Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij1. Voorkomen der Stad.De Engelsche havensteden kunnen in buiten- en binnen- | |
[pagina 22]
| |
havens verdeeld worden. Eerstgemelde liggen onmiddelbaar aan den oever der zee; de andere, zoo als bij voorbeeld Londen, aan die plaats eener rivier, waar, van den oorsprong gerekend, ebbe en vloed zich het eerst doen bespeuren. Liverpool staat tusschen de beide klassen midden in. Het ligt aan den mond van de Mersey en reikt bijna tot aan zee. Aan de landpunt, die de uitvaart vormt, verheft zich eene eenvoudige schans, de eenige beschermster van zoo vele opeengestapelde schatten. De hier liggende stukken schijnen er slechts om den vorm aanwezig te zijn, en wekken minder de gedachte aan eene krachtdadige verdediging, dan het besef, dat men hier, in het midden der zegeningen van den vrede, zelfs in den droom aan de gevaren des oorlogs niet denkt. Van den oever gezien, verheft zich de stad, als de trappen van een amphitheater, langs de helling van eenen heuvel. De rivier is, als ware het, de arena van dezen handelscircus, eene antieke naumachie op vergroote schaal, die een onafgebroken schouwspel van aankomende en vertrekkende schepen levert. Op den voorgrond ontwaart men de dokken, eene lange rij van in graniet omvatte water-bekkens langs de rivier. Hier verdringen zich Indiën - vaarders, kustvaarders, stoombooten, welker masten, zeilen en takelwerk als het ware een gordijn vóór het bont gewoel der speculanten en der arbeidslieden vormen. Achter de dokken rijzen, op de kaaijen en in de naastgelegene straten, ruime, zeven tot acht verdiepingen hooge gebouwen, waarin de waren, uit de schepen gelost, opgeslagen worden. Verder langs de hoogte opwaarts vindt men beurs en tolhuis, bij welke de hoofdslagaders der stad in elkander loopen, en waar in een enkel uur duizenden der gewigtigste zaken gedaan worden. Naar het midden der stad, voor de prachtige zuilenpoort van het spoorwegsstation, verheffen zich twee windmolens, die hier schijnen staan gebleven te zijn, om de oude grenzen der stad te kenmerken. De spoorweg loopt afwaarts tot aan de Kalkstraat door een tunnel, of gewelfden gang, welke de reizigers in het midden der stadswijken voert, waar weelde en handelsdrokte heerschen. Een andere tunnel, die onder de geheele stad henen loopt, brengt de waren tot in het Koningsdok. Aan het noordelijkst einde der stad liggen de groote werkplaatsen, de woningen der laagste volksklasse, en de gevangenis. Oostwaarts, op de hoogte, staan de gasthuizen. Het | |
[pagina 23]
| |
zuidelijke deel der stad, hetwelk nog in het begin dezer eeuw door de rijke kooplieden bewoond werd, is thans door hen verlaten. Het gedruisch en de winkels, die zich, bij het toenemen der bevolking, langs de hooger gelegene straten uitgebreid hebben, hebben hen van daar verdreven. Zij hebben hunne woningen naar het land verplaatst, en brengen thans slechts de vijf of zes uren, waarin zaken gedaan worden, in Liverpool door, waar zij hunne kantoren hebben, even gelijk de Londensche kapitalisten in de City. Zoo volgt allengskens de middelklasse in Engeland het voorbeeld der aristocratie en verhuist naar buiten. De steden blijven aan de lagere klassen overgelaten, en zijn misschien bestemd, om eindelijk de zetel te worden van eene onrustige democratie. Te Liverpool moet men geene prachtige tempels, schouwburgen en museums zoeken. De beheerschers dezer wereldmarkt zijn parvenus van gisteren, die nog geenen tijd gehad hebben, om zich de liefhebberijen der aristocratie eigen te maken, die noch de fijnere levenswijs in hoogeren zin noch de behoeften van eenen gelouterden smaak hebben leeren kennen. Zij achten genoeg te hebben gedaan, wanneer zij van hunnen overvloed iets aan kerken, scholen en inrigtingen van liefdadigheid besteed hebben. Vraagt men bij hen naar gedenkteekenen der bouwkunst, zoo wijzen zij op