apenschedels, drie afbeeldingen van menschelijke schedels, (van eenen Europeaan, Chinees en Neger).
Pl. 43-49 geven ons afbeeldingen van vleugelhandige zoogdieren. Pl. 50-52 stellen insektenetende zoogdieren voor. Op Pl. 53-87 zijn roofdieren voorgesteld. Pl. 88 en 89 geven afbeeldingen van vinpootige verscheurende dieren (Phoca en Trichehus). Pl. 90-94 stellen buideldieren voor. Op Pl. 95 vinden wij afbeeldingen van schedels van eenige vleugelhandige en verscheurende dieren. Van de talrijke soorten der knaagdieren zijn eenigen afgebeeld op Pl. 96-104. Pl. 105-109 bevatten afbeeldingen van tandelooze zoogdieren. Op Pl. 110 zijn wederom schedels, namelijk van knaagdieren en tandelooze dieren voorgesteld. Pl. 111-120 geven ons afteekeningen van dikhuidige zoogdieren. Pl. 121-139 zijn aan de orde der eenhoevige zoogdieren gewijd. Pl. 140-164 leveren afbeeldingen van herkauwende dieren, De vier laatste platen eindelijk (165-168) stellen eenige walvischachtige zoogdieren voor.
Uit deze opgave kan het reeds blijken, dat wij hier eene zeer groote menigte van afbeeldingen ontvangen, vooral wanneer men nagaat, dat op vele platen drie, vier of zelfs meer soorten zijn afgebeeld. Intusschen valt tevens in het oog, dat de verdeeling niet zeer evenredig is aan de talrijkheid der verschillende orden. Dat zoo vele platen tot de uit slechts zeer weinige soorten bestaande orde der eenhoevigen behooren, vindt zijne verklaring daarin, dat niet minder dan zestien aan de onderscheidene Paardenrassen zijn gewijd; dit komt ons voor in geene verhouding tot het geheel te staan. Ook zijn vele dezer platen, door bijwerk van figuren enz., meer of min vreemdsoortig in een werk van wetenschappelijken aard.
Aangaande de uitvoering der platen, moeten wij over 't geheel zeggen, dat, daar waar de teekenaar goede voorbeelden volgde, (want, in tegenspraak met den titel, zijn de meeste figuren uit andere werken gecopieërd) deze afbeeldingen vrij wel voldoen. Zij zijn slechts wat eenkleurig en somtijds zeer zwart. Daar, waar de teekenaar de natuur gevolgd heeft, is hij over 't geheel minder gelukkig; maar men houde in het oog dat ‘de natuur’ hier veelal niets anders beteekent, dan opgezette huiden van een museum. Zulk eene natuur is (als men het in technische handgrepen niet zoo ver gebragt heeft als b.v. de Leidsche Preparateur ter