Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Mengelwerk.Murano. Torcello. De Lagunen van Venetië.Het noordelijk gedeelte van de Lagunen van Venetië wordt zeldzamer door vreemdelingen bezocht, dan het overige van deze merkwaardige landstreek, die met zoo veel regt beroemd en van ouden tijd af algemeen bewonderd is. Wij willen eenen blik werpen op de vervallen stad Murano, op de ledige plaats van Torcello, de oudste zuster van Venetië en lange de mededingster niet alleen van de steden Heraclea, Pelestrina en Malamocco, maar ook van den Rialto zelven, toen deze reeds ten toppunt van magt en roem was gestegen, vanwaar hij op zijne beurt is vervallen. Wij zullen misschien op het ruime veld van Venetiaansche herinneringen omdolen; wij zullen daar die lessen over de vergankelijkheid der menschelijke dingen hooren, oud, als de maatschappij zelve, maar telkens vruchteloos vernomen; lessen, daarom niet minder verheven en troostrijk, vooral indrukwekkend in de stilte en in de eenzaamheid, bij den ondergang van den dag en van het leven, in tijden van verval en van overgang. Het is moeijelijk, een dergelijk onderwerp uit te putten; nu, gelijk voor tweeduizend jaren, zijn de puinhoopen van een groot rijk welsprekend. Venetië zal na Tyrus het voorregt hebben, om te allen tijde de waarachtige dichters te bezielen, en herhalingen te verontschuldigen, die de echo's zijn van zulk eene doordringende stem, het grafschrift van zulk een roemrijk graf. Voordat wij ons in den doolhof van kanalen begeven, die de gondels van de Ripa dei Sciavoni naar den oever van Santa Fosca voeren, moeten wij eenen blik slaan op den oorsprong der vrijsteden, waarvan wij er verscheidene zullen moeten bezoeken. Wij moeten daartoe voor een | |
[pagina 54]
| |
oogenblik terugkeeren naar den vreeselijken tijd, waarvan de indruk zoo lang in den geest der Italiaansche volken is gebleven, toen het oude en statige gebouw van het Romeinsche rijk onder de invallen der barbaarsche volken van het Noorden en Oosten instortte. Venetië was door zijne ligging gedoemd, om den eersten schok te ontvangen van den inval, dien attila bestuurde, eenen inval, die blijkbaar tegen Rome zelf was gerigt en stellig vergezeld ging van de bedreiging, om in het bloed van de Latijnsche familiën de maatschappelijke instellingen te vernietigen, wier beschavende invloed de Romeinsche wereld had herschapen. In dien vreeselijken stroom van barbaarschheid, die naar het Westen en Zuiden rolde, had vooral het geweldigste, het wreedste, het verwoestendste beginsel de overhand; rondom den koninklijken stam der Hunnen, gretig naar moord evenzeer, als naar buit, schaarden zich de Slavonische en Sarmatische volken, even vreemd aan den invloed der beschaving en des Christendoms. Daarop volgden de oostelijke Germanen, nog getrouw aan de dienst van wodan; de meer verlichte en beter bestuurde stammen der Gothen kwamen eerst in de derde plaats; hunne Godsdienst, door Romeinsche zendelingen onder hen gepredikt, en hunne meerdere geschiktheid voor de genietingen der beschaving, zoo ook al nog niet voor hare wetten, boezemden, naar het schijnt, aan hunne woeste meesters zeker wantrouwen in. Men zal zich niet verwonderen, dat bij de nadering van deze horden en vooral, nadat de verwoesting van Aquileja had getoond, hoe weinig er van tegenstand te hopen viel, een groot gedeelte der bewoners van het gewest Venetië eene toevlugt hebbe gezocht in de Lagunen en op de bijna onbewoonde eilandjes, die eene lange kromme lijn vormden langs de Adriatische zee tegenover de steden, welke de Hunnen gereed stonden, om aan te tasten. De vlugtelingen van Padua pakten zich opeen op het zand van MedoacusGa naar voetnoot(*) en van Heraclea, rondom de oude haven van Ve- | |
[pagina 55]
| |
netiëGa naar voetnoot(*), tot dusverre alleen bezocht door de visschers van de golf; de vlugtelingen van Altinum namen de oevers Mazzorbo en Torcello in bezit, die zich uit de Lagunen verhieven tegenover den uitloop van den Silus in deze kleine binnenlandsche zee; de burgers van Opitergium en van Concordia bouwden Caorla tegenover den mond van de Piave; de bisschop eindelijk van Aquileja, gevolgd van het overschot zijner kudde, vestigde zich te Grado. De gezinnen, die bij deze gelegenheid tot verhuizing besloten, behoorden vooral tot de klasse der ingenui, vrijen en edelen, voor wie de trots der geboorte en de gewoonte van meesterschap het denkbeeld nog ondragelijker maakten, om onder Heidensche en ruwe meesters in slavernij te vervallen. Haardsteden en alle vaste bezittingen verlatende, bragt deze bloem der Roomsche bevolking althans in haar arm en eenzaam toevlugtsoord, de Lagunen, het Christendom mede, dat toen in de hoogere en middelklassen der maatschappij heerschende was; zij bragt er tevens de kerkelijke regtzinnigheid, waaraan de Italianen gestrengelijk vasthielden, overtuigd, dat het Arianismus, hetwelk de Gothen, de Vandalen, de Lombarden en de Sueven aankleefden, eene hoofdwaarheid der Godsdienst loochende. De nieuwe Venetiaansche republiek erkende getrouwelijk het keizerlijke gezag, zoo lang eene schaduw daarvan in Italië bleef bestaan. Zij boog zich zonder tegenstand onder de magt van theodoric, maar had toch de bemoeijingen der Gothen met haar inwendig bestuur niet te dulden; zij keerde omstreeks het midden der zesde eeuw weder met vreugde tot de gehoorzaamheid aan de Romeinsche Keizers terug, wier zetel naar het Oosten was overgebragt. De inval der Lombarden veranderde niets in de betrekkingen van onderwerping aan Constantinopel; maar het toenemende verval van het Exarchaat deed op de Venetiaansche eilanden een meer vrijmagtig gezag ontstaan, | |
[pagina 56]
| |
