| |
Het Instituut, of verslagen en mededeelingen door de vier klassen van het Koninklijke Nederlandsche Instituut voor Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, over den jare 1841. 343 bl. 1842. 340 bl. Te Amsterdam, bij J. Muller. 1842 en 1843. In gr. 8vo. Te zamen f 9-37.
Beoefening van Wetenschap, Letteren en Kunsten, verspreiding van kennis en geleerdheid, bevordering van kunst - ziet dáár wat ten pligt is voorgeschreven aan het Koninklijke Nederlandsche Instituut, of die vereeniging op 's Rijks kosten van mannen, reeds beroemd door zich zelven, en van wier zamenwerken dus de Natie eer en voordeel moet verwachten. Men heeft gevraagd en vraagt nog: ‘Beantwoordt die instelling aan haar doel? is zij de sommen waardig welke zij den lande kost?’ En op deze vragen is verschillend geantwoord geworden. Dit kon ook niet wel anders, want tot dusver ontbrak het den waarheidzoekende, die niet met het Instituut in onmiddellijke betrekking staat, aan gepaste hulpmiddelen om voor zich zelven op goede gronden tot eenig vast besluit te komen. Thans is hierin verandering gekomen. Het Kon. Ned. Instituut heeft in deszelfs algemeene vergadering, gehouden op den 30 Augustus 1841, besloten tot de openbare uitgave van een Tijdschrift, hetwelk op eene meer bespoedigende wijze ter kennis van het Publiek zal brengen al die kortere en voor het oogenblik belangrijke mededeelingen, tot welker bekendmaking de Gedenkschriften van het Instituut minder geschikt moeten worden geacht; terwijl daarin tevens
| |
| |
zullen worden opgenomen de verslagen wegens de openbare zittingen, welke door de verschillende klassen om de twee jaren gehouden worden. Referent, die de eer niet heeft van tot het Instituut in eenige betrekking te staan, heeft zich over dit besluit verblijd; want ten gevolge er van zal nu het publiek toch eenigzins in bijzonderheden bekend kunnen worden met de werkzaamheden dier vereeniging van mannen, die, door hunne benoeming tot leden van het Instituut, opentlijk zijn verklaard de meest verlichte, meest kundige te wezen welke Nederland bezit; en ten gevolge dier bekendwording zal het ook van die werkzaamheden vruchten kunnen plukken, of ze in allen gevalle kunnen vergelijken met de verrigtingen van gelijksoortige instellingen in andere landen, welke wereldkundig worden gemaakt door het Parijsche Journal Général des Sociétés et travaux scientifiques de la France et de l' Étranger; het Brusselsche Bulletin des Sciences; de Pruisische Staatszeitung enz.
Het aan het hoofd dezer aankondiging genoemde Tijdschrift is evenwel tot dusver aan het publiek niet zoo bekend geworden als het verdiende. Dit is wederom niet zoo als het behoorde; want het verdient de kennismaking van allen, die in Nederland prijs stellen op wetenschap; en alom behooren er leesvereenigingen te zijn, die het zich tot eere rekenen, ook dit periodiek geschrift bij de leden te doen rondgaan.
Referent wil hierom door middel der Letteroefeningen den inhoud er van ter meer algemeene kennis brengen, zonder zich evenwel in het minst te vermeten eenig oordeel over het geheel te vellen.
Gelijk de titel aanduidt vindt men
I. Verslagen van de tweejaarsche zittingen van al de vier klassen.
1841. begint met het Verslag van de dertiende openbare Vergadering van de eerste klasse, gehouden den 31 Augustus 1841, en dus daags na het besluit tot uitgave van het Tijdschrift. Het bevat bl. 9-19 de aanspraak van den voorzitter w.s. swart; en voorts bl. 19-48 en bl. 81-98 het verslag van den Secretaris g. vrolik van de vele en belangrijke verrigtingen der klasse, gedurende de twee laatste jaren en 99-113 de Redevoering over het Aardmagnetismus, door p.j. uylenbroek bij die gelegenheid uitgesproken.
Het Verslag van de dertiende openbare Zitting der derde klasse, gehouden den 16 December 1841, vindt men bl.
| |
| |
169-207 en 245-271. Het bevat de aanspraak van den Voorzitter g.j. rooijens, het verslag van den Secretaris Mr. c.a. den tex, en de Redevoering van s. muller, over Zelfstandigheid als een onmisbaar vereischte voor eene gelukkige beoefening van Wetenschappen en Letteren.
