| |
De twee grensbewoners, of het lynch - regt.
(Een Tooneel uit Texas.)
Er zijn thans zestien jaren verloopen, sedert twee jonge en ondernemende burgers van een' der zuidelijke staten van Noord-Amerika hunne woonplaats verlieten, met oogmerk, om zich in het toen pas tot republiek verklaarde Texas te vestigen. Hunne namen waren rivers en savidge. Zij waren van kindsbeen af buren, vrienden geweest. Tot op dat oogenblik had er nooit eenige oneenigheid tusschen hen plaats gehad, en zij verhuisden nu te zamen, om in een
| |
| |
vreemd land eene voor beiden hoogst belangrijke onderneming te beproeven. Zij kochten land aan de oevers van de schoone Guadaloupe, en betaalden ieder een gelijk deel der onkosten, bouwden een houten huis, ontginden den woesten grond, en leefden in alle opzigten als broeders. De eenige bepaling, die tusschen hen was gemaakt, was, dat, zoo ooit in later tijd een van beiden zou wenschen van den ander te scheiden en naar elders te gaan, deze of zoodanig eene billijke som voor zijn deel in de plantaadje zou aannemen, als de ander zou aanbieden, of eene even groote som voor het deel van den ander zou geven.
De brandende zon van drie zomers was naauwelijks over hunne hoofden heengegaan, of eene bloeijende plantaadje en een wèlvoorzien huis beloonden hunne vlijt, en schenen, door het kontrast met de woestenijen van den omtrek, sprekende bewijzen van den triumf des menschen over de natuur en van de heerlijke vruchten, die, in een land van vrijheid, wèlbestuurde vlijt en volharding, geholpen door een klein kapitaal, van haren arbeid kunnen plukken.
Zekerlijk was er ééne donkere zijde bij dit alles. Men had daar de slavernij. Tien zwarten bewerkten den grond; want ofschoon de slavernij in naam door de wetten van het land is verboden, bestaat zij er in de daad even zeer, als in het vroegere vaderland onzer vrienden. Bij hen evenwel was de slavernij niet veel meer dan een naam. Ketens en zweep werden nooit gebruikt, en de arbeid was ligter, dan die van millioenen in landen, waar geen slavernij wordt gekend. Tot dus verre was er niets gebeurd, dat de rust van onze beide vrienden kon verstoren; ofschoon een tijdlang een verschil die had bedreigd.
Omstreeks den middag van zekeren dag in Augustus 1831, toen de bijna loodregte stralen der zon den arbeid voor een paar uren hadden doen staken, zaten rivers en savidge, in een ruim vertrek van hunne woning, in een ernstig, schoon niet onvriendelijk gesprek. Beide waren zoo dun mogelijk gekleed in de gewone gedrukte katoenen kleederen des lands, en op den vloer, tegen hunne stoelen, lagen twee breedgerande strooijen hoeden, van Carthagena of Panama afkomstig, die zij bij het binnenkomen hadden afgezet. Op de tafel voor hen stonden flesschen met de fijnste wijnen, eene flesch met de beroemde oude Mohongahela Whiskey uit de Vereenigde Staten en verschillende soorten
| |
| |
van heerlijke meloenen, de vrucht, welke de Voorzienigheid tot genot schijnt te hebben bestemd voor hen, wier lot het is, om onder de vreeselijke hitte der keerkringen te leven.
‘Wel, savidge,’ zeide rivers, terwijl hij zijn glas op nieuw vulde, ‘ik zie niet in, hoe wij de zaak zullen schikken. Wij staan beide gelijk; wij zijn beide vrij en onafhankelijk; wij wenschen beide hetzelfde meisje te trouwen, en hebben geen van beiden lust, om de zaak op te geven, omdat wij beiden evenveel aanspraak op haar hebben. Waren de meisjes niet juist zoo bijzonder schaarsch, als zij tegenwoordig in Texas zijn, dan zou er nog een kans op zijn en zou men er een gat door zien; maar zoo als de zaken nu staan, zijn wij ten einde raad.’
‘Vooronderstel eens, dat wij de zaken haren gang lieten gaan, gelijk tot hiertoe,’ zeî savidge; ‘dat wij beiden ons best deden, en de vraag dan lieten beslissen door het meisje zelf, als wij beiden te gelijk met ons voorstel voor den dag komen; want, vriendlief, zij dient toch per slot uitspraak te doen.’
‘Ik zou liever om haar willen kegelen,’ antwoordde rivers. ‘De zaak is, hebben moet ik haar.’
‘Als gij haar krijgen kunt.’
‘Juist, als ik haar krijgen kan; juist gesproken. Maar zoo niet, dan zal ik u zeggen, wat mijn plan is; ik verkoop u mijn aandeel en trek op naar Kentucky.’
‘Neen, neen, doe dat niet, man! Wij krijgen zeker oorlog met sant' anna, voordat gij opstapt; en als wij dan Mexico binnenrukken, dan kunt gij aan iederen vinger eene Spaansche Gravin krijgen, terugkomen, landerijen hier in de buurt koopen, en als goede vrienden met ons leven, met mij en izabella, als wij getrouwd zijn.’