dat den natuurlijken overgang vormde tot de onafhankelijkheid, en in het jaar 697 had de beroemde verkiezing plaats van een' Hertog (Doge in het Venetiaansche dialect) levenslang hoofd van de confederatie der Lagunen. De Venetianen rekenen van deze gebeurtenis af het begin hunner vrijheid; maar eigenlijk was zij slechts een stap nader tot het volle genot der burgerlijke vrijheid. In 774 overwon karel de Groote de Lombardijsche monarchij; maar in plaats van het Exarchaat van Ravenna aan Constantinopel terug te geven, welks bondgenoot hij zich nogtans noemde, gaf hij dit gewest aan den stoel van den heiligen petrus, onder voorbehoud nogtans van eenige wezentlijke regten der souvereiniteit. De republiek van de Lagunen, welke wij van dien tijd af de Venetiaansche kunnen noemen, bleef dus het eenige, wat het Oostersche keizerrijk in het noorden van Italië had overgehouden; de trouw der Venetianen werd daardoor niet geschokt. Toen pepijn, zoon van karel den Groote, de steden der Lagunen opriep, om het gebied van den nieuwen Westerschen Keizer te erkennen, was het eenstemmige antwoord der eilanders: ‘Wij willen dienstknechten blijven van den Koning der Romeinen!’ een titel, dien de opvolgers van justinianus met geenen Germaanschen Vorst wilden deelen. Op deze krachtige weigering begon pepijn in 810 aanvallenderwijze te handelen, en deze strijd is de eerste krijgskundige bijzonderheid in de Venetiaansche geschiedenis. De steden, over welke wij straks zullen spreken, Murano en Torcello waren toen sterk bevolkt; hare inwoners bragten het hunne toe tot de roemrijke overwinning, die de pogingen van het Franco-Lombardische leger deed mislukken. Na deze gebeurtenis bleven de betrekkingen van ondergeschiktheid, die reeds 250 jaren tusschen de Lagunen en Constantinopel bestonden, nog twee eeuwen bestaan, tot dat het toenemend verval van het Oostersche rijk en de reuzenvorderingen van Venetië deze ongelijke verbindtenis in eenen eenvoudigen band van vrijwillige vereeniging en getrouwe vriendschap deden veranderen. Onder den naam van trouwe, edelmoedige bondgenooten, | |
[pagina 57]
| |
dankbaar voor de oude gunstbewijzen, van het keizerrijk ontvangen, werden de Venetianen uitgenoodigd door alexis comnena, om zich met hem te vereenigen, ten einde de Noormannen van de kusten van Griekenland en uit het hart van Epirus te verdrijven, vanwaar zij zelfs de hoofdstad van het Oosten bedreigden (1080 tot 1090). Venetië bestond in den aanvang uit eene vereeniging van evenveel vlekken, als de Lagunen bewoonde eilandjes telden. Langzamerhand kreeg de groep van den Rialto door het toenemen van hare bevolking en van haren handel een stellig overwigt in den raad en het bestuur van den staat. Rialto werd bij uitnemendheid de stad der Venetiërs, Venezia; de aanzienlijkste familiën uit de Lagunen bragten er hare woningen over, maar de heerschappij van deze stad, voortaan meesteresse van de Adriatische zee, rustte eerst op eenen wettigen en vasten grondslag na de aristocratische omwenteling van 1307. Van dien tijd af was Venetië heerscheresse, omdat het bestuur in haar midden was gevestigd; van dien tijd af behielden de geslachten, in het gouden boek ingeschreven, hunne oude voorvaderlijke woningen te Murano en op de noordelijker eilanden slechts als buitenverblijven. De mindere steden der Lagunen raakten gedurig meer en onherstelbaar in verval. Heraclea ging geheel te niet; Malamocco, Pelestrina, Mazzorbo werden kleine gehuchten; Chioggia werd een visschersdorp; de nijverheid, die tot in de vorige eeuw zeer aanmerkelijk was te Murano, redde deze stad voor den ondergang, die haar, gelijk al de overigen, bedreigde ten voordeele van den eenigen zetel van de staatsmagt, het middelpunt van den koophandel, het nieuwe Rome der zee. Om ons naar Murano te brengen, voer onze gondel langs de Ripa dei Schiavoni, wier naam ons den tijd herinnert, toen Venetië zijn gebied uitstrekte over de geheele kust van Croatië en Dalmatië, van Triëst af tot aan Durazzo. Wij kwamen de punt van het arsenaal langs, een woord, door de Venetianen aan de Arabieren van Alexandrië ontleend, en de algemeene naam in Europa geworden van alle dergelijke inrigtingen, gelijk in de | |
[pagina 58]
| |
vijftiende eeuw de naam en inrigting der Lazarets van het Nazaretum der Lagunen werden ontleend; roemrijke en treffende sporen van den invloed, door de Venetianen in de middeleeuwen geoefend op de ontwikkeling van militaire en liefdadige instellingen. Wij begroetten in het voorbijvaren de leeuwen van den Piraeus, door morosini naar den ingang van het arsenaal van Venetië overgebragt; de laatste held der kruistogten twijfelde er niet aan, of St. marcus had het regt, om overal zijn zinnebeeld weg te nemen, waar hij het vond. In zijne ruwe openhartigheid en zonder eerbied voor de majesteit der klassische herinneringen, heeft de oude Doge op het voetstuk van deze zegeteekenen laten schrijven: Ex Atticis. Doch vrede zij der nagedachtenis van een' der edelste burgers, der bekwaamste krijgsbevelhebbers, der moedigste onderhandelaars in de groote eeuw van Venetië!Ga naar voetnoot(*) Wij staken vervolgens een gedeelte der Lagunen door, en kwamen weldra te Murano, hetgeen eene wijk van Venetië schijnt, maar de meest vervallene en de stilste. Gedurende verscheidene eeuwen waren de glasfabrijken van Murano eerst de eenige, later de beste van Europa; uit de werkplaatsen van deze kleine stad kwamen de spiegels van niet meer dan middelmatige grootte, maar van het schoonste glas, wier randen, schuins uitgesneden, de bekwaamste beeldhouwers uitnoodigden, om ze in prachtige houten, stalen of zilveren lijsten te zetten, en die van Londen tot Moskou, van Upsal tot de paleizen van den | |
[pagina 59]
| |
