Vorstelijke scherts.
(Uit eylert's werk: Karaktertrekken en historische fragmenten uit het leven van Koning frederik wilhelm III van Pruisen.)
In de eerste Afdeeling van het tweede Deel dezes werks, die in het begin van dit jaar in Duitschland het licht zag, komt onder anderen het volgende voor: De Koning was gewoon, elken morgen, nadat de voordragten in het kabinet afgeloopen waren, eene wijl, al waren het dan ook slechts weinige oogenblikken, in de woonkamer der Koningin te vertoeven en met haar te ontbijten, liefst versch geplukt ooft. Op zekeren dag, het vertrek binnentredende, bemerkte hij op haar werktafeltje eene fraaije muts, die hem voorkwam nieuw te zijn. Lagchend vroeg hij naar den prijs. ‘Het is niet altijd goed,’ hernam schertsende de Koningin, ‘wanneer de mans weten willen, wat de opschik der vrouwen kost; zij hebben er geen verstand van en vinden dan alles te duur.’ - ‘Maar gij kunt mij toch wel zeggen, wat die muts kost; ik zou het zoo gaarne weten!’ - ‘O ja; ik heb er eene gekozen, die niet duur was; zij kost slechts vier daalders.’ - ‘Slechts? Vreeselijk veel geld voor zulk een nietig ding!’ En terwijl de Koning, aan het venster staande, voortgaat zijne gemalin met hare gekochte muts te kwellen, ziet hij eenen invalide der gardes voorbijgaan, wenkt hem en doet hem boven komen. Zoo als de oude man de kamer binnentreedt, zegt de Koning tot hem: ‘Die dame, die daar op de sopha zit, heeft veel gelds; wat denkt gij wel, oude kameraad, dat zij voor de muts gegeven kan hebben, die daar op dat tafeltje ligt? Het mooije roode lint, dat er op zit, moet u echter de oogen niet verblinden.’ De grijze knevelbaard, in zulke zaken geheel onervaren, trekt de schouders op en zegt eindelijk: ‘Nou, een stuiver of zes mag ze wel gekost hebben!’ - ‘Daar hoort gij het nu,’ gaat de Koning, tot zijne gemalin zich keerende, voort, en, zich weder naar den invalide wendende, vervolgt hij: ‘Wat stuivers! Vier daalders heeft zij er voor betaald. Weet gij, wat ge
doet? Ga nu eens naar haar toe, en laat u door die dame even zoo veel geven.’ Lagchend den Koning aanziende, opent de Koningin fluks hare