‘Ik sta haar nooit af, of zij zelve moest mij weigeren,’ hernam rivers eenigzins stuursch.
‘Ik ook niet,’ sprak de ander op gelijken toon.
En toen zaten de beide vrienden eene wijl zwijgende en aten meloenen en dronken wijn, ten bewijze, dat zij geene steenen beelden waren. Savidge was de eerste, die het gesprek hervatte. ‘Wat zijn wij beide dwaas!’ riep hij.
‘Dunkt u dat?’ zeide rivers.
‘Wel zeker! Daar zitten wij, een paar vrienden, als jonge boomen, met elkander opgegroeid, die nooit verschil met
| |
| |
malkaâr hebben gehad, en die nu, zes- of zevenëntwintig jaren oud, om een meisje rusie gaan maken.’
‘Een meisje,’ hernam rivers, ‘kan voor een' man belangrijker zijn dan iets ter wereld; zoo denk ik er ten minste over, en ik vind derhalve eene vrouw geen onverschillige oorzaak van twist. Wat mij betreft, ik gaf duizend dollars, als onze rusie iets anders gold.’
‘Maar is het niet dwaas,’ ging savidge voort, ‘dat wij elkander in den weg zouden staan? Wat zullen wij van malkaâr gaan denken? En waarop zal het uitloopen?’
‘Dat gaat mijn begrip te boven,’ hernam rivers koel.
‘Maar het mijne niet,’ vervolgde de ander. ‘Gij en ik en menigeen, wij hebben bloed zien vergieten als water, om verschillen negenënnegentig percent onbeduidender in den beginne, dan het onze nu is. Ik ben niet bang voor hetgeen het nu is, maar voor hetgeen het in de toekomst worden kan. Laat ons tijdig op onze hoede zijn, en laat de zaak nu en voor altijd uitgemaakt worden.’
‘Maar hoe?’ vroeg rivers. ‘Wie zal ze beslissen?’
‘Gij en ik.’
‘En op welke wijze?’
‘Wilt gij in mijnen voorslag toestemmen?’
‘Laat hooren; maar geen kogel - geen degen.’
‘Liever dan dat, rivers, stond ik haar terstond aan u af, schoon gij de jongste zijt van ons beiden, en offerde mijne liefde voor u op.’
‘Neen, riep rivers uit, “dat zult gij niet doen. Ik zou het aanbod niet aannemen, al wildet gij het doen. Wat ik niet kan geven, dat wil ik ook niet ontvangen.”
Nu, dan is mijn voorslag eenvoudig deze: dat op dit oogenblik, en voordat wij van deze tafel opstaan, het verschil tusschen ons door dobbelsteenen zal worden beslist. Ieder zal op zijn woord van eer beloven, dat hij, zoo hij het verliest, van alle aanspraak op de hand van izabella voor altijd afstand zal doen, tenzij, let wel op, tenzij zij zelve later den ander stellig mogt weigeren; in welk geval hij, zoo de ander die weigering erkent, van zijn woord zal ontslagen zijn.’
‘Top!’ antwoordde rivers.
De beker werd op de tafel gezet. ‘Ieder werpt drie malen met twee steenen, en de hoogste oogen winnen!’ zeide savidge.
| |
| |
‘Goed!’ hernam de ander. ‘Maar eer wij voortgaan, moesten wij de zaak geheel in orde brengen. Als ik verlies, dan verlaat ik het land, gelijk ik u zeide. In dat geval moet ik van deze plantaadje afstand doen; mijne helft komt aan u. Als wij de zaak omtrent de dame in orde gebragt hebben, dan zal één worp beslissen, wie eigenaar van de geheele bezitting zal blijven? Wat zegt gij er van?’
‘Zoo als gij wilt. Ja, goed!’
Zij lootten, en de eerste worp viel aan savidge te beurt. Hij wierp twee zessen. Andermaal wierp hij; nogmaals twee zessen.
‘Ik win de bruid!’ riep hij zegepralend. ‘Nog één worp gelijk deze, en de zaak is klaar.’
Rivers werd eensklaps doodsbleek en nam zijne toevlugt tot een glas vol klare Mohongahela, dat hij in eens inzwolg en met een slok ijswater afspoelde. ‘Ga voort!’ zeide hij. ‘Ik ben de zaak al moede.’
Savidge wierp voor de laatste maal. Twee en nul. Rivers glimlachte barsch, zoo niet bitter; maar er was nog hoop in zijne onnatuurlijk schitterende oogen te lezen. Hij greep den beker met de gretigheid van een wild dier, dat op zijne prooi neêrschiet, sloeg zijne oogen eenige sekonden naar boven, als in eene vreeselijke spanning, en deed toen zijnen worp. ‘Vijf en vier!’ Andermaal wierp hij, en de twee zessen lagen boven. ‘Eenëntwintig tegen zesëntwintig, en nog een worp!’ Hij wischte het zweet van zijn voorhoofd en gelaat, dat nu gloeide, als had hij drie uren in de brandende zon gearbeid. Hij verzwolg op nieuw een half glas whiskey, terwijl savidge doodstil bleef zitten, gedachteloos bijtende in eene meloen, alsof het een stuk vleesch ware, en met de oogen stokstijf op de plek, waar de dobbelsteenen waren gevallen. Andermaal hoorde men het ratelen der steenen. De beslissende worp werd gedaan.