Mogol en zelfs tot het halfbarbaarsche Sennaar en Gondar toe vereischt werden, om een vertrek op te sieren, zoo dikwijls bevalligheid en pracht zich moesten vereenigen. Die bekers, altijd zoo gezocht en tegenwoordig zoo zeldzaam geworden, die vazen, wier kristal, volmaakt doorschijnend, bezaaid was met melkwitte stippen of met rooskleurige strepen, behoorden tot de kunstwerken van Murano. Groote fabrijken van email tot het vervaardigen van mozaïk, zoo te Rome, als te Venetië bestaan nog in onze dagen naast andere, waaruit bij duizenden die Venetiaansche paarlen komen, die breekbare Margheritini met duizend kleuren, wier vorm en tint de mode zonder ophouden afwisselt, en die in de velden van Abyssinië als geld worden gebruikt, en op de kust van Guinea het versiersel uitmaken van de eenvoudige Afrikanen. Venetië zelf gebruikt er eene buitengewone hoeveelheid van; tot halsketenen of armbanden vereenigd, aan lange spelden bevestigd, bedekt met gouden bladeren of zilveren bloemen, zijn deze Margheritini nog het lievelings-sieraad der vrouwen van alle klassen. Ondanks dit handelsartikel, dat nog altijd evenzeer wordt gezocht, heeft Murano twee derden verloren van de bevolking van 12,000 zielen, die haar in 1797 nog overbleef. De paleizen dragen in hunne verlatenheid en hun verval rouw over de aanzienlijke geslachten, die hen hebben opgerigt, en wier namen enkel in de jaarboeken des lands over zijn, of in eene duisternis verkwijnen, die treuriger is, dan hunne geheele uitsterving. ‘Wat is er geworden,’ roept een zoon dezer Lagunen welsprekend uitGa naar voetnoot(*), ‘wat is er geworden, op dezen grond van onvruchtbare herinneringen, van de paleizen en wijngaarden van bernardo giustiniani, van andrea navagero, van catherina cornaro, de Koningin van Cyprus? Waar zijn de prachtige gaanderijen, alwaar de geleerde vrienden van den ouden aldus bijeenkwamen, de vrienden van bembo, van trissino, van casa? Wat is er van de schoone gebouwen, die de Bisschop van | |
[pagina 60]
| |
Torcello, de rijke camillo trévigiano en zoo vele anderen bewoonden, wat is er van overig behalve ellendige puinhoopen?’ Intusschen eenige gedenkteekenen zijn aan dit treurige en algemeene vonnis van den tijd ontkomen. Het klooster van San Michele staat nog en bloeit, en is in onze dagen de bakermat geweest van twee mannen, die in de Roomsche kerk hebben geschitterd, den thans regerenden Paus en den Kardinaal zurla, wiens plaats in den kring der geleerde Italianen niet is vervuld geworden. San Michele bedekt de geheele oppervlakte van een klein eilandje, dat zich aan de punt van de eilandgroep van Murano naar het oude Kasteel van Venetië en de hoofdkerk van San Pietro uitstrekt. De gevel van de kloosterkerk is slechts door eenen naauwen gang van den oever gescheiden. Men kent den bouwmeester van deze kerk niet, maar de stijl doet denken aan de school van de lombardo's, die in het laatst der vijftiende eeuw bloeiden.Ga naar voetnoot(*) Eene der zijpoorten alleen heeft nog de Gothische versieringen van vroegere tijden behouden. In het binnenste van de kerk vertoont het grafgesticht van den Kardinaal delfino twee kunststukken van bernini, den kunstenaar zoo groot in zijne vrijwillige afdwalingen, en die zoo veel glans heeft verspreid over den aanvang van een verval, dat nog meer door de toejuiching, hem geschonken, dan door zijne lessen is verhaast. De Cappella Emiliana, grenzende aan de kerk van San Michele, is een der kostbaarste gedenkstukken van Venetiaanschen bouwtrant. Haar naam is afgeleid van dien van margherita miani, of volgens anderen emiliani, die de noodige gelden tot hare stichting vermaakte. De Bergamees guglielmo, waarschijnlijk een leerling van de lombardo's, heeft zich door dezen arbeid onsterfelijk | |
[pagina 61]
| |
gemaakt. Het is een zeshoek, gekroond met eenen koepel van Istrischen steen, die door deszelfs kleur, gemengeld geel en wit, door deszelfs gladheid en onveranderlijke hardheid zich beter nog, dan marmer, tot bouwkunstig gebruik leent. De uitwendige versiering van dezen kleinen tempel is zeer rijk, maar door den zuiversten smaak geregeld. Alles is er bevallig en voltooid; iets minder zou over dorheid doen klagen, iets meer zou er een weinig verwards aan hebben gegeven. Langen tijd is de Cappella Emiliana de school der bouwkunstenaars geweest, die het voetspoor van de lombardo's, de sansovino's, de sanmicheli's en de palladio's wilden drukken. Temanza had in zijne jeugd meermalen ieder deel afgemeten en afgeteekend; selva verklaarde hetzelfde gedaan te hebben, en de bekwame geschiedschrijver der Venetiaansche fabrijken, antonio diedo, stelt dit kleine gedenkteeken op ééne rij met den tempel der Sibylle, en van vesta, met de beroemde kapel van bramante te Montorio, met één woord, met de beroemdste kunstwerken van vroegeren en lateren tijd. San Michele behoorde sedert verscheidene eeuwen aan de Benedictijner congregatie van de Camaldolesi, van welke zij de aanzienlijkste inrigting was in het noorden van Italië, toen Don mauro cappellari en Don placido zurla er het witte kleed aantrokken en zich aan de studie der gewijde wetenschappen overgaven. De achttiende eeuw naderde haar einde; maar vreemd aan de bewegingen, die toen reeds den tijd van woeling aankondigden, welke het menschdom wachtte, gaven de twee nieuwe geestelijken, te midden van de staatkundige schokken, waardoor ook hun vaderland werd verwoest, het voorbeeld van een kalm en weldadig leven, waartoe werkzaamheid, geheiligd door godsvrucht, opleidt. Zurla had zich van zijne vroege jeugd af doen kennen als een geleerd natuurkundige; de lofrede op den Kardinaal gioannetti plaatste hem op eenen hoogen rang als redenaar; als godgeleerde maakte hij zich bekend door eene Handleiding, getrokken uit de werken van Dr. angeligo; zijne verklaring van het pla- | |
[pagina 62]
| |
