, die de verklaringen opteekent, en de penningmeester, die de boeten ontvangt. Tegenover hen, midden in de zaal, is het tooneel, waarop de beschuldigden verschijnen. Het staat door middel van eenen onderaardschen gang met de gevangenis in verband. Ter regter zijde van den regter zitten, op banken, de geregtsdienaars, en tegenover dezen is het afschutsel (the box) der getuigen. Het ter linkerzijde gelegene deel van het tooneel is voor de civiele partijen. Aan het tegenovergestelde gedeelte der zaal rijst de plaats voor het publiek amphitheatersgewijs in de hoogte. Dit publiek is zeer gemengd. Niet zelden zijn de toekijkers van gisteren de beschuldigden van heden. De Engelschman is zoo onverschillig niet jegens leven en goed, dat hij hetzelve aan nieuwsgierigheid en landsgebruik zou opofferen. Desniettemin doet hij van de openbaarheid der geregtsverhandelingen geenen afstand, uit vrees, dat deze misschien eene school voor de dieven zouden kunnen worden. Hij weet maar al te wel, dat booswichten hunne kunsten elders leeren kunnen en inderdaad ook leeren, en dat, zoo al hier en daar een | |
[pagina 86]
| |
gaauwdief de geregtszaal tot zijne studeerkamer maakt, van den anderen kant daarentegen, door deze openbaarheid, honderd eerlijke lieden leeren, zich voor de kunstgrepen der gaauwdieven te hoeden. Het eerst worden steeds diegenen voorgeroepen, die zich aan vergrijpen tegen de openbare orde schuldig gemaakt hebben; vervolgens komen de zoodanigen aan de beurt, welken zwaardere misdrijven of misdaden te last gelegd worden, en eindelijk worden burgerlijke geschillen afgedaan. Daarenboven heeft de policieregter, uit aanmerking van het hem opgedragen toezigt, het regt, om verlof tot het oprigten van tapperijen te verleenen of het te weigeren, en voorts diegenen gehoor te geven, welke anderen wegensaangegane schulden aanklagen of tot bepaling hunner wederzijdsche regten willen dagvaarden. Deze eenige policieregter heeft menigmaal, in eene enkele zitting, over meer dan honderd gevallen te beslissen. De regtsverhandeling in strafzaken is wel is waar summier, doch levert niettemin alle waarborgen, welke men verlangen kan. Te Parijs moet dikwerf een beschuldigde drie dagen lang wachten, alvorens de regter van instructie tot het onderzoek der tegen hem ingebragte aanklagte overgaat en het bevel tot geleide in een bevel tot arrest of tot vrijlating veranderen kan. En dit voorloopig onderzoek heeft met geslotene deuren plaats, zoodat de beschuldigde zijnen waarborg eeniglijk in het verstand en de billijkheid van den regter vinden moet. In Engeland mag, zoodra het een gering vergrijp betreft, ieder constabel eenen gevangene terstond tegen borgtogt ontslaan. In allen gevalle heeft de gearresteerde de zekerheid, dat hij den volgenden morgen verhoord zal worden. Dit eerste verhoor heeft opentlijk plaats. De policiecommissaris of de griffier geeft beknopt de omstandigheden en redenen der gevangenneming op, en de regter vraagt hem naar naam en stand. Heeft hij reeds iets met de justitie te maken gehad, zoo herinnert de griffier der gevangenis, wat uit vroegeren tijd over hem te zeggen is. Vervolgens komen de verklaringen der getuigen. Dezen en de dienaren der policie zweren op het Evangelie, de waarheid zonder haat of hartstogt te zullen zeggen. Na afloop hunner verklaringen legt hun de regtsverdediger van den beschuldigde tegenvragen voor, door welke hij, in het belang van zijnen cliënt, tegenstrijdigheden in hunne getuige- | |
[pagina 87]
| |
nissen poogt te ontdekken. Eindelijk wordt de beschuldigde zelf gevraagd, wat hij tot zijne verschooning kan inbrengen, en verkiest hij niet te spreken, zoo wordt hij er niet toe gedwongen. Blijkt het nu bij dit onderzoek, dat de zaak voor de assises behoort, zoo wordt het protocol gelezen, de beschuldigde moet het of bekrachtigen of verbeteren, en de policieregter doet hem naar de gevangenis van het graafschap brengen, waar hij de eindelijke uitspraak der grand jury over zijnen staat van beschuldiging moet afwachten. Valt het misdrijf niet onder de bevoegdheid dezer gezworenen, zoo beslist de policieregter in eersten en laatsten aanleg. De straf, tot welke hij veroordeelen mag, gaat geene tien pond sterling boete of zes maanden gevangenis te boven. Geheel de regtshandeling duurt naauwelijks tien minuten, soms minder dan vijf. Dit is de snelle justitie van eenen Oosterschen Kadi, omkleed met de beschermende vormen, welke tot den voortgang der beschaving behooren. De oude regtsgeleerde paruiken schreeuwen over het oppervlakkige en overijlde van zulk eene handelwijs; maar de praktische zin des volks erkent, dat de uitspraken geen haar slechter uitvallen dan bij de vroegere eindelooze procedures, gedurende welke de beschuldigde in den kerker moest verkwijnen. In de zittingen dezer policiegeregten kan men de bestanddeelen leeren kennen, waaruit de stedelijke bevolkingen zamengesteld zijn. De schouwplaats is grooter en de tooneelen meer verscheiden, dan bij de Fransche. Het heeft het voorkomen, alsof de maatschappij tot