‘Zes en drie! Ik heb gewonnen!’ En terwijl rivers deze woorden letterlijk uitgilde, zonk hij op zijnen stoel neder, en wierp den houten beker woest op de tafel.
Er volgde eene pijnlijke stilte van eenige minuten, gedurende welke de twee vrienden als beelden zaten, elkander zelfs geen' blik toewerpende. Het was alsof beide in hun hart dezelfde vraag poogden te beantwoorden: ‘Zijn wij nu meer vrienden, dan wij waren, en dan wij zonder dit alles zouden geweest zijn?’ Eindelijk stond savidge werktuige- | |
| |
lijk op, om het spel te hervatten en de tweede vraag te beslissen, wie van beide geheel eigenaar der plantaadje zou worden.
‘Ware het niet beter, daarmede op dit oogenblik niet voort te gaan?’ zeide rivers op zachten toon.
‘Wat? En het is uw eigen voorslag? Ik vermoed, dat gij nu tevreden zijt en de zaak wilt laten rusten. Neen, neen, vriend, een man een man, een woord een woord!’
Gelijk de goede of kwade geest des toevals het wilde, savidge wierp vijf, en rivers twee.
‘Quite!’ riep de eerstgenoemde, en zijn gelaat helderde op. ‘Gij hebt het meisje en ik de plantaadje. Maar, rivers, als zij u nu toch bedankt, omdat gij niets meer bezit? Dan wordt het weder mijne beurt volgens onze afspraak, en dan, jongenlief, zou ik wel eens kunnen slagen met het meisje, zoo goed als met de plantaadje, en het beleven, dat ik beide de mijne noem.’
De natuurlijke jaloezij van den jongen minnaar deed hem eene kleur krijgen bij deze redenering, ofschoon hij op een' gedwongen toon van vertrouwen, dat hij blijkbaar niet geheel gevoelde, zeide: ‘Ik ben te gerust op het vrouwelijke hart, om dat mogelijk te achten.’
‘Gij zoudt u toch kunnen bedriegen,’ hernam savidge. En daarmede eindigde het gesprek.
Doch het is misschien meer dan tijd, dat wij zien, wie het meisje was, waarover aldus werd gehandeld. Een half uur lager af de rivier Guadaloupe en aan den anderen kant stond een huis van vrij grooten omvang, vroeger de woonplaats van nicholas lamar, een afstammeling van een der oude Spaansche familiën, die zich op Mexikaansch grondgebied nederzetteden, voordat dit land zich van Spanje onafhankelijk verklaarde. Doch ten tijde van ons verhaal was lamar reeds verscheidene jaren overleden, en, behalve dat hij leefde in de harten van zijne weduw en hare dochter izabella, de schoone Kreole, zoo als zij doorgaans genoemd werd, was er niets, wat zijn vroeger bestaan herinnerde, dan een ruw houten grafteeken in zijnen eigen tuin, waar hij, naar het gebruik der grensbewoners, lag begraven. Een aantal kinaboomen, wier takken naar beneden hangen, als die van onze treurwilgen, waren rondom die heilige, schoon ongewijde plek geplant, en digt bij het grafteeken stond een landelijke zetel van gebogene wortelen en takken, waar
| |
| |
de weduwe en hare dochter menig uur doorbragten in den heeten middag of in den stillen avondstond, als de maan onbewolkt aan den hemel straalde. Deze eenzame plek was doorgaans bekend onder den naam van het Veer, omdat lamar bij zijn leven daar eene boot had geplaatst ten gemakke van de reizigers, die de rivier moesten oversteken. Het was bij eene reis naar de westelijke prairies, dat onze beide vrienden het Veer hadden bezocht, de schoone Kreole gezien en te gelijk liefde voor haar opgevat. Uit dien naam van Kreole besluite men niet, dat izabella van gemengd bloed was; het woord wordt eigenlijk toegepast op de afstammelingen van vreemdelingen, die in het land zijn geboren.
Na deze eerste ontmoeting waren rivers en savidge geene zeldzame bezoekers aan het Veer. Hetzij zaken, hetzij andere redenen, toeval misschien, voerden beiden veél drukker, dan vroeger, over de Guadaloupe, en, zonderling genoeg, dat gebeurde altijd, wanneer zij niet te zamen waren. Mevrouw lamar vermoedde reeds vroeg het doel van deze bezoeken, ofschoon tot aan den dag, waarop het zonderlinge tooneel tusschen de vrienden voorviel, door geen van beiden ooit een woord was gesproken, dat als eene bepaalde uitdrukking van genegenheid voor hare dochter kon worden verklaard. Maar de liefde heeft geene woorden noodig, en de schoone izabella was veel beter ingelicht, dan hare moeder.
