Jonge Dooden. Zuchten en Zangen. Door R. Bennink Janssonius. Te Groningen, bij P. van Zweeden. In gr. 8vo. 45 bl. f :-50.
Een lief bundeltje, dat ligt hier en daar weêrklank vindt in het treurende moederhart. Zal Rec. het dan aan eene strenge kritiek onderwerpen? Het zou onheusch zijn.
Wellicht dan dat het lied mijn zwakke borst ontvloten,
Op 't grafjen van een dierbaar kind,
Een moederlijke ziel ontsloten
En open voor zijn balsem vindt,
zegt de Dichter in het laatste stukje. Daarom willen wij niet met hem twisten over zijne denkbeelden omtrent den toestand der vroeg gestorvene kinderen, van welken hij vrij wat meer zegt, dan hij in staat zou zijn te bewijzen. Rec. is geen vriend van dergelijke droomerijen over dingen, die ons niet geopenbaard zijn, en vindt meer troost in het geloovige en vertrouwende: Wat God doet, is welgedaan! dan in de fraaiste, maar onbewezene voorstellingen en schilderingen, waarop redenaars en dichters in dit opzigt ons vergasten. Doch anderen denken daarover anders, en zullen zich ligt gerust nederleggen bij des Dichters droomen. Wij bevelen daarom het kleine boekje gaarne den treurenden aan. Hier of daar zal hun de regte toon zijn aangeslagen.