in hare diepste kolken opgewoeld was, om slijk en schuim naar boven te laten stijgen. Al de aangezigten, die hier voor de blikken van den waarnemer voorbijgaan, dragen den duidelijken stempel hunner levensgewoonten. De ontuchtige vrouwen, die bij een nachtelijk straatgerucht gevat geworden zijn, verschijnen, schamel gekleed, met verzopen troniën en in walgelijke onreinheid. Nevens de landloopers en bedelaars van onzen tijd zouden die, welke hogarth's penseel vereeuwigd heeft, zich als prinsen voordoen. De geldleeners op onderpand hebben eenen eigenaardigen trek in hun gezigt, die eene mengeling van huichelarij en hebzucht verraadt; men meent daarin gelijkenis te vinden met den uil en met den gier. De troniën der uitgeleerde dieven duiden in het geheel geene gemoedsbeweging aan. Deze soort van lieden weigert gewoonlijk, zelve den regter te antwoorden, en verlangt al- | |
[pagina 88]
| |
leen van hare verdedigers, dat zij de getuigen in verlegenheid zullen brengen. Hebben zij alle hoop verloren om aan de straf te ontkomen, dan vieren zij hunner onbeschaamdheid en ruwheid bot. Onder hen zijn er, die bij afwisseling in de gevangenis en in het werkhuis komen. Dit onderstelt, dat een arm en een slecht mensch onder ééne klasse gerangschikt worden, en verklaart den doodelijken afschuw, dien eerlijke armen voor het werkhuis koesteren. De ontslagene boosdoeners schelden op de regenten van het werkhuis (relieving-officers) en durven zelfs naar hen slaan, wanneer zij hun den dikwerf misbruikten onderstand weigeren. Waarom geene afzonderlijke inrigtingen voor ontslagene misdadigers daargesteld? - De Iersche vagebonden zijn van al de overigen ligt te onderkennen. Zij hebben boven hen vooruit, dat zij de toehoorders door de levendigheid hunner fantasie en door de naïveteit hunner antwoorden aan het lagchen brengen. De eenige lieden van een min of meer fatsoenlijk voorkomen, die voor het policiegeregt gebragt worden, zijn de gentlemen, welke men hier of daar dronken op straat heeft vinden liggen, of de kasteleins uit herbergen, waar eenig ergerlijk voorval gebeurd is. Beide soorten van personen mogen, tegen betaling eener boete, het noemen hunner namen weigeren en dus hun fatsoen bewaren. In Frankrijk mag zoo iets niet gebeuren. Ongelijkheid van stand laat men er zich welgevallen, niet ongelijkheid voor de wet. De policieregters staan algemeen in achting. Jardine, in Bowstraat te Londen, rushton te Liverpool, maulde te Manchester zijn mannen, welke iedere regtbank in geheel de wereld eer zouden doen. Zij hebben hun aanzien niet minder aan hunne grondige regtsgeleerdheid, dan aan de gewone billijkheid hunner uitspraken te danken. Tevens helpt ook de gunst, waarin de besturende policie staat, om de regterlijke in eere te houden. Deze gunst rust niet zoozeer op de hier boven opgegevene redenen, welke de Engelschen gewoonlijk aanvoeren, als wel op de omstandigheid, dat de policie in Engeland niet alleen tucht- maar ook weldadigheidsinrigting is. Te Glasgow doet zij des winters onderstand voor het gebrek lijdende werkvolk inzamelen. Te Londen belast zij zich met de ontvangst der liefdegaven van rijken, en doet dezelve aan behoeftige gezinnen uitdeelen, die door de gewone armeninrigtingen niet genoegzaam bedacht | |
[pagina 89]
| |
worden. Te Liverpool komt zij met hare diensten tusschenbeiden, om, op het een of ander schip, vrije vaart voor zoodanige armen te verkrijgen, die naar hunne geboorteplaats wenschen terug te keeren. Hieruit, en niet uit den afkeer van geheime agenten, of uit den zachteren toon der policiedienaren, zijn de zegenwenschen te verklaren, met welke nu en dan de hoofdconstabels door het volk ontvangen worden, en de genegenheid, die in het Britsche rijk over het algemeen jegens de policie gekoesterd wordt. Te Liverpool wordt de policie zelfs door diegenen met een goed oog aangezien, die onder hare regtsoefening vervallen zijn. Het policiegeregt is hier, meer dan elders, met ernstige zaken overladen, en de vrijsprekingen zijn naar evenredigheid menigvuldiger, dan in andere geregtsdistrikten van een gelijk aantal zielen. De overkropping der gevangenissen dwingt den regter, een oog toe te doen. Hij veroordeelt zoo weinig immer mogelijk, omdat hij niet weet, waar hij de veroordeelden zal huisvesten. In het huis van arrest (the lockup) zijn er doorgaans 50 of 60, in de strafgevangenis bij de 800. Deze gevangenis, naar het plan van howard gebouwd, moge naar buiten uitgebreid, en naar binnen de ruimte, aan elken gevangene toegedeeld, zoo veel men wil beperkt worden, de ondeugd maakt zulke voortgangen, dat hare eigene overmaat haar eene soort van straffeloosheid verschaft. Ondeugd, armoede en sterfte houden te Liverpool gelijken tred met de toenemende bevolking. Driemaal honderdduizend menschen, in eene ruimte van twee vierkante Engelsche mijlen zaamgedrongen, is iets onnatuurlijks en wreekt zich door ziekte en dood; gelijk ook de onmiddelbare nabuurschap van den grootsten rijkdom en de diepste armoede noodwendig misdrijven na zich slepen moet. |