Dienzelfden avond reed rivers naar het Veer en bragt verscheidene uren door onder het dak, dat hem veel dierbaarder was, dan dat, hetwelk hij gisteren als 't ware het zijne kon noemen, maar dat nu het zijne niet meer was. Hij sprak intusschen geen woord van de verandering, die er had plaats gehad; daaraan dacht, daarover bekommerde hij zich niet. De wereld lag voor hem, en het beste, wat die wereld bezat, kon nu het zijne worden.
Maanden verliepen, en hij was de verklaarde minnaar van de schoone Kreole. Doch, ofschoon zijn vriend savidge in zóóverre zijn woord van eer getrouw bleef, dat hij sedert den beslissenden dag zelfs de rivier niet was overgestoken, zoo was het toch niet moeijelijk voor rivers, om te bemerken, dat hij niet op zijn gemak was, en dat teleurstelling hem een ander mensch deed worden. Hij werd gemelijk, norsch, afgetrokken en stil. Het was blijkbaar, dat hij in
| |
| |
de daad het vroeger uitgesproken denkbeeld had gekoesterd, dat izabella lamar het aanzoek van zijnen vriend zou afslaan en aldus het veld weder voor hemzelven openlaten; een denkbeeld, waarvan hij dagelijks de ongerijmdheid meer en meer leerde inzien. De waarheid was hem als een donderslag op de ziel gevallen; er kwamen vreemde gedachten bij hem op, waaraan hij geen voedsel durfde geven, maar die in duizend verschillende gedaanten wederkeerden, welke alle op hetzelfde punt uitliepen. Voor de eerste maal in zijn leven rees de vraag bij hem op: wat is dan toch dit woord van eer, gelijk het genoemd wordt? Is het eene wet voor het geweten of een willekeurig iets, waardoor de een den ander zoekt te bedriegen? Eerst deinsde hij terug voor deze en dergelijke denkbeelden, en zijn eigen gevoel van regt deed hem ernstige verwijten. Maar langzamerhand werd hij er gemeenzaam mede, en de duivel des bedrogs vestigde zich in zijne ziel.
Toen rivers deze en gene uitwendige teekenen van dat alles bespeurde, besloot hij, tijdig opentlijken strijd of heimelijk gevaar te ontwijken. Het is waar, hij kende zijnen vriend; maar hij kende ook den halfwoesten aard van eens grensbewoners karakter, en nog meer, hij was geen vreemdeling in de hartstogten der menschelijke ziel, en wist, tot welke uitersten van deugd of misdaad zij kunnen voeren. Niets misschien kon hem sterker overtuigd hebben van de noodzakelijkheid, om eenen beslissenden stap in deze zaak te nemen, dan een klein voorval, dat er plaats had op zekeren morgen, toen hij alleen eenige uren op de prairie wilde gaan jagen. Toevallig liet hij den laadstok van zijn geweer in den loop vallen, voordat hij schoot, ofschoon hij het zelf des avonds te voren had geladen. Het was ten minste driedubbel geladen! Geen oog zag hem op dat oogenblik, behalve het oog van Hem, Die in de woestijn evenzeer als in de woelige stad ons gadeslaat; maar wie hem had aanschouwd, zou het gelaat van een' der moedigste mannen hebben zien verbleeken en sidderen van angst en ontzetting. Wie had dit gedaan? Zijn hart sprong op, terwijl hij zich het antwoord gaf: ‘Het is mijn vriend!’ Intusschen hij zette zijne jagt voort en keerde als gewoonlijk naar huis terug, zonder iemand iets van zijne ontdekking te zeggen.
‘Hebt gij van morgen iets geschoten?’ vroeg savidge, toen zij aan het ontbijt zaten.
| |
| |
‘Ik zou het hebben kunnen doen,’ hernam rivers, ‘als het eerste schot was afgegaan.’
‘Ja, dat gebeurt somtijds,’ zeide de ander, alsof hij naar den adem hijgde en terwijl hij doodsbleek werd. Rivers merkte dit op, maar zeî niets verder.
Hij bragt dien dag aan het Veer door. Op den weg derwaarts besloot hij, izabella liet langer (gelijk hij tot dusverre gedaan had) onkundig te laten van de omstandigheden, die aanleiding hadden gegeven tot het ongewone wegblijven van savidge, tot zijne eigene dikwijls herhaalde bezoeken, en van de noodzakelijkheid, om thans tot eene beslissing te komen. Doch toen hij kwam, vond hij de jonge dame zoo luchthartig, zoo gelukkig, zoo geheel zonder vrees voor de toekomst, dat hij het van uur tot uur uitstelde, en eindelijk de mogelijkheid begon vooruit te zien, dat hij vertrekken zou, zonder het belangrijkste gedeelte van zijne boodschap te hebben volbragt. De avond kwam eindelijk, en nog had hij niet gesproken. De beide minnenden wandelden in den tuin, en gingen eindelijk op de bank zitten bij het gedenkteeken van den overleden lamar.