1842. wordt geopend met het Verslag van de veertiende openbare Vergadering der vierde klasse, gehouden den 2 November 1842. en geeft bl. 5-56. de aanspraak van den Voorzitter bij die gelegenheid h.h. klijn, benevens het verslag van den Secretaris j. de vos wz. en bl. 121-134. de Redevoering van Mr. c.a. den tex bij die gelegenheid gehouden ter aanwijzing, in welke opzigten en in hoeverre de Kunstenaar in zijne werken zich door eene bepaalde maat ziet gebonden.
Eindelijk komt in dien jaargang bl. 226-257 en 281-320. het berigt betreffende de veertiende openbare Vergadering der tweede klasse, gehouden den 1 December 1842. bevattende de aanspraak van den Voorzitter Mr. j. da costa; de schets van de werkzaamheden der klasse sedert hare openbare zitting in 1840. door a. des amorie van der hoeven; de Redevoering van Mr. g. groen van prinsterer over willem I, als Veldheer, Staatsman en Christen; en het dichtstuk, Adams eerstgeborene, ten besluite voorgedragen door Mr. a. bogaers.
Door dergelijke mededeelingen betreffende de openbare vergaderingen der Klassen wordt een wezentlijk genot verschaft aan velen, die zoo gaarne dergelijke zamenkomsten zouden bijwonen, doch hierin of door hunne omstandigheden worden verhinderd, of door afgelegenheid van de hoofdstad buiten de mogelijkheid gesteld.
II. Behalve deze belangrijke Verslagen vindt men hier ook van al de klassen Mededeelingen.
Van de eerste: 1841. bl. 114-120. Bedenkingen, van p.j. uijlenbroek, omtrent de gewone verklaring der twee grondvergelijkingen D = M/V en S = R/T en voorts de opstellen van c.j. temminck over eenige geslachten van zoogdieren, een deel der Fauna van Japan uitmakende, bl. 208-216.
W.h. de vriese, eenige opmerkingen aangaande den stam van Cycas cercinalis, vooral met betrekking tot de afbeeldingen er van, voorkomende in het IIIe deel van den Hortus Malabaricus, bl. 217-226.
| |
| |
W. vrolik, Note sur le coeur du Carman à museau de brochet (Crocodilus lucius) met eene plaat, bl. 272-274.
W. wenckebach, over de gemiddelde luchtdrukking in Nederland, en derzelver veranderingen gedurende de verschillende maanden van het jaar, met eene plaat, bl. 275-304.
W.s. swart, Waarnemingen over den met de diepte toenemenden warmtegraad in den Artesischen put op de nieuwe markt te Amsterdam, bl. 305-312.
G. vrolik, over de breuk der knieschijf, beschouwd als het gevolg van vernietiging eener middelstrook in hare beenzelfstandigheid, bl. 313-320.
W.s. swart, over het springen van stoomketels door oorzaken buiten werking des stooms, bl. 321-323 en
N.c. de fremery, Beschrijving van het linker gedeelte des bekkens van een olifant, in Nov. 1839 bij Doesburg in den IJssel gevonden, met eene plaat, bl. 324-328.
1842. vindt men bl. 57-79 en 136-168 allereerst een opstel van g.j. verdam, over de Tafelen van Elliptische bogen, berekend door den Hoogleeraar schmidt, benevens eene Herleiding van Integraal-formulen tot Elliptische functiën. En voorts mededeelingen van f.a.w. miguel, over eenige nieuwe Geslachten uit de familie der Piperaceën, bl. 80-84.
W.s. swart Iets over de onderscheiding van Arsenicum en Antimonium bij het gebruik van den toestel van j. marsh bl. 85-94, met eene plaat.
P.l. onnen, Meteorologische waarnemingen op het Eiland Java, bl. 169-181 met een toevoegsel van swart over de werktuigen bij die waarnemingen gebruikt. bl. 182-184.
F.a.g. miguel, Observationes botanicae de quibusdam plantis quas in Colonia Surinamensi collegit h.c. focke met 3 platen, bl. 185-205.
G. vrolik, over merkwaardige verschijnselen, in planten te weeg gebragt door eene oplossing van bijtend kwiksublimaat, bl. 207-215, en over eene zonderlinge woekering der bloemen in Paars vingerhoed bl. 258-266, en 321-326, met plaat.
W. wenckebach, over eene verbetering van den gemiddelden barometerstand, bl. 267-270 en over het bestaan eener achttienjarige periode in de hoogte van den barometer, bl. 271-274 en eindelijk:
P.j. uijlenbroek, verslag van eenige proeven, genomen
| |
| |
met eene Batterij van verkwikt zink, ijzer en verdund zwavelzuur, bl. 327-332.
De tweede klasse heeft gegeven allereerst eene
Bijdrage tot een verslag van de belangrijkste werken, welke in het vak der Nederduitsche taal, gedurende het jaar 1840, zijn in het licht verschenen; door h. beijerman 1841; bl. 49-68.
