Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGodsdienstleeraars aan de hoven.(Uit eylert, als boven.)
Aan het hof van den Vorst te L.D. leefde, in de laatste helft der vorige eeuw, zeker Hofprediker F., die, door reinheid van karakter en van handelingen, door trouwe vervulling van menschen- en beroepspligten, maar inzonderheid ook door zijne waarheidliefde en de daarmede gepaard gaande vrijmoedigheid, zich de gunst en het vertrouwen van zijnen landsheer in zulk eene hooge mate verworven had, dat hij letterlijk de lieveling van den Vorst werd, die als 't ware niet meer zonder hem kon leven, en nu ook op velerlei wijze, niet alleen in kerkelijke aangelegenheden, maar ook in die van het staatsbestuur, zijnen raad en zijne hulp te baat nam. De hierdoor zoo menigmaal gewekte en gekwetste nijd verdroeg dit niet, maar legde zich, in fijngesponnen hofkabalen, er op toe, om den gevreesden man te doen vallen. Langen tijd wilde dit niet gelukken, tot dat men eindelijk de Vorstin, die zich door een vrijmoedig woord des Predikers beleedigd achtte, tegen hem wist in te nemen, en deze vervolgens ook door haren stillen invloed den Vorst tegen hem verbitterde. Zijn val werd besloten, en, even gelijk hij menigmaal in het openbaar geëerd was, wilde men hem nu ook in tegenwoordigheid van geheel het hof vernederen. De Vorst keek hem strak en met donkeren blik | |
[pagina 51]
| |
aan, en (misschien op de door den Predikant gebruikte uitdrukking zinspelende) vroeg hij hem toornig: ‘Zeg mij eens, Heer Hofprediker, wat is wel een vlegel?’ Met bedaard gelaat en veel tegenwoordigheid van geest gaf de moedige man ten antwoord: ‘Een vlegel, Uwe Doorluchtigheid, is een werktuig, dat men daarom zoo hoog verheft, om het des te zwaarder te doen vallen. Tollitur in altum ut lapsu graviore ruat.’Ga naar voetnoot(*) Met deze woorden verwijderde hij zich eerbiediglijk en verscheen nimmer weder ten hove. Volgens zijnen wensch verkreeg hij de stil maar vrolijk gelegene dorpspastorij te O .. n, en ademde hier, in eene gezonde lucht, uit vrijer en opgeruimder borst. De edele, maar door het weefsel der hoflisten omsponnene Vorst zag hem slechts eenmaal weder, doch het was daar, waar de waarheid zich doet gelden, op het sterfbed. Uit de handen van den trouwen, vrijmoedigen zieleherder ontving hij het heilige Avondmaal. |
|