nispherium van Fra mauro verzekerde hem eene eerste plaats onder de uitstekendste aardrijkskundigen. Deze kaart, een der kostbaarste, maar tot dusverre duisterste overblijfselen in de archiven van San Michele, bevatte de slotsom der geographische kennis van de dertiende eeuw, door een' geestelijke van dat klooster opgemaakt. Om het op te helderen, was het noodig, om de werken van marco polo, van zeni, van ca da mosto, van caboto en van allen, die in de middeleeuwen het voetspoor hadden gedrukt van die geleerde en ondernemende Venetianen, te vergelijken, overal het licht der kritiek te brengen, en de meerdere kennis van onze eeuw op de gebrekkige wetenschap van vroegere dagen toe te passen. Aangemoedigd door de algemeene goedkeuring der geletterde wereld, verspreidde zurla in een nieuw werk even veel licht over de eerste ontdekkingen der Italiaansche scheepvaarders in de poolstreken van Europa en Amerika, als hij over Azië en het Oosten, gedurende den tijd der kruistogten, had verspreid, terwijl Afrika hem in een derde stuk bezig hield. Intusschen hadden de omwentelingen ook het tot dusverre vreedzame klooster te Murano bereikt. Zurla zag zich gedwongen, om zijn ordeskleed af te leggen; en ten einde verlof te verkrijgen, om in zijn klooster te mogen blijven, nam hij als eene gunst het bestuur op zich van eene lagere school, die de nieuwe regering in de gebouwen van San Michele oprigtte. In 1814 hield deze zelfsvernedering, waartoe de werkzaamste liefde hem had in staat gesteld, op. Daar het klooster van Murano niet terstond zou worden hersteld, begaf zurla zich naar Rome, om daar in het beroemde klooster van den berg Coelius het kleed van den heiligen romuald weder aan te nemen. Weldra hervatte hij zijne nasporingen omtrent de aardrijkskunde van de middeleeuwen en gaf een werk in het licht over datgene, wat dit vak van menschelijke kennis aan de werkzaamheden der zendelingen is verpligt. Het purper, waarmede hij in 1823 werd omhangen, legde hem wel nieuwe verpligtingen op, maar stelde hem ook in staat, om nog grootere diensten te bewijzen aan de wetenschappen, aan | |
[pagina 63]
| |
het onderwijs en aan den staat. Vicaris van den Paus en opzigter over de studiën in het Roomsche seminarie, waar hij terstond eenen leerstoel voor de gewijde archaeologie oprigtte, verloor hij geen oogenblik zijne geliefkoosde onderzoekingen uit het oog. Hem ontbrak nog persoonlijke kennis van de oude gedenkteekenen in Sicilië; hij wilde zich deze verwerven. Maar te midden van deze onderzoekingen, te bezwaarlijk geworden voor zijnen leeftijd, bezweek de Kardinaal zurla op den 29 October 1834 te Palermo. Zijne laatste gedachte gold den vriend, den onafscheidelijken metgezel in de dagen zijner beproeving, die sedert drie jaren de pauselijke waardigheid bekleedde, en aan wien hij zijn museum ter beschikking stelde, den eenigen schat, dien zijne Christelijke liefdadigheid hem had vergund te verzamelen. De gedachte aan dezen voortreffelijken man scheen de belangrijkheid van het klooster te Murano voor ons nog te verhoogen, dat sedert twintig jaren aan zijne oorspronkelijke bestemming was wedergegeven, toen wij het zagen. Aan het andere einde van de groep eilandjes, waarop Murano rust, ligt San Cypriano. De domkerk, sedert 1797 zonder Bisschop, heeft nog schoone overblijfselen van oudheid; aan den gezigteinder vertoont zich het kanaal van Mazzorbo en de lage huizen van Santa Elena. San Cypriano zelf was in de vorige eeuw een seminarium, bestuurd door de congregatie der reguliere ordebroeders, welke tegenwoordig vereenigd is met die della Salute. Vóór het gebouw op den oever prijken de beide schoonste boomen van de Lagunen; de gondelier begroet ze van verre en rigt zijne vaart gaarne naar het donkere loofdak, dat zich uitbreidt boven eene kleine gaanderij uit de vijftiende eeuw, rustende op slanke pilaren. De kerk, in 1109 voor de Benedictijnen gebouwd, en gedeeltelijk herbouwd in 1650, stond onder bescherming van het geslacht gradenigo. Daar rust, (maar men weet niet juist, waar, want geen steen heeft de herinnering bewaard) daar rust de asch van een' der meest beroemde mannen van Italië, den Doge | |
[pagina 64]
| |
pietro gradenigo, gestorven in 1311. Nu de heerschappij van Venetië over de omliggende streken voor altijd en voor alle partijen is geëindigd, moest men, voorgelicht door de kalme ondervinding der geschiedenis, de beroemde hervorming van pietro gradenigo, het sluiten van den raad in 1307, nader toetsen. Het werk van dezen Doge heeft 490 jaren stand gehouden; zou dat niet reeds eene groote lofrede op zijne staatkunde zijn? Nooit heeft een coup d'état meer het kenmerk gedragen van de grootste onbaatzuchtigheid en van eene innige, vaste overtuiging. Verre van zijn gezag te vermeerderen, onderwierp gradenigo het aan nieuwe wettelijke beperkingen, en stelde het bloot aan geweldige schokken, waarbij hij zich naauwelijks vermogt te redden. Er was ook in de geheele staatsverandering niets, waarvan het geslacht van den Doge voordeel kon trekken; niet de minste, ook niet de verwijderdste bedoeling, om de waardigheid van Doge erfelijk te maken. Er was niets willekeurigs in zijne aanwijzing van de familiën, aan wie het gezag in de toekomst werd opgedragen. Gradenigo hield zich aan datgene, wat hij in de staatsinrigting vond. Oude geslachten werden niet in den raad vertegenwoordigd, en lieden van jongere opkomst hadden er in geen gering aantal zitting; de Doge sloot de laatsten niet uit noch gaf aan de eersten toegang. Maar ten gevolge van de hervormingen van 1307 hield het overwigt op, dat de eigenlijke familiën der magnaten, ondanks herhaalde uitbarstingen van den volkshaat, nog altijd hadden behouden. De oligarchie, meer nog dan de democratie, stortte in door zijne maatregelen. Gedurende vijf eeuwen is de nagedachtenis van dezen staatsman het voorwerp geweest van eerbiedige hulde, van opregte geestdrift niet alleen bij de Nobili, wier voorregten hij door de wet had bevestigd en vermeerderd, maar ook bij alle onpartijdigen, die getuigen waren van de verwonderlijke inwendige rust en de ongeschokte vastheid des Venetiaanschen bestuurs. Wij kunnen hier eenen merkwaardigen karaktertrek van pietro gradenigo niet verzwijgen. Hij wilde zelfs geen grafschrift op zijn graf hebben, en koos | |
[pagina 65]
| |