hunne dokken en waterwerken. Ook maakt de stad, in haar geheel genomen, niet dien poëtischen en majestueuzen indruk, dien men naar enkele prachtgehouwen verwachten zou, maar hier te vergeefs zou zoeken. Onder eenen zuidelijken hemel kan zelfs eene stad van baksteenen zulk eenen indruk te weeg brengen. Men zie, bij voorbeeld, Toulouse. De sombere stad heeft hare poëzij, die de verbeeldingskracht in beweging brengt, even als een drama in het werkelijke leven. In het Engelsche klimaat neemt eene stad van gisteren het voorkomen van ouderdom aan, maar niet van oudheid. Haar gezigt heeft iets onbepaalds en treurigs, dat eer tot droefheid dan tot droefgeestigheid stemt. Nevel en rook trekken als een lijkkleed over de straten. De huizen zweeten de vochtigheid uit. De menschen in hunne zwarte kleederdragt spreken niet, en hunne bewegingen zijn die van gaan en komen, van heffen en dragen, doch zonder mienenof gebarenspel. In dezen donkeren dampkring schijnt spraak zoowel als vrolijkheid te verstijven. | |
[pagina 24]
| |
Wie Liverpool wil leeren kennen, die moet het des avonds in deszelfs gasverlichting zien. Overdag gaat ieder, met eene koortsachtige drift, waarin hij zich niet laat storen, zijne zaken na. De menschen zijn er allen te zamen machinen of cijfers, en de beweging bedwelmt hen, gelijk anderen de werkeloosheid. Uit deze bedwelming ontwaken zij voor eenige uren met den invallenden nacht. Overal heeft het werken opgehouden; men denkt thans slechts aan uitspanning. Het is niet de vrolijkheid van Napels, maar het is dezelfde levendigheid. Liverpool had voormaals zijne schouwburgen in de open lucht, voor welke het volk zich even als in eene Italiaansche stad verzamelde. Naderhand heette het, dat de Engelsche zeden zich met geene penningkomediën verdroegen, en de overheid schafte die af. Thans moet de menigte zich met het aanstaren der prachtige winkelmagazijnen vergenoegen. Zij, die niet zoo ligt te voldoen zijn, drinken zich phlegmatisch in de kroegen een' roes, of knoopen op pleinen en aan hoeken van straten gesprekken aan met liederlijke vrouwspersonen. De meer ordelijken bezoeken de saloons, eene soort van koffijhuizen, waar tevens tooneelvoorstellingen gegeven worden, en de ordelijksten wonen de eene of andere pieuze, of philosophische, of politieke zamenkomst bij, en stellen zich voor het zwijgen van den dag schadeloos door het houden van eindelooze verhandelingen. Ontegenzeggelijk waren de penningkomediën weldadiger voor het ligchamelijke zoowel als voor het zielswelvaren des volks. Doch wat vraagt eene femelende geldaristocratie daarnaar? Drijft men de menschen naar de saloons, dan rijst de waarde der huizen, en men kan het geld zoo veel te voordeeliger beleggen. Dit is eene rede van gelijken aard als die, waarom in de onmiddelbare nabijheid der dokken geene pakhuizen aangebouwd worden. Bijzonder zigtbaar is de verlustigingsdrukte in eene groote Engelsche stad op den zaturdagavond. Die avond is daar iedere week min of meer hetzelfde, wat in katholieke landen eens in het jaar de vastenavond is. Het werkvolk en de bootsgezellen hebben hun loon ontvangen. Kooplieden en koopmansbedienden, wier schrijfwerk in orde is, hebben tijd, zich tot het maken van eenige verteringen te verledigen. Alles is tot gelduitgeven gestemd, en kasteleins en kramers, boeven en beurzensnijders doen er hun voordeel mede. Tot middernacht zijn de winkels open en schitterend verlicht. | |
[pagina 25]
| |