‘Izabella!’ zeide rivers treurig: ‘Ik heb u iets van belang te zeggen, vóór dat wij dezen avond scheiden.’
‘Doe dit dan nu,’ hernam zij, ‘en bedenk, dat wij hier op eene heilige plaats zijn.’ Hare fijngevormde hand was naar het graf van haren vader uitgestrekt.
‘Ik moet spoedig deze streek verlaten. Ik ga terug naar mijn geboorteland,’ ging hij voort.
‘Waarlijk! Dat is een nieuw denkbeeld, dat bij u opgekomen is; want gij hebt er mij nooit van gesproken.’
‘Geheel nieuw is het niet; maar ik heb uwe rust niet willen verstoren, vóór dat het volstrekt noodig was. Maar de waarheid moet eindelijk gezegd worden.’
‘Verzwijg haar om mijnentwille niet!’ antwoordde zij treurig. ‘Ik ben in den laatsten tijd te gelukkig geweest, als ik bedenk, dat mijn vader dood en mijne moeder weduwe is. Het is goed, dat wij van tijd tot tijd uit onze droomen ontwaken.’
En nu verhaalde rivers haar met korte woorden, hoe hij en zijn vriend niet over haar, maar over elkander hadden beschikt door het dobbelspel, hoe hij zijne helft der plantaadje verspeeld had en in vergelijking arm was geworden, en ook zijnen argwaan, dat de klimmende jaloezij van sa- | |
| |
vidge zijn leven meer en meer bedreigde en zijn spoedig vertrek onvermijdelijk maakte. Hij was op het punt, om haar de vraag te doen, die over zijn toekomstig lot moest beslissen, toen het gerucht van een levend wezen in het bosch in hunne nabijheid hem deed ophouden. Izabella schrikte op het eerste oogenblik; maar, gewoon aan de sluipende, maar zelden gevaarlijke dieren van bosch en prairie, toonde zij geenszins dien angst, die zich in een beschaafd land zou hebben geopenbaard. Op hetzelfde oogenblik trok rivers een pistool en schoot het in de struiken achter hen af. Tot zijne verbazing en ontzetting werd het schot beantwoord; izabella viel met een' gil in zijne armen, en het bloed van haar, die hij beminde, druppelde op zijne kleederen. Hij droeg haar naar het huis en liet haar over aan de zorg van hare moeder en de slavinnen, terwijl hij, haastig een jagtgeweer met zes loopen grijpende, dat hij des morgens had medegenomen, in onbedwingbare woede naar buiten vloog, om, ware het mogelijk, den laffen sluipmoordenaar te vinden en met eenen oogenblikkelijken dood te straffen.
De avond was helder, de maan scheen, maar nergens was eenig spoor of teeken te ontdekken, dat er behalve hem nog eenig menschelijk wezen zich in de nabijheid bevond. Rivers doorzocht eerst de plek, die hij zoo kort geleden had verlaten, maar te vergeefs. Hij, die zich daar verscholen had, hij mogt wezen wie hij wilde, had blijkbaar van zijne korte afwezigheid gebruik gemaakt, om te ontsnappen. Hij sprong vervolgens over de omheining, die den tuin afsloot, en liep naar eene andere plaats, geschikt om zich te verbergen, een kleine groep struiken en kreupelhout op eene hoogte aan den oever der rivier. Toen hij daar binnen trad, schoot op eens aan de andere zijde eene donkere schaduw langs den helder verlichten horizon, en onze held vervolgde die terstond uit al zijne magt. Verscheidene malen verloor hij haar uit het oog, vóór dat hij uit de boomen was, en toen zag hij haar beneden den oever der Guadaloupe verdwijnen, eer hij vuren kon.
Toen hij de plek bereikte, zag hij eenen man in eene kleine kano afsteken en zijn best doen, om buiten schot van den oever te raken. Rivers riep hem luide toe, om terug te keeren. Maar de man in de boot verdubbelde slechts zijne pogingen, en in het volgende oogenblik doorboorde een mus- | |
| |
ketkogel de zijde van zijn bootje van boomschors. Een tweede en derde schot volgde ijlings; maar de kogels vielen in het water neder, zonder hem te kwetsen. Hij aarzelde een oogenblik en roeide toen weder met kracht naar den anderen oever. Een vierde kogel kwam en trof hem in de borst. Rivers zag hem over boord vallen en zinken, terwijl de kano den stroom afdreef naar de baai van Espirito Santo.
Bij zijne terugkomst in de woning van Mevrouw lamar bevond rivers, tot zijne groote vreugde, dat de wonde, die izabella misschien toevallig gekregen had, niet gevaarlijk was; de pistoolkogel was enkel door het vleezige deel van den linkerarm gegaan. Toen hij den uitslag van zijn onderzoek verhaalde, zeide izabella: ‘Hoe treurig, dat een man zijn leven heeft verloren om zulk eene kleinigheid! Maar wie denkt gij, dat het was, rivers?’