zijne laatste rustplaats in de kerk van San Cypriano in den grafkelder van zijn geslacht. Ligt waarborgde dit vijf eeuwen later de ongestoorde rust van zijn gebeente; want het graf van den grondvester der Venetiaansche aristocratie, gelijk het in 1797 heette, had gevaar geloopen van verwoesting, zoo het door eenig gedenkteeken ware aangewezen. Het jaar, dat ik zoo even noemde, heeft zijne sporen achtergelaten op de eilandjes San Elena en de Chartreuse, langs welke onze gondel vervolgens heenvoer. Het eerste is geheel verlaten, sedert de opheffing van het klooster, aan hetwelk het toebehoorde. Het andere is hervormd in eene openbare begraafplaats, even als de kloosters van dezelfde orde te Bologna en te Ferrara. De stille rust der kloostercellen is vervangen door de rust des grafs. Nog vol van deze gedachten ontmoetten wij, te Mazzorbo aanlandende, den lijkstoet van een zeer jong meisje, dat men volgens het gebruik des lands met ontbloot gelaat naar de laatste rustplaats bragt. Deze plegtigheid, de troostvolste, als men ten hemel opziet, de hartverscheurendste, als men het oog enkel op de aarde slaat, geschiedde met veel betamelijkheid en orde, en oogenschijnlijk ook met bedaardheid en onderwerping van de zijde van hen, die er bij tegenwoordig waren. Het kind was in het wit gekleed en met witte rozen bekranst, wier frischheid een treffend kontrast maakte met de waskleurige bleekheid van de gevouwen handen en het kalme gelaat der kleine Venetiaansche. Er speelde nog eene schaduw van eenen glimlach om haren mond; het was eene herinnering, en voorzeker ook een voorgevoel. De eenigzins overdreven ernst en statigheid, die de Italiaansche landlieden bij dergelijke gelegenheden weten te bewaren, is meer het gevolg van hunne volkomene onderwerping aan het welbehagen des hemels, dan van gebrek aan hartelijkheid voor hunne levensgezellen, of wel van die ligtzinnigheid van karakter, welke men hun zoo dikwijls verwijt. Daarenboven de naaste bloedverwanten verschijnen doorgaans niet | |
[pagina 66]
| |
bij de begrafenis, en hunne droefheid, achter de muren van hunne woningen verborgen, is even teeder, als diep. Het meest vermogende verzoek, de aandrang, waaraan men het minste weêrstand kan bieden in Italië, zijn de woorden, op eenen toon gesproken, waarvan weinige talen het geheim kennen: Pei vostri Poveri morti! Bij uwe arme dooden! Men gevoelt, dat wij niet ligt de plaats zullen vergeten, waar wij deze ontmoeting hadden. Mazzorbo was vroeger een bloeijend vlek, tegenwoordig is het een grasperk en een tuin, begrensd door de woningen van eenige tuinlieden. De grond toont geene sporen van bouwvallen; regts scheidt een kronkelend en smal kanaal Mazzorbo van Burano af; links over de Lagunen heen konden wij het schitteren der wateren van den Silo onderscheiden. Mazzorbo heeft de bevolking verloren, die het in de middeleeuwen bezat. Burano daarentegen ziet haar onophoudelijk vermeerderen in hare naauwe en drokke straten, waardoor modderige beken kronkelen. Het is eene soort van Venetië in het klein, of liever eene eerste schets, hutten in plaats van paleizen, booten in plaats van gondels. Zoo begon, onder de oogen van gassiodorus, de republiek der Venetiërs, tusschen Heraclea, Pelestrina en dien Rialto, toen nog zoo weinig beduidend, maar waar eenmaal de kunst hare wonderen zou uitputten. De toekomst heeft ongetwijfeld niets dergelijks in het vooruitzigt voor de visschers en werklieden van Burano. Hun voornaamste gedenkteeken is de zeer lange en schilderachtige houten brug, die hunne eilandgroep aan Mazzorbo verbindt. Die eilandjes verheffen zich slechts enkele voeten boven den waterstand der hooge vloeden in de Lagunen. Maar onbekommerd en zonder begeerten geven de ijverige bewoners van Burano zich vrijelijk over aan die drukke, soms geestige, plaagzieke, maar altijd goedhartige spraakzaamheid, welke het kenmerk is van de lagere klassen der Venetianen, overal, waar zij zich in hunne natuurlijke gedaante kunnen vertoonen. De bevallige tableaux de genre van goldoni, vooral in zijn blijspel Le Chiacchiere Chioggiotte, | |
[pagina 67]
| |
hebben nog aan dit uiteinde der Lagunen eene treffende waarheid. Eene korte vaart bragt ons te Torcello. Het is een eilandje van onregelmatigen vorm, welks bodem, hooger dan die van Murano en den Rialto, in ouden tijd de lusthuizen en tuinen schijnt gedragen te hebben van de burgers van Altinum. De ijverigste, zoo niet de talrijkste kolonie koos Torcello tot verblijf; daar nam de pracht eenen aanvang van het latere Venetië. Torcello was in de negende eeuw de zetel van den patriarch, die, later naar de kerk van San Pietro d'Olivolo verhuizende, toch aan zijne vroegere woonplaats eenen afzonderlijken Bisschop achterliet. In de oorlogen tegen pepijn en de Franken speelde Torcello eene roemrijke rol. In de twaalfde eeuw, toen de domkerk werd gesticht, was er nog geen teeken van verval; maar in de veertiende, en vooral na de staatkundige hervormingen van den Doge gradenigo, nam het verval in de noordelijke plaatsen der Lagunen hand over hand toe. Toen de oorlog van Chioggia het bestaan van de geheele Venetiaansche republiek op het spel zette, had Torcello nog eene talrijke bevolking, die aan den staat zeelieden en soldaten leverde, en wier genegenheid het van belang was te behouden. Te dezer gelegenheid vertoont Torcello zich voor de laatste maal op het tooneel der geschiedenis, en men zal het ons ten goede houden, zoo wij in eenige bijzonderheden stil staan bij dit slot der jaarboeken van eene stad, zoo mishandeld door het lot, en aan wie ten onregte de roem hare hulde heeft onthouden. Vettor pisani had zich als admiraal der Venetianen beroemd gemaakt in den zeekrijg, welken St. marcus (naar de spreekmanier dier tijden) sedert 1352 tegen St. joris en de Genuezen had te kampen. Doch er kwam eene omkeering van zaken; pisani werd met die achterdochtige gestrengheid behandeld, welke het Venetiaansche gouvernement zich maar al te zeer veroorloofde ten aanzien van zijne roemruchtige dienaars. Van zijnen post beroofd en gevangen gezet, kwijnde hij nog in den kerker, toen de Genuezen in 1379 bij Pola eene overwinning behaalden, | |
[pagina 68]
| |
