vrij droog gestelde berigt over den voortgang der physiologie in het jaar 1841 van Prof. bischoff, te Giessen, en in den tweeden jaargang hetzelfde berigt voor het jaar 1842 en twee stukjes van den Heer van den broek, het eene handelende over eene verbeterde opspuitingswijze, welke vernuftig uitgedacht is, doch in toepassing, vooral voor zeer fijne praeparaten, ons vrij lastig en omslagtig voorkwam, het andere over het nut der waterleidingen van cotugni, uitmakende een deel der door denzelfden schrijver beloofde beschrijving van het zintuig des gehoors. De druk is in den tweeden jaargang veel naauwer dan in den eersten; ook de platen zijn in den tweeden beter uitgevoerd.
Vatten wij alles te zamen, zoo gelooven wij, dat voor den rijken omvang der vele behandeld wordende vakken de omvang van het tijdschrift (twee vel in de maand) te klein, het aantal werkzame medearbeiders te gering is. Uit zucht om veel te doen is men, niettegenstaande veel vlijt, nergens volledig geweest. Daar nu het tijdschrift van den Heer haaxman reeds uittreksels mededeelt van chemische en pharmaceutische verhandelingen en waarnemingen, de meesten onzer landgenooten, die voor de wetenschap belang koesteren, Duitsche journalen lezen, en hetzelfde voor tijdschriften over physiologie en natuurlijke historie geldt, doch ten onzent, voor zoo ver Rec. weet, geen afzonderlijk tijdschrift voor natuurkunde in den engeren zin bestaat, zouden wij meenen der Redactie aan te moeten raden, om, in een volgend jaar, onder medehulp van meerdere kundige mannen, het tijdschrift meer afzonderlijk aan de physica in haren geheelen en rijken omvang toe te wijden en dus deze wetenschap volledig te behandelen, waarbij het wenschelijk is, dat oorspronkelijke bijdragen in ruime mate worden opgenomen. Geschiedde dit laatste dan niet, dan zouden wij betwijfelen of de Redactie de waarheid sprak, toen zij betuigde, ‘dat onze thans levende natuurkundigen toonen, dat Nederlands roem in dit vak nog geene hersenschim is, en dat Nederland hier niet, zoo als op vele andere punten, naar zijne voorvaderen behoeft terug te zien.’