Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Proeve eener regeling van het Hooger Onderwijs, door Mr. P.J. van Walraven. (Voor rekening des Schrijvers.) Te Amersfoort, bij W.J. van Bommel van Vloten. 1845. In gr. 8vo. 19 bl. f :-30.
| |
[pagina 453]
| |
ons, komt het duidelijk voor, dat deze bepaling of geheel vooraan geplaatst, of als laatste artikel in het plan had behooren te worden opgenomen; doch de redactie dezer Proeve duldt evenmin eene strenge critiek, als zij dezelve verdient. Het is ongeloofelijk, hoeveel onkunde aan den waren aard van hooger onderwijs en der wetenschappen in deze Proeve doorstraalt. Het getal der Professoren wordt b.v. in elke faculteit op 5 bepaald, terwijl toch de omvang der vakken in elke faculteit zeer verschilt en dus een getal van docenten, dat voor de eene faculteit volkomen toereikend wezen kan, voor eene andere te bekrompen moet wezen. Alle lessen zullen in de Nederlandsche taal gehouden worden, eene bepaling, die noodwendig alle vreemdelingen, zoo wel docenten als studenten, van onze Hoogescholen buitensluiten moet. De Rector wordt een ambtenaar van policie en bekomt een genoegzaam getal marechaussees ter zijner beschikking (Art. 37). Het lust ons niet, meer op te halen. De toelichting diende ons vooral om de onbevoegdheid van den Auteur tot de behandeling van dit onderwerp toe te lichten. Wij laten het boekje voor zijne rekening. 2) Het was ons aangenaam, dat de Heer j. van lennep, de begaafde Schrijver, wiens verdiensten omtrent de vaderlandsche letterkunde algemeen erkend zijn, als verdediger van het onderwijs tegen onze bezuinigende Regering is opgetreden. Het is meermalen gezegd, dat onze Regering in de zaken van wetenschap en hooger onderwijs geen genoegzaam belang schijnt te stellen, en in plaats van bescherming, aanmoediging en uitbreiding, daaraan dikwerf slechts beperking, bezuiniging en bekrimping geeft. Daarom is het Naschrift dezer brochure een gepast woord; het behelst een uittreksel uit de antwoorden, door de Regering gegeven op de bedenkingen der Staten-Generaal tegen Hoofdstuk V van de begrooting voor het Departement van binnenlandsche zakenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 454]
| |
Eene vermindering der Latijnsche scholen wordt daar, om eene niet noemenswaardige bezuiniging, als eene wenschelijke zaak beschouwd, terwijl men zich voorstelt op den ingeslagen weg voort te gaan. Wanneer tegen deze bedoelingen der Regering door een' onderwijzer aan eene Latijnsche school eener kleine stad geschreven werd, zou, al waren zijne bedenkingen ook nog zoo gegrond, al ligt het vermoeden van eigenbelang allen klem aan dezelven ontnemen, en met een ‘vous êtes orfèvre Monsieur Josse’ zou men zich van alle verdere wederlegging ontslagen achten. Daarom doet het ons goed, dat een man, dien men geen persoonlijk eigenbelang kan toeschrijven, het verkeerde van dien weg onbewimpeld aantoont. Wanneer zulks meer het geval was, er zou goede hoop zijn, dat de Regering tot beter inzigt in de ware belangen des volks, die ook alleen hare ware belangen zijn, gebragt zoude worden. Een bestuur, dat wetenschappen beschermt en bevordert, is te allen tijde bij beschaafde volken geprezen en nog door de nakomelingschap gezegend geworden. Mogt de achting voor dit oordeel der nakomelingschap onze Regering tegen bekrompene bezuiniging waarschuwen! Het beloop dezer bedenkingen komt overigens in het kort op het volgende neder. De Schrijver noemt het Besluit van 23 Mei l.l. (hetgeen wij als bekend veronderstellen) onberaden, in de eerste plaats, omdat men noch de Curatoren der Hoogescholen, noch de Hoogleeraren, noch de Docenten aan de Latijnsche scholen, noch iemand in één woord, wiens oordeel kan geacht worden, eenig gezag te bezitten, daarbij geraadpleegd heeft. Scherp maar