De verkoopers op de straat roepen hunne waren uit, en maken een geraas, dat men zijn eigen woord niet hooren kan. De kinderen loopen iemand tusschen de beenen. De vrouwen verdringen elkander in kruidenier- en kommenijswinkels, vereffenen hare rekeningen over de afgeloopen week en borgen op de nieuwe. De mans vullen de jeneverpaleizen en bakkeleijen op de straten. De geriefelijke meisjes komen in zwermen, als wespen, uit hare holen te voorschijn en houden de voorbijgangers met geweld staande. De gaauwdieven, in benden verdeeld, brengen onder de golvende menigte een door kunst verwekt gedrang te weeg en zoeken hun goed in de zakken van anderen. De buitenlander, die in zulk eene draaikolk geraakt, is te beklagen. Door slechte vrouwen vervolgd, aan stooten en stompen van dronkaards blootgesteld, en eindelijk door dieven onder den voet geworpen, kan hij dien avond zelfs niet hopen, dat de gewoonlijk zoo uiterst dienstvaardige policie hem zal ophelpen. Die magt, die anders in Engeland wezentlijk zich meer beijvert om misdrijven te verhoeden dan te straffen, heeft op dat uur de handen vol werk om deugnieten te vatten. Met den klokslag van twaalven neemt deze heksensabbat een einde. De zondag begint, en ieder is bedacht, de alsdan bevolene rust en stilte niet te storen. De deuren worden gesloten. Weldra hoort men geen ander gerucht meer dan het fluiten der dieven, die elkander seinen geven, en het gekletter van de met ijzer beslagene stokken der policieopzigters op de straten. | |
2. De Woningen der Armen.Om mij een denkbeeld te verschaffen van den toestand der armere volksklasse te Liverpool, doorwandelde ik, op zekeren avond, met eenen Heer whitty, opperintendant der politie, de straten, waar de behoeftigen wonen. Het eerst bezochten wij dat gedeelte, hetwelk tusschen Parklane en Wapping in de nabijheid der dokken ligt, en voornamelijk door Iersche arbeiders bewoond wordt. Het was negen ure des avonds. De kinderen speelden bij troepen op straat, en de vrouwen, in de schemering aan hare deuren staande, ademden eene lucht in, die iets minder onrein was dan in hare spelonken. De Crosbie-straat, door welke wij gingen, was mij als eene zoodanige aangeduid, waar jaar uit jaar in de koorts heerschte. Overal lag vuil van allerlei aard, dat elke week | |
[pagina 26]
| |
zes dagen lang tijd heeft om zich op te hoopen. Rioolen of dergelijke lozingkanalen zou men te vergeefs zoeken. Zulk eene weelde blijft voor grootere straten bewaard, waarin stads vaderen en huns gelijken wonen; en alsof dit nog niet genoeg ware, om de lucht, welke de armere lieden moeten inademen, te verpesten, zoo hebben nog velen hunne woning in vochtige, onderaardsche gewelven. Te Liverpool telt men zevenduizend kelderwoningen, in welke meer dan 20,000 menschen hun leven slijten; 50 à 60,000 zijn in gangen en achterpleintjes opgesloten. De kelders, waarin de wevers in Vlaanderen en Picardië zulk een ellendig leven doorbrengenGa naar voetnoot(*), zijn paleizen, vergeleken met die, waarin de Iersche bevolking te Liverpool woont. Deze laatste zijn aardgaten van zes voet in het vierkant en niet zelden nog minder dan zes voet hoog, zoodat een rijzig man er niet regtop in staan kan. Aan vensters is niet te denken. Licht en lucht dringen door de deur naar binnen, welker bovendeel gewoonlijk met den beganen grond gelijk is. In deze holen klimt men als in een' put, met hulp eener ladder, af, of anders langs eenen bijna loodregten trap. Water en stof, en het uit beider vereeniging zich vormende slijk, hebben beneden hunne vergaderplaats. Zelden is de grond met een' houten vloer gedekt. Hier en daar is deze kelderwoning in twee afdeelingen gescheiden, van welke de achterste, die tot slaapvertrek dient, haar licht en lucht (men kan denken, welk) uit de voorste ontvangt. In zulk een gat wonen nu van drie tot vijf menschelijke wezens. De huur is twee schellingen 's weeks, dat meer dan f 60 in het jaar uitmaakt. Eene kamer op de eerste verdieping kost ook niet meer, en die voor een jaar lang huurt, kan tot dien zelfden prijs een geheel huisje hebben, dat op elke verdieping eene kamer heeft. Het bij de week huren verklaart zich, deels door de armoede der bewoners, deels daaruit, dat het verblijf van vele arme Ieren te Liverpool slechts kortstondig is. Raadselachtig alleen is hunne voorkeur voor woningen onder den grond, daar die er boven niet duurder zijn. De mindere behoefte | |