‘Het was mij onmogelijk, om het op dien afstand en bij den avond te onderscheiden. God geve, dat het niet mijn vriend, savidge, was!’
‘Waarlijk, dat hoop ik niet! Want ware dat zoo, dan zullen wij “de Regelaars” hier hebben, en dan zijt gij het volgende offer ongetwijfeld.’
‘Ik vrees niets,’ hernam hij. ‘Mijne zaak is mijne regtvaardiging.’
Er werd dien avond over geen huwelijk gedacht of gesproken, en in de gegevene omstandigheden vereenigden Mevrouw lamar en hare dochter zich, om rivers over te halen, dat hij onder haar dak zoude blijven, tot dat men nadere berigten had. Doch hij weigerde bepaaldelijk hare vriendelijkheid, op grond, dat, zoo savidge in de daad was omgekomen, zijne tegenwoordigheid op de plantaadje noodzakelijk was. Hij stak dus de rivier over, besteeg zijn paard, met het musket over den zadel, en reed in galop naar huis, waar hij weldra aankwam. Bij het binnentreden doortintelde hem een onuitsprekelijk gevoel van genoegen, gelijk hij in lange niet had gesmaakt, behalve bij het wederzien van izabella, toen hij savidge rustig zat zitten in eene wolk van rookkringen, die uit zijne pijp opstegen, welke de dichterlijke Indiaan der woestijn sedert lang aan den Geest des vredes heeft toegewijd.
Den volgenden morgen evenwel bemerkte rivers, dat een van de slaven vermist werd. Hij deed dit opmerken aan savidge, die op den onverschilligsten toon zeide, dat hij
| |
| |
hem den vorigen dag op de jagt had gezonden naar de overzijde der rivier, en dat hij misschien bij het terugkeeren met zijn bootje was omgeslagen en verdronken.
‘Of misschien heeft hij u niet goed begrepen en op den verkeerde jagt gemaakt,’ was het antwoord. Savidge kreeg eene kleur, maar zeide niets.
De tijd snelde voort, en de zaken waren eindelijk geschikt tusschen Mevrouw lamar, hare dochter en rivers; de dag was zelfs bepaald, waarop de schoone Kreole en haar minnaar naar de naastbijgelegene stad zouden rijden, om het huwelijk te sluiten. Er waren schikkingen gemaakt, dat het jonge paar het Veer zoude bewonen; de plantaadje had eenen meester noodig, en Mevrouw lamar zag slechts korte jaren levens meer te gemoet. Dien ten gevolge had rivers zijn vroeger plan laten varen, om het land te verlaten, en had zelfs nog ongeveer duizend akkers land gekocht, die aan de plantaadje van zijne aanstaande schoonmoeder grensden.
Intusschen liet savidge geene gelegenheid voorbijgaan, om zijnen vriend zoodanige beleedigingen toe te voegen, als geschikt waren, om hem tot eenen strijd op leven en dood uit te lokken; maar rivers wendde door zijne vastheid en zijn verstandig gedrag die ramp een tijdlang af. Evenwel op den avond vóór den dag des huwelijks ging savidge verder dan ooit, en zwoer eindelijk plegtig en met eenen vreeselijken eed, dat hij, wat rivers ook op den volgenden dag doen mogt, izabella vóór haren dood zou schofféren.
Woedend sprong rivers op, trok zijn lang bowie-mes, en vloog op zijnen tegenpartijder aan, wiens wapen niet minder snel uit de scheede was. Een woest en bloedig gevecht ontstond in hetzelfde vertrek, waar de beide vrienden jaren lang in de vriendschappelijkste eenstemmigheid hadden geleefd. Het bloed stroomde langs den vloer, en het kletteren der breede messen scheen hoorbaar te verkondigen, dat de doodsengel rondwaarde, om den laatsten adem van een' of van beiden op te vangen. Het gedruisch bragt spoedig de slaven in het vertrek; maar uitroepingen van schrik en ontzetting waren het eenige, wat zij vermogten, en geen van allen durfde tusschen de blanken tusschenbeiden treden, die zoo woedend elkanders dood schenen te zoeken. Eindelijk viel rivers, zonder eenige poging te doen, om weder op te staan; voor het oogenblik, indien niet voor altijd,
| |
| |
was het bewustzijn gevloden. Savidge waggelde een oogenblik later naar eenen stoel en zonk bewusteloos neder.
Beide werden door de slaven naar hunne kamers gebragt, en geholpen gelijk hun toestand vorderde. Rivers was niet dood, maar gevaarlijk gewond. Toen hij weder tot bewustzijn kwam, beval hij, dat men hem dienzelfden avond nog, wat daarvan ook de gevolgen mogten zijn, naar het huis van Mevrouw lamar zoude vervoeren, werwaarts hij vooraf eenen slaaf had gezonden met de tijding van het onheil, hem overgekomen, en het berigt, dat hij in een paar uren zelf zoude verschijnen. Met de grootste moeite werd aan zijn verlangen voldaan, en, schoon het meer dan middernacht was, toen hij aankwam, werd izabella terstond verwittigd, dat zij, in plaats van eenen bruidegom, eenen man zou ontmoeten aan den rand des grafs. En nu openbaarde zich hare liefde, waaraan savidge getwijfeld had, maar wier werking hij, tot zijn ongeluk, in volle kracht zou onder vinden.