Welkomstgroet aan Z. Maj. Koning willem II; door w. de clercq, bl. 121-124.
Over twee Handschriften van den Leeckenspiegel; door Mr. j. van lennep, bl. 125-154, en eindelijk:
Verslag omtrent eene Linguistische Verhandeling van den Heer b. biondelli van Milaan; door Mr. d.j. van lennep en Mr. j. da costa 1842, bl. 95-102.
Van wege de derde Klasse vindt men hier eene
Toelichting van een artikel in het Kunstblatt: Eine Steinschrift in Brambanan auf Java, mitgetheilt von Dr. e. selberg; door t. roorda 1841, bl. 69-74, waarin de onbeschaamdheid eens Duitschers, bij blijkbare onkunde in het Javaansch, naar verdienste wordt ten toon gesteld.
Voorts bl. 155-160, eene korte aankondiging van Falknerklee, uitgegeven door j. von hammer purgstall, van de hand van Mr. c.a. den tex, die hier bl. 327-233 almede gegeven heeft een berigt over de bij het Instituut berustende Handschriften van titsingh, en het Nederduitsch-Japansch woordenboek.
Verslag van twee verzamelingen van Romeinsche Penningen, behoorende tot het Penningkabinet des Instituuts; door Mr. d.j. van lennep, bl. 329-335. En in 1842, bl. 103-114, een opstel van Mr. c.a. den tex, over de plaats, welke onder de wetenschappen, aan de derde klasse van het Instituut opgedragen, de wijsbegeerte bekleedt, - alsmede bl. 216-222 een uittreksel uit eene Verhandeling over de Plakkaten, door de Prinsen maurits en frederik hendrik tegen de tweegevechten uitgevaardigd, door Mr. m.c. van hall.
De vierde Klasse eindelijk heeft medegedeeld, iets
Over de wijze van afbeelding van gedenkpenningen, door steuerwald, te 's Gravenhage 1841, bl. 75-80; Etsproeven door Electro-Galvanisme, bl. 161 en 162; en over werktuigelijke nabootsingen der Natuur, bl. 234-242, allen van de hand van den Secretaris j. de vos wz.
Ziet daar, lezers! de dorre inhoudsopgave der hoofdpunten,
| |
| |
die hier behandeld worden. Gij zoudt u echter bedriegen, wanneer gij meendet, dat gij hierdoor bekend waart geworden met den ganschen rijkdom der zaken, welke in deze beide jaargangen voorkomen. Bij het doorlezen derzelve werden wij trouwens meermalen op eene aangename wijze verrast, door het aantreffen van bijzonderheden, welke algemeene opmerking verdienen, omdat zij in verband staan met den roem en den bloei van het Vaderland en die men hier eigenlijk minder verwacht. Een paar voorbeelden slechts.
Uit het Verslag van de alg. Verg. der derde Klasse zien wij, dat Mr. j. van hall den 10 Mei 1841 eene Verhandeling heeft voorgedragen ten betooge, dat de afkoopbaarheid van Tienden te vergeefs bij het Burgerlijk Wetboek in beginsel is aangenomen, zoo lang dat beginsel niet op de Tienden vóór 1 Oct. 1838 gevestigd wordt toegepast. Hetgeen ten dezen in het Verslag gezegd wordt, willen wij om der zaak wil afschrijven: ‘Wat de geschiedenis betreft der wetgeving op dit onderwerp, valt op te merken, dat, tijdens de omwenteling in Frankrijk, zoowel als in Nederland, het veel meer de afkoopbaarheid, dan wel de vernietiging der Tienden was, die er werd verkondigd. Bij Keizerlijk Besluit van 22 Jan. 1813 werd het regt van afkoop stellig bevestigd. Na het herstel onzer onafhankelijkheid was de Nederlandsche Regering het stelsel der afkoopbaarheid minder toegedaan. Bij Besluit van 22 Oct. 1814 werd het genoemd keizerlijk Besluit op dit onderwerp ingetrokken, en mogt al het Ontwerp van Burgerlijk Wetboek het beginsel der afkoopbaarheid aannemen, zoo werd dit beperkt tot die renten en tienden, die eerst na de invoering van het Wetboek, dat is, na 1 October 1838, zouden worden vastgesteld. De nadeelen der tienden voor den Landbouw zijn onder anderen door den Hoogl. wttewaal overtuigend betoogd. Maar bovendien, het geldt hier in Nederland niet de invoering der afkoopbaarheid, maar het herstel derzelve. Afkeuring verdient het verder, dat hier grondrenten en tienden op dezelfde lijn gesteld zijn. De eersten zijn veel minder schadelijk dan de laatsten. Regtmatig is de afkoopbaarheid zonder twijfel; men heeft slechts de beginselen omtrent de onteigening ten algemeenen nutte toe te passen. In 1814 handelde de Souverein alleen voorloopig, en nam tijdelijke maatregelen. De wederinvoering van het Keizerlijk Besluit
| |
| |
van 1813, dat de afkoopbaarheid vaststelde, zou de harmonie der wetgeving herstellen.’