[pagina 27]
| |
en kosten tot verwarming, zeker, zou eene beweegreden kunnen zijn. Ik vroeg eenen huisvader hierover. Hij antwoordde mij: ‘Ik ben nader bij de straat, voor mijne kinderen.’ Indedaad brengen de kinderen der arme arbeiders den geheelen dag, en zelfs een gedeelte van den nacht, op straat, door. Ware dit niet het geval, zoo zouden deze bleeke en niets minder dan fraaije schepseltjes geheel verkwijnen. Maar de opvoeding op straat, die hare ligchamelijke voordeelen heeft, is voor de zedelijkheid met groote gevaren verbonden. In Engeland kent men de klasse van onschuldige straatslijpers niet, die in Frankrijk, onder den naam van badauds en flaneurs, zoo talrijk is. De Engelsche straatslijpers zijn lieden, die met de wetten in onmin leven, en dezen nu zijn de opvoeders van der armen kinderen. Hunne scholen zijn de dokken, waar de opgroeijende dieven zich in het ontvreemden van koopwaren, oefenen. In een 1836 uitgebragt rapport van het policie-committé wordt berekend, dat 600 dieven hun bedrijf in de dokken oefenen en 1260 kinderen tot handlangers hebben. Nevens de kelderwoningen zijn de achterhuizen eene eigenheid van Liverpool in de deelen der stad, die door de armere bevolking bewoond worden. Elders heeft men ook achterhuizen, doch gewoonlijk lager dan de voorhuizen, en door eene behoorlijke ruimte van deze gescheiden. In de bedoelde wijken van Liverpool bestaat elk blok huizen uit vier rijen. Twee komen naar buiten op de evenwijdig daarmede loopende straten uit, en twee zijn van binnen tegen de andere aangeleund. Meestal hebben deze huizen drie verdiepingenGa naar voetnoot(*). De onbebouwde ruimte tusschen de twee rijen binnenhuizen heeft eene breedte van zes tot vijftien voet. Hieruit kan men zich een denkbeeld maken van de donkerheid, vochtigheid en ongezondheid der vertrekken, die op deze binnenplaatsen uitkomen. Echte Ieren, gelijk die in de Vauxhalswijk, vermeerderen dezen nadeeligen invloed nog daardoor, dat zij op die kleine plaatsen ezels of varkens houden. Duncan verhaalt, in zijn verslag omtrent den gezondheidstoestand der arbeidende klassen, dat hij in een achterhuis der Thomasstraat te Liverpool, in den hoek van | |
[pagina 28]
| |
een kamertje, op een' hoop stroo een' zieke heeft vinden liggen, terwijl in den hoek daar tegenover een ezel stond en voor het venster een hoop mest lag, welke de zieke gewoon was, met hulp van zijnen langoor, in de stad bijeen te zamelen. Te Liverpool telt men omstreeks 2500 zulke binnenplaatsjes, elk met zes tot acht achterhuizen. Derhalve bestaat de helft der 32,000 huizen, welke Liverpool bevat, uit achterhuizen. De huurprijs dezer laatste bedraagt de helft, menigmaal twee derden minder dan die der huizen, welke aan straat uitkomen. De weg uit de achterplaatsen naar de straat loopt door een' donkeren gang van het voorste huis, in welken een volwassene niet dan gebukt kan gaan. Vele achterhuizen hebben ook weder hunne woonkelders. Volgens de stedelijke verordeningen, mag te Liverpool, strikt genomen, volstrekt geene ruimte beneden den grond tot woning verhuurd worden. Doch in het plutocratische Engeland is de menschenliefde meestal huichelarijGa naar voetnoot(*). Het handhaven dezer verordeningen zou een nadeel voor de kapitalisten zijn; reden genoeg, om een oog toe te drukken. In kelders worden de kinderschooltjes gehouden; kelders zijn de herbergen voor aankomende Ieren, reizende muzikanten, bedelaars en landloopers. Die drie pence (drie Hollandsche stuivers) voor eenen nacht slapens besteden wil, bekomt een bed in eene kamer boven den grond; doch deze kamer moet hij met vier of vijf andere slapers deelen, welke door een gordijn, naar gelang der verschillende kunne, van elkander gescheiden zijn. Die slechts een penny (een' stuiver) wil of kan uitgeven, moet zijn