die beslissend scheen. ‘Naar Venetië! Naar Venetië!’ riep het scheepsvolk, en Chioggia, de sleutel der Lagunen, viel weldra in hunne magt. De senaat, verschrikt, zond gevolmagtigden naar de zaamverbondenen (want de heer van Padua had zijne magt met die van de Genuezen vereenigd), om hun den vrede te vragen op de voorwaarden, welke zij zouden willen eischen. Francesco di carrara, misschien door een voorgevoel van de vreeselijke lotwisseling, welke zijn huis wachtte, verlangde, dat men aan de gebeden van Venetië zoude gehoor geven; maar pietro doria, zich tot de afgezanten wendende, zeide: ‘Bij het woord des Heeren, Venetiaansche heeren, gij zult geenen vrede hebben, noch van den heer van Padua, noch van de stad Genua, zoo wij niet eerst uwe teugellooze paarden, die ginds op de galerij van uwen Evangelist St. marcus staan, teugels hebben aangelegd. Als wij ze eerst aan toom en gebit hebben gewend, dan zullen wij u in vrede laten. Zietdaar ons voornemen. Wat onze broeders, hier tegenwoordig, betreft, de gevangene Genuezen, die gij als een geschenk tot ons brengt, ik begeer hen niet; neemt ze mede terug; want ik denk ze met weinige dagen uit uwe gevangenissen te halen met al de anderen.’ Ten gevolge van deze koude en onverzoenlijke bedreigingen, vatte de Genuesche vloot post te Malamocco. Doch de grootheid van het dreigende gevaar wekte bij de bewoners der Lagunen eene wanhopige geestkracht op; die van Torcello begaven zich naar Venetië en eischten als voorwaarde van hunne hulp, dat vettor pisani niet alleen in vrijheid wierd gesteld, maar ook tot aanvoerder benoemd van de vloot van vierëndertig galeijen (de laatste hoop van de republiek), die men in de haven verzamelde. De oude held, zonder eene enkele klagt over het verledene te doen hooren, legde tot redding van zijn vaderland eenen verwonderlijken moed en een groot genie aan den dag, die met eenen gelukkigen uitslag werden bekroond. De Genuezen, genoodzaakt, om naar Chioggia terug te keeren, zagen er zich op hunne beurt belegerd, toen carlo zeno, teruggeroepen van eenen kruistogt in de Tyrrheensche zee, | |
[pagina 69]
| |
zijn eskader bij de vloot van pisani gevoegd had. Den 24 Junij 1380 hield de Doge contarini zijnen zegevierenden intogt binnen Chioggia, waar de vijanden van St. marcus zich op genade hadden overgegeven. Deze even roemrijke, als onverwachte uitkomst van eene worsteling, die Venetië met den ondergang had bedreigd, mag dus te regt grootendeels aan de edelmoedige daad der matrozen van Torcello worden toegeschreven. Na den oorlog van Chioggia bleef de republiek van Venetië nog vier eeuwen bestaan; zelfs eerst na deze gebeurtenis bereikte zij het toppunt van haren rijkdom en van hare magt. Maar Torcello verdween langzamerhand en verzonk in het niet. Toen de bevolking bijna geheel verloopen was, verliet de Bisschop zijne oude kerk en vestigde zich te Murano. Toen begonnen bij het Venetiaansche volk die boerterijen, nog niet vergeten, met de Nobili di Torcello, de type van eene trotsche, luije en aanmatigende armoede, die gedwongen is van de kruimels der prachtige Heerscheresse te leven, maar nog altijd de ellendige ijdelheid van de vervlogene dagen behoudt. Toen deze aardigheden, wreed en ligtzinnig, op het St. Marcusplein weêrgalmden, dachten de gondeliers van den Rialto weinig, dat na verloop van eenige jaren de klagt van Torcello de geschiedenis zou zijn van de patriciërs van Venetië. Er bleven Torcello evenwel nog twee kloosters over, die nog eenig leven aan den oever, anders verlaten, bijzetteden. Beide gingen in de gebeurtenissen van 1797 te gronde, en de gebouwen werden een enkele puinhoop. Eenige tuinlieden zijn tegenwoordig de eenige bewoners van eene eertijds zoo beroemde streek. De overblijfselen van Torcello zijn aan de westzijde van het eiland. Santa Fosca is het eerste in oudheid, historisch belang en bouwkunstige schoonheid. Het klimt op tot de negende eeuw en is tweehonderd jaren ouder, dan de hertoglijke kapel, die het voornaamste sieraad van St. Marcus is. Constantinopel was nog de hoofdstad van Venetië, en de Oostersche pracht van de St. Sophia-kerk het voorbeeld, dat de magistraat der Lagunen poogde te | |
[pagina 70]
| |
volgen, schoon dan ook van verre. De eilanden van den Archipel en al de kusten van de Egeesche zee boden den handel en den weetlust der Venetiërs een ruim veld aan; en schoon de eerste aanvallen der barbaarschheid zich reeds hadden doen gevoelen, zoo vond men er nog de schatten van tien eeuwen eener hooge beschaving. Bij hunne terugkomst van elken zeetogt, bragten de Venetiërs op hunne eilanden kostbare stukken van oud marmer, pilaren van graniet en porphyr, voetstukken en kapiteelen, met eene sierlijkheid bewerkt, die geen kunstenaar van nieuweren tijd wist te bereiken, modellen van schilder- en mozaikwerk, dikwijls zelfs Grieksche kunstenaars, die discipelen vormden in de scholen en kloosters. Santa Fosca was het eerste kunstwerk, dat in de Lagunen oprees na de nederlaag van pepijn. Op eene kleinere schaal, dan de St. Marcus-kerk, met veel minder pracht en ondanks het niet voltooijen van enkele noodzakelijke deelen, overtreft dit gebouw den Venetiaanschen dom in sierlijk heid, eenvoudigheid van smaak en evenredigheid, die er nog in te ontdekken zijn in spijt van de ongepaste herstellingen, die er op verschillende tijden aan hebben plaats gehad. Deze kerk is achthoekig en omgeven van eene bedekte gaanderij. Van binnen heeft zij den vorm van een Grieksch kruis; de muren, van gebakken steen, hebben door den tijd het schilderwerk verloren, dat er vroeger ongetwijfeld de naaktheid van bedekte; de pilaren van graniet en Oostersch marmer dragen de half cirkelvormige bogen, die de Christelijke architektuur van den tijd van theodosius of misschien van constantijn kenmerkten. De kapiteelen zijn een zonderling mengsel van iederen beeldhouwstijl in de Romeinsche wereld, van de acanthus-bladen uit de eeuw der antoninussen tot de typische lammeren, stierenkoppen en leeuwenmuilen van het Byzantijnsche tijdvak. Het plan van Santa Fosca beviel zoozeer aan sansovino, dat hij er gebruik van maakte bij het bouwen van San Gimignano, dat pronkjuweel van het St. Marcusplein, in de eerste jaren dezer eeuw jammerlijk verwoest. Het hoogaltaar van Santa Foscu met deszelfs ver- | |
[pagina 71]