Wij zullen niet beproeven, onze heldin af te schilderen als een van die bovenaardsche Engelen, door hooge beschaving en verfijning gevormd. De vrouw zoowel, als de man, is het gewrocht van omstandigheden, en het jonge schepsel, op de grenzenlooze prairie opgevoed, verre van de kringen der beschaafde wereld, is een geheel ander wezen, dan het meisje uit den kring onzes maatschappelijken levens. Gemakkelijk laat het zich begrijpen, dat de beleediging, haren minnaar, haar zelve aangedaan, haar diep trof. Haar gevoel was bitter gewond door de herhaalde aanslagen van savidge; en de wijze, waarop zij die vergold, was geheel in den geest des lands.
Rivers was naauwelijks zooverre hersteld, dat hij buiten gevaar werd gerekend, of izabella stelde aan hare moeder voor, dat zij een reisje van eenige dagen wilde doen, om hare buren en kennissen te bezoeken en zich wat op te beuren. Geene gewigtige beletselen bestonden er tegen de inwilliging van haar verlangen, en, vergezeld van eene slavin en van juan, den Spaanschen veerman, als gids en wacht, begaf zij zich op weg, Zij bereed een fraai, getemd wild paard (mustang) der woestijn, sierlijk opgetuigd met gekleurd dekkleed en gouden oplegsels; terwijl het zware Spaansche gebit en de stijgbeugel, naar Mexikaansche mode, van massief zilver waren. Juan sierde zich op zooveel hij
| |
| |
kon, stak eene arendsveêr op zijnen hoogen kegelvormigen hoed, schuurde zijne knoopen glad, en steeg, met zijn geweer in de eene en eene lange zweep in de andere hand, op zijnen muilezel; terwijl margaretha een ander muildier bereed en zich zoo fleurig en kleurig mogelijk had toegetakeld en een' gestreepten doek om haar hoofd had gewonden als een tulband, terwijl de einden tien of vijftien duim achter haar in den wind fladderden.
In den namiddag van den derden dag keerde izabella terug met een gevolg van vijf gewapende en gemaskerde heeren te paard. Hen te zien en hun oogmerk te weten, was een en hetzelfde. Zij vertegenwoordigden de wet of het regt, gelijk het in die streken werd uitgeoefend; zij waren ‘de Regelaars.’ Izabella had het gebeurde op elke plantaadje bekend gemaakt, en deze woeste uitdeelers der geregtigheid opgeroepen, om savidge te straffen. Zij waren allen geachte planters of hunne zonen. Geen hunner nam zijn masker dien avond af, en zonder zich bekend te maken begaven zij zich ter rust. Een uur vóór zonsopgang waren zij reeds weder in beweging. Hunne paarden achterlatende, staken zij het Veer over, met het geweer in de hand, en vóór dat het morgenlicht nog zich aan den oosterhemel had vertoond, hadden zij bezit genomen van een van savidge's stallen. Een Negerknaap, die het vee moest uitdrijven, ontdekte hen het eerst. Hij gaf een' schreeuw, om de overigen te waarschuwen. Men hoorde een schot vallen, en zijn lijk lag aan den ingang. Een gelijk lot trof eenen tweeden en derden, die toeliepen, om te zien, wat er te doen was. Het geschreeuw en gedruisch had savidge thans gewekt, en, bijna geheel hersteld van de gevolgen van zijnen vroegeren strijd, liep hij in zijn morgengewaad naar beneden en zag buiten de deur. Een der vijf gemaskerden, die op de wacht stond, ging terstond naar hem toe, en en beval hem, op zijn geweer wijzende, op luiden toon, om te blijven staan. Savidge was als aan den grond geworteld; hij kende zijn noodlot.
‘Gij weet van zelf het oogmerk van onze komst,’ ging de gemaskerde voort. ‘Uw vriend rivers heeft nog vrienden, schoon hij in u een' vijand gevonden heeft. Het is nutteloos wederstand te bieden; wij zijn met ons vijven, en drie van uwe slaven liggen reeds dood. Kom uit, en
| |
| |
men zal u uw geweer geven. Wij begeeren geenen weerlooze te dooden.’
Savidge smeekte, dat men hem naar zijne kamer zou laten gaan, om zich aan te kleeden; maar de hoofdregelaar wilde het niet toestaan. ‘Neen,’ zeide hij, ‘wij hebben u hier thans, en gij zoudt kwaad kunnen doen. Gij zult nog eene kans hebben, om uw leven te redden. Maar kom terstond naar buiten, of ik schiet u dadelijk neêr.’