nachtleger in een' kelder zoeken, waar stroo op den grond gespreid is en zoo veel menschelijke wezens toegelaten worden, als er slechts immer ruimte vinden kunnen. Deze opeenstuwing van menschen is het ergst in Raystraat, Highfieldstraat en de omliggende straatjes en steegjes, waar de helers en de lieden, die gene eigenlijke blijkbare kostwinning hebben, hun verblijf houden. Whitty bragt mij in verscheidene huizen van dit kwalijkberuchte kwartier. Waar hij aanklopte, werd oogenblikkelijk opengedaan, en bewoner en bewoneres beijverden zich, den opperintendant elk hoekje van hun huis te laten zien. Hier en daar waren vijftig personen in eene ruimte | |
[pagina 29]
| |
zaamgepakt, die slechts voor acht of tien de tot ademhaling noodige lucht kon leveren. De verhuurde kelders bestonden elk uit een' voorkelder, die tot keuken, eet- en slaapkamer dient, en uit twee achterkelders. In elk dezer achterkelders stond eene brits van wormstekig hout, met een' stroozak en eene zaamgelapte deken. In elken voorkelder zag men naast elkander twee, soms wel vier ledekanten met gordijnen. Door elkander werden drie personen voor ieder bed gerekend. Het eenige min of meer poëtische, dat wij onder al deze armzaligheid opmerkten, was eene Iersche doodenwaak. Terwijl in geheel de Highfieldstraat anders nergens een licht te zien was, ontdekten wij een enkel verlicht huis. Hier waren ongeveer dertig Ieren verzameld, om bij het lijk van een kind te waken. Met open deur en bij het schijnsel van vele lichten voltrokken zij hunne half heidensche volksgebruiken. | |
3. Nachthuis. Saloons.De ellendige kelderherbergen, waar men een' stuiver slaapgeld betaalt, zijn voor menigeen nog te duur. De allerarmsten vinden, al naar mate hun nood slechts oogenblikkelijk of duurzaam is, nachtverblijf in het nachthuis (night asylum) of in het werkhuis (workhouse). In dit laatste waren den 22sten Julij des vorigen jaars 346 mans, meest bejaard, 712 vrouwen, meest jong, en 476 kinderen aanwezig. Vrouwen en kinderen vormen dus hier 77 ten honderd van het gezamentlijk aantal, terwijl zij te Manchester slechts 70 pCt. daarvan uitmaken. Manchester, namelijk, is eene fabrijkstad, waar vrouwen en kinderen ligter werk vinden; Liverpool eene koopstad, waar men mansarmen noodig heeft. In het nachthuis, een steeds in den rook der naburige fabrijken gehuld gebouw, op den Vauxhalweg, vinden alle nachten, door elkander genomen, 103 menschen nachtverblijf, 's winters meer, 's zomers minder, in Januarij dooreen gerekend 125, in Junij 77. Op eenen zomeravond in het jaar 1843 woonde ik, van 8 tot 11 ure, het opnemen van 78 armen, die zonder dak waren, in het nachthuis bij. Onder hen was een scheepskok, die naar Belfast wilde - een maaijer, die uit Ierland terugkwam - eene vrouw uit Schotland die haren man zocht - eene vrouw met een onecht kind, sedert twee dagen uit het kraamhuis gekomen - een matroos met een houten been, die wegens | |
[pagina 30]
| |
het niet betalen zijner huur uit zijne woning gejaagd was - eene in gelijk geval zich bevindende vrouw van een' afwezigen zeeman - eene vrouw, die te Leeds hetzelfde lot gehad had - een vijftienjarige knaap uit Staffordshire, die scheep gaan wilde - twee dergelijke kinderen uit Newry en uit Glasgow, welke men van de straat had opgegrepen - eene jonge fabrijkwerkster uit Manchester, die hare zuster zocht - eene Iersche vrouw, die sedert derdehalve maand te Liverpool was - eene dergelijke, pas aangekomene, die beweerde, dat men haar aan boord van de paketboot vijf ponden sterling ontstolen had - een sedert vijf weken te Liverpool aanwezige Amerikaansche matroos uit Savannah - een wever uit Nottingham en zijne vrouw, onder weg naar Dublin - eene Iersche vrouw niet drie kinderen, die haren man zocht - eene vrouw van Liverpool, aan welke haar man ontloopen was - een uit het gasthuis gekomen matroos. De overigen waren deels