| |
sierselen is rijk, maar van dien meer gemanierden, dan sierlijken smaak, die na het einde der zestiende eeuw de Venetiaansche school kenmerkt, zelfs voordat zij vittoria en de onmiddellijke leerlingen van michael-angelo verloor. De dom van Torcello is in het begin van de twaalfde eeuw gebouwd op vrij groote schaal. Drie naauwe en lange schepen, waarvan het middelste eens zoo hoog is, als de anderen, eindigen in een' halfronden boog; het is de gewone vorm van de zoogenaamde Lombardische kerken, waarvan San Frediano te Lucca het volmaaktste model oplevert. In onderscheidene opzigten minder, dan deze kerk en verschillende andere van Italië, heeft zij beter, dan alle andere, het kenmerkende van hare eerwaardige oudheid bewaard. Achter het hoogaltaar, boven eene lange reeks van trappen, verheft zich de bisschoppelijke troon, uit een blok wit marmer gehouwen en met mozaïk ingelegd. De kolommen zijn van kostbare stoffen, maar in het wilde genomen uit een aantal gebouwen van verschillende bouworde; sommigen staan op den vloer, anderen op voetstukken, bij anderen heeft men nog plinten moeten aanbrengen tusschen de kapiteelen en de architraaf, om ze de vereischte hoogte te doen bereiken. De smalle en lage vensters, in het bovenste gedeelte van den muur aangebragt, zijn voorzien van wit marmeren blinden, die zwaarmoedig en moeijelijk op hare steenen hengsels draaijen. De binnenmuren zijn bekleed met platen van het schoonste purperen en groenachtig cipollino, dat zijnen ouden glans heeft behouden, terwijl het marmer van St. Marcus eene doffe kleur heeft aangenomen, dat de oude kleuren naauwelijks laat gissen. De vloer is bijna geheel mozaïk, waartoe de kostbaarste materialen zijn gebruikt. De teekening is dikwijls zonderling. Men vindt er, naast nabootsingen van Turksche tapijten, herinneringen van het Opus Alevandrinum, dat bij het verval van het keizerrijk zoo algemeen gezocht was. Men ziet er teekeningen uit de Byzantijnsche school, zoo vruchtbaar in Christelijke allegoriën; den mystischen wijnstok aanschouwt men er met zijne | |
[pagina 72]
| |
rijpe druiven, wier bloed wordt geplengd in kelken of in de pers; paauwen spreiden er hunne staarten uit, bezaaid met sterren, en leeuwen, het zinnebeeld van St. marcus, geven aan het geheel het kenmerkende van de Lagunen. De groote mozaïk-schilderij, die tegenover den bisschoppelijken muur eene geheele zijde van de kerk bedekt, is te regt beroemd, om hare meer dan gewone grootte, om het aantal der beelden en om hare oudheid, die men met waarschijnlijkheid kan doen opklimmen tot de eerste jaren der dertiende eeuw. Om deze schilderij te bouwen boven den hoofdingang, dien men overigens heeft geëerbiedigd, heeft men onderscheidene vensters moeten digt maken, en dus het licht in de kerk verminderen. Uit het oogpunt der kunst zoowel, als der geschiedenis, verdient dit stuk eene uitvoeriger beschrijving. De bovenste afdeeling der schilderij beeldt christus af, die met den regterarm het kruis opheft, terwijl de andere zinnebeelden van zijn lijden verspreid liggen op een' cirkelboog, die de wereld schijnt aan te duiden, en die den Heiland tot voetbank dient. Met de andere hand trekt hij een bejaard man naar zich toe met een smeekend gelaat, en voor wien eene vrouw, in eenen langen sluijer gewikkeld, schijnt tusschen beide te treden. Ter regterzijde van christus strekt eene mannelijke gedaante, bekleed met opperkleed en mantel, in eene biddende houding de hand naar het kruis uit; op eenigen afstand bidden een groep mannen en vrouwen, het hoofd omringd van de glorie, die de hemelsche gelukzaligheid aanduidt, met blijkbaren ernst, terwijl twee mannen, als leeken gekleed, met drift gesticuleren. Het komt mij voor, dat deze afbeelding het berouw van petrus na zijne verloochening voorstelt. De twee voornaamste smeekelingen zouden maria en de dooper moeten zijn. Rondom het hoofd van den Verlosser schittert de gekruiste glorie, en aan de beide zijden van het geheel schijnen twee staande Engelen, wier kleederen met sterren bezaaid zijn, en wier groote vleugels zijn zamengeplooid, de eene hand op te heffen, als om iets aan te kondigen, terwijl zij in de an- | |
[pagina 73]
| |
dere hand een' keizerlijken wereldbol dragen, links met een enkel, regts met een dubbel kruis geteekend. Men ziet, dat de kunstenaars, te Torcello gebruikt, zoo zij van geboorte Byzantijnen waren, gelijk hun stijl aanduidt, toch de Roomsche orthodoxie huldigden in de voorstelling van het primaat van petrus. In het midden der tweede afdeeling zit christus, even als in het gezigt des profeten ezechiëls, tusschen de Cherubijnen en de geheimzinnige raderen, wier velgen vol oogen waren; de glans, die den Heer omgeeft, duidt misschien den vuurkring aan, waarin de zoon van buzi de verschijning zich zag vormen, waarmede zijn verhaal aanvangt. De Maagd maria en johannes de Dooper staan bij den troon; ter regter- en linkerhand zitten de twaalf Apostelen, gekleed als Byzantijnsche senatoren; de eenige van hen, die aan eenig bijzonder teeken kenbaar is, is petrus met de sleutels; in de tweede en derde rij staan de hemelsche heirlegers, waarvan een der aanvoerders eenen staf in de hand heeft. De derde afdeeling heeft drie onderwerpen. Ter linkerzijde schijnen twee Engelen, met geweld de bazuin blazende, den demon der zeeën op de vlugt te jagen. Deze is eene naakte vrouw, die op eene reusachtige schildpad zit, welke eenen ongelukkige verslindt, wiens hoofd en armen nog buiten zijnen bek hangen. Het dier zwemt door de golven, die over de voeten van de wulpsche vrouw spoelen; rondom haar zwemmen visschen, waarvan zij er met de eene hand een grijpt, terwijl zij met de andere eene soort van horen tegen hare borst drukt. Deze ingewikkelde allegorie van de gevaren van den wellust vindt men ook in sommige andere kunstvoortbrengselen van dit tijdvak. Een derde Engel schijnt den schat der hemelsche zegeningen over de aarde uit te storten, afgebeeld door eenen met sterren bezaaiden horen van overvloed. Aan de regterzijde ziet men twee Engelen, die op den horen blazen, aan den ingang van een groot gewelf, waaronder twee waakzame honden zitten; men ziet in het verschiet groote velden. Wij herkennen hier de voorbereiding en aankondiging van het laatste oordeel. | |