Savidge gehoorzaamde en stond weldra huiverende op het natte gras. De persoon, die hem aldus had aangesproken, trad daarop het huis binnen, nam een geweer van den wand, laadde het zelf, keerde zich naar zijn slagtoffer terug, riep zijne vier gemaskerde gezellen, en gaf daarop het geweer aan savidge, met de woorden: ‘Wij geven u zestig ellen afstand. Dan moogt gij door loopen uw leven zoeken te redden en uw wapen gebruiken zoo als u goeddunkt. Zoo gij dat vóór dien tijd beproeft, zenden wij u vijf kogels toe. Neem zestig passen; bij den zestigsten vuren wij en zetten u na.’
Er bleef savidge niets over, dan te gehoorzamen. Langzaam telde hij zestig, schoot daarop vruchteloos zijn geweer af, wierp het op den grond, sloeg den jas op, die hem om de beenen slingerde en liep weg met al de kracht en snelheid, die hij bezat. Drie kogels floten hem terstond voorbij, en slechts één wondde hem aan het benedengedeelte van zijn regterbeen, maar zonder hem in zijnen loop te belemmeren. In de verte hoorde hij deze menschelijke bloedhonden achter zich, en terwijl schot op schot snel achter elkander volgde, voelde hij, dat ieder oogenblik slechts eene verlenging was van het sterven, een uitstellen van den dood, die onvermijdelijk was. Naauwelijks wetende waarhoen hij vlood, snelde het slagtoffer van het lynch-regt in de rigting van een kreupelbosch, dat tusschen zijne woning en de rivier lag, alsof hij instinktmatig dezelfde schuilplaats zocht, die de natuur het gejaagde dier aanwijst. Maar de struiken belemmerden hem meer, dan zij hem beschermden; en daar zij doormengd waren met de schoone, maar gevaarlijke plant, de stekelige peer, wier bladeren met duizende scherpe en onzigthare punten zijn bezet, werden zijne voeten onlijdelijk doorwond. En toen hij nu de Guadaloupe voor zich zag, vloog hij naar den oever, sprong hals over kop in den stroom, en bleef een paar minuten door het water over- | |
| |
dekt. Toen hij het hoofd weder uit het water opstak, stonden de Regelaars op den oever, gretig zijne verschijning verbeidende. Oogenblikkelijk vlogen vijf kogels op het wit, en met deze eindigde het leven van eenen man, die door hartstogt tot razernij en voorbedachten moordaanslag was vervoerd.
De vijf gemaskerden, tegelijk regters en beulen, keerden tegen het ontbijt naar het Veer terug. Toen de maaltijd was afgeloopen, sprak een der vermomden rivers aldus aan: ‘Robert rivers, het vonnis des doods, door zijne Edelheid regter lynch uitgesproken over den persoon van james savidge, is behoorlijk voltrokken. Hij stierf dezen morgen, zeker vol berouw over zijne misdrijven en overtuigd van de regtvaardigheid van het vonnis zijner landgenooten, waardoor hij viel. Zoo zijn lijk in de rivier mogt gevonden worden, doe het ordentelijk begraven; want, schoon de wet streng is, zij beveelt, dat alle verbittering bij het graf eindige, en dat de wortels van den haat worden uitgerukt en begraven onder dezelfde zode met den beleediger. Al zijne misdaden zijn nu geboet, en van nu af aan moogt gij u slechts herinneren, dat de Heer savidge eens uw vriend was. - Het hof heeft insgelijks geraadpleegd over de beschikking van zijne goederen. Na overweging van alle omstandigheden, heeft zijne Edelheid de regter beslist, dat zij geheel aan u zullen worden teruggegeven, regtens en krachtens eene akte, waarbij zij aan u en uwe erfgenamen worden toegewezen door regter lynch, wiens beslissing onherroepelijk is en door niemand zal worden betwist dan ten perijkel van zijn leven. Zoo helpe ons God, om den vrede te bewaren en de regten onzer naasten te beschermen!’
Zij lieten hem daarna op eenen Spaanschen Bijbel zweren, dat hij de Regelaars nimmer verraden noch de hand tegen hen opheffen zou, maar die instelling zou ondersteunen en beschermen, zoolang het land hare diensten van noode had, en tot dat eene wettige regtspleging ware ingevoerd. Daarop bestegen zij hunne paarden en reden in verschillende rigtingen weg.
Rivers liet oogenblikkelijk naar het lijk van zijnen voormaligen vriend zoeken, maar vruchteloos. Het was waarschijnlijk eene prooi geworden van de alligators.
Later nam hij bezit van zijne vorige plantaadje, en bij zijne volkomene herstelling werd de schoone Kreole zijne
| |
| |
bruid. Behalve andere vrienden, te dezer gelegenheid genoodigd, waren er op de bruiloft vijf heeren tegenwoordig met hunne huisgenooten, die de feestelijkheden bijzonder schenen te genieten. Een van hen stelde als feestdronk in: ‘Eer en regt!’ Dezelve werd met volle bekers gedronken; maar geen' der aanwezigen ontviel een enkel woord, dat betrekking had op het lynch-regt. |
|