afgedankte soldaten, deels werklieden uit Macclesfield, Birmingham, Warrington, Londen, waarvan sommigen gelegenheid zochten om in hun beroep aan werk te komen, anderen als matrozen dienst zochten te nemen aan boord van eenig schip. Onder deze laatsten was een jonge spinner uit Manchester, die barrevoets, en met niets dan een hemd en broek aan het lijf, de veertien uren afstands tusschen de beide plaatsen in zwaren regen was komen loopen, en nu doornat, van koude klappertandende en uitgeput van vermoeidheid, geene bete broods, maar alleenlijk eene harde legerstede vond. In Schotland bemoeijen zich de stichters en bestuurders der nachthuizen onmiddelbaar met de armen; te Liverpool laten zij die zorg aan een' ouden en knorrigen waarnemer over. Te Edimburg worden de opgenomenen terstond in een bad gebragt; dan ontvangen zij eene portie grutten, en vóór dat zij naar bed gaan ook nog zielespijs uit den mond van eenen kerkelijke. Te Liverpool bestaat in het nachthnis geen spoor van zorg voor ligchaam of voor ziel, en dus heerscht er natuurlijkerwijs ook geenerlei achting voor de inrigting. Men treedt er binnen met den hoed op het hoofd, fluit, zingt, schreeuwt, twist in de vertrekken. Aan welvoegelijkheid en zindelijkheid wordt hier niet gedacht, waar drie rijen britsen boven elkander aangebragt zijn, als tusschendeks op een schip. De reden van dit verschil is duidelijk genoeg. In Schotland heerscht nog de | |
[pagina 31]
| |
oude Puriteinsche geest, aan den eenen kant met deszelfs stijve femelarij, maar aan den anderen ook met ware Christelijke liefde. In Engeland is geld de afgod. De armen worden als in den weg staande dingen beschouwd, welke men zich de moeite getroosten moet op te ruimen, uit vrees voor grooter ongelegenheid. Vandaar de schandelijke misbruiken der armemwet, welke dickens in zijne romans zoo indrukmakend heeft afgeschetst, en van welke de dagbladen gedurig nieuwe daadzaken als bewijzen leveren. Nog eerst onlangs werd een stervend man uit eene kleine gemeeete, waar hij aan de armverzorgers te lastig was, op eene kar naar de naaste stad gebragt, waar een werk- of verzorgingshuis bestaat. Weinige uren na zijne aankomst gaf hij den geest. Het coroner- of lijkschouwers-geregt verklaarde zijnen dood, wat de eigenlijke oorzaak betrof, als het gevolg van zwakte, maar als verhaast door hoogst achtelooze behandeling bij den vervoer. De Tories hebben geen ongelijk, wanneer zij tegen de onbarmhartigheid der plutocratie ijveren. De hier boven medegedeelde lijst der in het nachthuis opgenomene personen toont, hoe, ten gevolge van den sedert eenige jaren in Engeland ondervonden stilstand in vele takken van bedrijf, de menschen van het land naar de zee en van den koophandel naar de fabrijken overgaan. Liverpool is de plaats, waar wel voornamelijk deze wisseling plaats heeft. Een groot gedeelte der bevolking vloeit af en aan, en leeft daarom hier slechts voor het oogenblik en zonder huiselijkheid. Van daar de menigte plaatsen, die aan berispelijk en onberispelijk vermaak en tijdverdrijf gewijd zijn, de saloons, wijnhuizen en bordeelen, met derzelver onvermijdelijken volgstoet van diefstallen en onbetamelijkheden van allerlei aard. Acht jaren geleden telde men te Liverpool 1600 jenever-, 585 bierhuizen, 70 gaarkeukens, 20 saloons en 300 ontuchtige huizen met 1200 ligte vrouwen. Het getal dezer laatsten is thans tot 3000 gestegen. Ook de vorige cijfers hebben eene daarmede evenredige vermeerdering ondergaan; alleen is nu laatstelijk in het getal der jeneverhuizen weder eenige vermindering gekomen, ten gevolge der matigheidspredikatiën van matthew. Desniettemin echter is het getal der gin-temples te Liverpool nog altijd naar evenredigheid grooter dan te Londen. In deze lange, prachtig verlichte, met spiegels en verguldsel kwis- | |
[pagina 32]
| |
