hebben het wel noodig, dat wij voor ons en de Spanjaarden bidden; maar dan zullen wij om onze en de vrijheid en zelfstandigheid der Spanjaarden bidden, waardoor alleen ware godsdienstigheid en zedelijkheid mogelijk wordt, maar niet om slavernij en afhankelijkheid, welke ten hoogste huichelarij en werkheiligheid bewerken.’
Maar vooral was het de beruchte vertooning van den zoogenaamden Heiligen Rok te Trier, in October 1844, die ronge met eene verontwaardiging vervulde, welke het hem onmogelijk was te verbergen. Nu schreef hij den alom bekenden Brief over den Heiligen Rok te Trier. Onder welke gewaarwordingen hij dezen brief schreef, spreken zijne in de Regtvaardiging voorkomende woorden duidelijk uit: ‘Eenen rok, van welken zij zelfs niet eens het bewijs kunnen geven, of hij waarlijk de rok van christus is, vertoonen deze Baälspriesters voor hunne schraapzucht en zucht tot gewin ter openbare vereering, en laten de ligtgeloovige menigte dit kleedingstuk niet slechts vereeren, neen zij laten haar tot hem roepen: “heilige rok, bid voor ons! - heilige rok, voor u buig ik mij neder!” Voor zulk eenen spot, die met de Godsdienst gedreven, voor zulke waanzinnigheid, welke der menschelijke Rede als goddelijk, dewijl zij kerkelijk is, aangeprezen wordt, kan de taal geene woorden vinden, om de regtmatige verontwaardiging uit te drukken, en mijne woorden aan den Bisschop arnoldi, die men al te hevig noemt, zijn, naar gelang van het vergrijp, dat door de hierarchische partij aan de Godsdienst en de Rede gepleegd is, bijna kinderachtig te noemen.’
Genoegzaam gelijktijdig met ronge werd czerski, Vicaris bij de Domkerk te Posen, overtuigd van de gebreken, die in de Roomsche Kerk heerschen; de geveinsdheid van vele priesters, de met voordacht onderhoudene onkunde en het bijgeloof bij de leden der gemeente, de aanleiding tot ontucht door het ongehuwde leven der priesters, de verderfelijke invloed door dezen uitgeoefend tot aankweeking van onverdraagzaamheid, onder anderen op echtgenooten, die in een gemengd huwelijk leven.