Ref. verheugde er zich over, dit onderwerp in zoodanige vergadering op dergelijke wijze behandeld te zien; want hij is ten sterkste overtuigd van den nadeeligen invloed der tienden op den bloei van den landbouw, en van het noodzakelijke van derzelver afschaffing, wil men dezen wederom opheffen. Wie de gronden voor die overtuiging eenigzins ontwikkeld wenscht te zien, hij leze het request, aan Z. Maj. den koning, met eene uitvoerige memorie, ingeleverd door landbouwers in Zuidbeveland, en, benevens het advis van de Commissie van Landbouw in Zeeland, publiek gemaakt in het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek door Mr. b.w.a.e. sloet tot olthuis, D. II. St. 2. bl. 15-43, alsmede de artikelen, welke de Tijdgenoot naderhand omtrent de Tienden heeft opgenomen. Reeds heeft ook Z. Maj. de kroontienden afkoopbaar gesteld. Mogt spoedig deze parasite plant over geheel Nederland zijn uitgeroeid, des gebruike ook het Instituut tot dat einde zijnen vermogenden invloed!
Het andere, dat wij voor onze lezers willen afschrijven, komt voor in de mededeelingen der tweede Klasse, en wel in de genoemde bijdrage van Mr. h. beijerman, in welke onder meer belangrijks de aandacht der klasse gevestigd werd ‘op de ongelukkige uitspraak onzer Moedertaal, welke der jeugd door onderwijzers, die overigens verdienstelijk zijn, op vrij wat scholen met geweldig veel moeite opgedrongen wordt, en waardoor die taal, wier wezen onder de Germaansche taal zich door zachtheid kenmerkt, inderdaad zeer hard en wanluidend wordt. Als de ch achter de s, op het einde der woorden of lettergrepen, niet regt hard doorklinkt, of de ng, in jongeling en dergelijke woorden, niet zeer scherp, en alsof het twee letterklanken waren, onderscheiden wordt, dan gelooven zulke onderwijzers al zeer nalatig in hunne verpligting te wezen. Velen kennen geen onderscheid in de uitspraak van één, telwoord, en een, lidwoord; van den, gebogen naamval van de, en den, dennenboom; van ver, afstand, en ver, onscheidbaar voorzetsel; van er, voor daar, en er, waar het gebruikt wordt voor her; de uitgangen dig en lijk worden veel te sterk gedrukt. Geen verschil van klank bij dezulken tusschen de enkele i en de door e verlengde i, terwijl toch de eerste bijna als de e moet uitgesproken worden, en men daarom
| |
| |
schrijft vernietigen, en geenszins vernietiegen. Ja, zij ontnemen onzer taal een goed deel van het meervoud en den infinitivus, door de n, welke daarbij zacht, en op eene ongemaakte wijze dient gehoord te worden in 't geheel niet uit te spreken.’ Wij beamen dit alles ten volle en deelen het hier mede, opdat het meer komen moge onder de oogen van onderwijzers en schoolopzieners, die welligt het Instituut niet zullen inzien, omdat zij weinig van hetzelve verwachten voor het lager onderwijs, en dit toch wel vooral de personen zullen zijn, die aan deze taalverbastering een perk zullen kunnen en moeten stellen. Het is hiervoor niet noodig, dat onderwijzers, die van hunne dwaling overtuigd worden, zich zelven voor het aangezigt hunner leerlingen logenstraffen, en bekennen, dat zij vroeger eene verkeerde uitspraak hadden aangenomen; hierin schijnt Mr. beijerman aan Referent toe, in misvatting te verkeeren. Zij kunnen beginnen met bij de nieuwaankomende scholieren eene betere uitspraakleer te volgen, en de tijd zal spoedig het overige doen. Wij maken intusschen van deze gelegenheid gebruik, om onderwijzers over het algemeen opmerkzaam te maken op de korte uitspraakleer der Nederduitsche taal, te hunnen behoeve geschreven door j.f. bosdijk, en ten jare 1844 te Amsterdam bij van nifterick uitgegeven; waaruit zij veel leeren kunnen.
Papier en druk van het Tijdschrift zijn zeer goed, terwijl het naslaan der zaken door registers gemakkelijk wordt gemaakt. De prijs is matig. Wij mogen het dus in allen opzigte aanbevelen. Zoodra ons weder een volledige jaargang zal geworden zijn, zullen wij ook van dezen eenig berigt geven. |
|