tig versierde zalen liggen aan de eene zijde de vaten en zitten aan de andere bij honderden, op banken, mannen, vrouwen en kinderen, om er in stille behagelijkheid het genot te smaken, dat een glas jenever of whisky verschaft. Men kan zich geen treuriger contrast verbeelden, dan een havelooze hoop menschen, die zich in een paleis zit dronken te drinken. Wanneer er geen brood meer in huis, geen vuur op den haard is, zendt de vader zijn kind met den laatsten stuiver uit, om jenever te halen. Hoe is het nu anders mogelijk, of de kinderen moeten een hoog begrip van eene hartsterking krijgen, waaraan zij zien, dat alles opgeofferd wordt? De saloons zijn openbare huizen, die gelijkvloers eene koffijkamer, en op de eerstvolgende verdieping eene komedie, dans- of concertzaal hebben. Deze inrigtingen vermeerderen zich tegenwoordig in alle Engelsche steden. Er zijn er voor alle trapsgewijze rangen der zamenleving. Die, welke de kooplieden en kantoorbedienden bezoeken, hebben eene tint van fatsoenlijkheid. Terwijl de gasten drinken, zingt of speelt de hospes op het klavier de aria's uit de laatste opera. Hij is dus kastelein en kunstenaar in éénen persoon. In deze fatsoenlijke saloons worden geene vrouwen toegelaten. In andere zoodanige huizen verschijnen paren, die zich hier of daar op den hoek eener straat gekoppeld hebben en die er voor echtgenooten doorgaan, om pantomimes te zien of buiksprekers te hooren. In een dezer saloons is de waard zekere jakob ward, een luimige dikzak, die langen tijd voor den feniks der boksers heeft doorgegaan. Hij vermeerdert thans in zijne nieuwe hoedanigheid het vermogen, waartoe hij als prijsvechter en wedder den grond gelegd had. Weder andere saloons zijn uitsluitend voor matrozen bestemd, die, nadat zij, beneden, hunne verbeeldingskracht met grog verwarmd hebben, boven, op grappen en vertooningen naar hunnen smaak onthaald worden. De gaauwdieven hebben almede hunne bijzondere saloons. Ik heb driehonderd van dat geboefte in eene zaal bij elkander gezien, waar men hen met ontuchtige liedjes en morsige vaudevilles verlustigde. Er heerschte rust en orde onder hen; evenwel was het mij in hun midden zoo beklemd om het hart, dat ik slechts zoo lang bleef, tot dat mij de drukste gevangenisbezoekers onder hen aangewezen waren. Het getal dier visiteurs is niet gering. Luidens de poli- | |
[pagina 33]
| |
cie-rapporten, zijn er te Liverpool 770 verdachte huizen, 246 bedelaarsdoelens en 93 woningen van helers. Dit is, wat de policie weet; maar zij weet niet alles. In het jaar 1842 werden omtrent 16,000 personen in hechtenis genomen, de helft daarvan wegens dronkenschap en straatgerucht; 5500 wegens roof, diefstal en bedrog, de overige 2500 wegens gewelddadigheden. Het bedroevendste hierbij is, dat, onder 6000 wegens eigenlijke misdaden voor den regter gebragten, 2200 jonge lieden beneden de 18 jaren waren, en dat het vrouwelijke geslacht voor 30 pCt. aan dat getal deel had. Te Liverpool met zijne 300,000 inwoners vallen bijna even zoo veel diefstallen voor als in het viermaal zoo sterk bevolkte Parijs. Nu en dan wordt Parijs eene groote herberg genoemd, omdat een aanmerkelijk gedeelte van deszelfs inwoners er niet vast gezeten is. Te Liverpool is dit waarschijnlijk nog veel meer het geval. Onder honderd lieden, die er gevat worden, zijn slechts 37 te Liverpool zelf geboren. Ondertusschen zou men bijna genegen zijn, aan de geloofwaardigheid dezer door de policie gedane opgaven te twijfelen, wanneer men, in de door Kapitein miller te Glasgow opgestelde vergelijkingstabel, aan Liverpool de derde plaats, van onderen af gerekend, op de schaal van zedelijkheid der Britsche steden ziet aangewezen. Volgens deze vergelijking, kwam te Dublin over 7, te Edimburg over 14, te Liverpool over 16, te Glasgow over 23 en te Londen slechts over 24 menschen één voor, die zich aan een vergrijp tegen de wetten schuldig maakt.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|