[pagina 74]
| |
In het midden verheft zich een altaar, dat ook eene put schijnt af te beelden, eene fonteine van water, springende tot in het eeuwige leven; een boek, gesloten met eene draperie, rust op het altaar. Twee Cherubijnen zweven er boven; twee Engelen, waarvan de een eenen herdersstaf draagt, naderen het Heilige der Heiligen, en schijnen twee smeekelingen aan te moedigen, eenen man en eene vrouw, die ootmoedig voor het Boek zijn nedergeknield. De houding van deze laatsten, veel minder dan die der hemelboden, toont, dat de kunstenaar in hen nog levende schepselen heeft willen afbeelden, misschien de schenkers van deze schilderij. In eene volgende afdeeling vangt het groote tooneel des oordeels aan. Van de regter- naar de linkerzijde breidt zich de stoet der gelukzaligen uit, wier eerste rijen uit bisschoppen en geestelijken bestaan. Voor dezen stoet uit vliegt een Engel, die eene schaal in evenwigt in de hand houdt; gewapende duivelen snellen hem te gemoet, die te vergeefs het evenwigt trachten te verstoren. Wat verder houdt de koning der hel, satan of pluto, midden tusschen vlammen zittende, eene vrouw op zijnen schoot; helsche geesten zweven in de vlammen, en worden door twee Engelen met hunne lansen teruggedreven. De laatste afdeeling is door den hoofdingang in drie deelen gescheiden. Boven den ingang ziet men de buste van de moeder des Zaligmakers, gekleed als eene Oostersche Koningin, het hoofd bedekt met eenen sluijer, de glorie om het hoofd en haren zegen uitdeelende. Ter linkerhand ziet men vlammen, waarin de veroordeelden van beide geslachten, ieder afzonderlijk, zuchten. Ontvleeschde hoofden, met afzigtelijke vleugels, zijn elders opeengestapeld. Aan de regterzijde ziet men het paradijs. God de Vader zit onder eenen palmboom, op Zijnen schoot rust Zijn Zoon, voor wien eene andere kinderlijke gedaante knielt. Johannes de Dooper en een ander vorst der gezaligden, misschien elia of mozes, zijn staande afgebeeld in eene verrukking van bewondering. Een Engel schijnt petrus binnen te leiden, die weder zijne slentels in de | |
[pagina 75]
| |
hand heeft en den Heiland het zinnebeeld der vrijgekochte zielen aanbiedt, eene miniatuur van menschelijke gedaante in eene schitterende lijst. Aan den voet van dit schilderstuk heeft men als wijwaterbak een marmer geplaatst van hooge oudheid, dat naar mijn oordeel behoort tot de Christelijke school van het Oostersche rijk, en niet gediend heeft tot vereering der afgoden, gelijk de overlevering verzekert. Het Baptisterio, afgescheiden van de kerk, gelijk oorspronkelijk meestal en ook nog in onze dagen doorgaans in Toskanen, is eene ronde kapel van groote eenvoudigheid en merkwaardig om een gedeelte van hare Gothische sieraden. Ook de toren staat afzonderlijk, zwaar geteisterd door den tijd. Men klimt er langs een niet steilen en geregelden trap naar boven; op vele plaatsen is deze wel vervallen, maar toch nog te gebruiken; en wij bereikten eene soort van plat, vanwaar wij de geheele landstreek konden overzien. Het getij was zoo laag, dat de gansche uitgestrektheid der Lagunen het somber voorkomen had van eene moerassige woestijn; de witte zeilen van eenige visschersschuiten schitterden alleen op de kanalen, welke deze moddervlakte doorsnijden. Venetië vertoonde zich aan den gezigteinder met zijne rijen van witte huizen, zijne torens, gekroond met bronzen naalden, en zijne koepeldaken, wier gepolijste steenen en metalen bekleedsel in de stralen der zon flikkerden. Ten noorden onderscheidden wij enkele der mondingen van de Piave en den ingang van de tweede Lagune, aan wier verarmden oever Caorla ligt, en waar de vroegere stilte meer en meer begint te heerschen. Handel en nijverheid hebben het leven, dat zij hier eertijds plagten te wekken, naar elders overgebragt; zoodanig is nu nog het lot van Grado, dat wij door de nevelen niet konden zien, die, door den scirocco voortgestuwd, het achterste gedeelte van de golf bedekten en naar de Juliaansche Alpen opstegen. Het was in de eerste warme dagen der lente, en de zon, die op de sneeuw straalde, welke deze bolwerken van Carinthië met een wit kleed | |
[pagina 76]
| |
overspreidt, deed de wateren der rivieren door de gesmolten sneeuw zwellen. De overblijfselen van Torcello zijn, even als die van Pisa, omringd van een grasveld, dat zeldzaam wordt betreden, en waar onder het groene tapijt vele grafsteenén zijn verborgen. Eene van de zijden dezer stille vlakte wordt gevormd door de instortende muren van het Paleis der Gemeente, een gebouw van de dertiende eeuw in Gothischen stijl. Een enkele geaderde marmeren pilaar staat nog overeind. Het voetstuk, waarop eertijds de staak rustte, van welke de banier des gevleugelden leeuws afwoei vóór het paleis, is niet meer dan een vormeloos, verminkt stuk steen, bedekt met mos. Nog staat in het midden der grasvlakte een zware en lompe wit marmeren zetel, waar vroeger de Tribuun, de aanvoerder des volks, somtijds misschien ook de Doge zich nederzette, om regt te spreken. Dit zinnebeeld van oude zeden, eenvoudig en krachtig in hare jeugdige frischheid, gelijkt zeer naar den Stoel van Scone, dat palladium der Schotsche onafhankelijkheid. De Seggiolone van Torcello, door den tijd aangetast en met klimop begroeid, boezemt nog als bij overlevering eerbied in aan het kleine getal van familiën, die den grond van het eiland behouwen. Al die dorpelingen waren verzameld, om ons te zien vertrekken; de naïve uitdrukking van hunne heilwenschen, uitgesproken in het vleijende dialekt van Venetië, hetgeen is als de taal van een aardig kind, is de laatste herinnering, die wij van dezen klassischen grond medenamen, wiens stilte en rust, zelden gestoord, tot zachte mijmeringen en ernstige overpeinzingen opwekt. |
|