niet geheel ongegrond is hetgeen wij hierbij op bl. 10 lezen: ‘De Regeering is ten dezen getrouw gebleven aan die wijze van handelen, welke men sints lang van haar gewoon is. Wanneer het eene zaak geldt van zeer ondergeschikt belang ......... dan worden vellen papiers vermorst, brieven en apostillen vermenigvuldigd, het advies ingenomen van al wie slechts eenigzins in de zaak betrokken kan worden, en de beslissing niet dan na rijpe overweging genomen; - maar geldt het eene algeheele revolutie van het heiligste pand der Natie, het onderwijs van het opkomend geslacht, dan wacht men zich zorgvuldig, eenigen raad of voorlichting te vragen, dan is een stet pro ratione voluntas genoeg, en men beslist met eene pennestreek over de toekomst des Vaderlands!’Ga naar voetnoot(*) Het | |
[pagina 455]
| |
besluit noemt hij verder onberaden, omdat het had moeten worden voorafgegaan door eene organisatie der Openbare Instellingen (Latijnsche scholen en Gymnasiën); men vraagt, 't geen daar niet geleerd wordt. Hierbij voegt de Schrijver eene warme verdediging der Latijnsche scholen, welke zeker door private inrigtingen niet overtollig kunnen worden en altijd de scholen zullen moeten blijven, waarop verreweg de meeste jongelieden voor akademisch onderwijs worden opgeleid. Al verder betoogt van lennep, dat het Besluit van 23 Mei bestaande regten krenkt. Dat zulks door de plotselijke invoering werkelijk het geval is voor hen, die met September van dit jaar als studenten begeeren te worden ingeschreven en reeds op de Latijnsche scholen gepromoveerd zijn, behoeft geen betoog; het besluit heeft hier ontegenzeggelijk eene terugwerkende kracht.Ga naar voetnoot(*) Of evenwel allen, die zich op de Latijnsche scholen bevinden, gelijk de Schrijver beweert, in hunne verkregene regten verkort zijn, zouden wij niet zoo gaaf durven toestemmen. Met meer grond kan men, op het standpunt, waarop de Schrijver zich plaatst, beweren, dat de regten der steden gekrenkt zijn, terwijl daarenboven willekeurig aan de geheel stedelijke Athenaea van Amsterdam en Deventer voorgeschreven wordt, wie zij als studenten zullen hebben aan te nemen of af te wijzen. Het laatste gedeelte van het geschrift van den Heer van lennep tracht te betoogen, dat het Besluit geenszins die gevolgen zal hebben, welke men daarvan verwacht. Daar voor het groot getal van examinandi, indien het examen met | |
[pagina 456]
| |
naauwgezetheid wordt afgenomen, veelligt acht volle weken zullen noodig zijn (deze berekening komt ons wat groot voor, maar al stellen wij ook de helft, het is nog langwijlig en vermoeijend genoeg), zoo zullen de leden der Commissie al is het niet nu, dan toch in het vervolg, er met de Fransche zweep moeten overgaan, en het staatsexamen zal, in plaats van betere, integendeel veel minder zekere waarborgen van bekwaamheid opleveren. Daarenboven is de keuze der leden voor de Commissie zonder eenige verdere bepaling aan de voordragt des Ministers overgelaten. Welken waarborg heeft men, dat zij altijd uit bekwame examinatoren bestaan zal? Dit is het beloop van de brochure, die, met warmte en belangstelling geschreven, echter wel eenigzins de sporen van overhaasting draagt. Wij willen daarom het vele goede niet over het hoofd zien, dat in deze Bedenkingen vervat is. Ook wij hadden gaarne het Besluit van 23 Mei vooraf zien gaan door eene organisatie der Gymnasiën. Ons op een ander standpunt dan de Heer van lennep plaatsende, keuren wij daarentegen het principe van het Besluit volkomen goed, wanneer men daarbij slechts uitzonderingen voor vreemdelingen (die nu, wanneer een onderzoek in de Nederlandsche taal en den stijl gevergd wordt, van onze akademiën geweerd worden) en voor hen, die geenen akademischen graad begeeren, had vastgesteld. Wij wenschen, het behoud der Latijnsche scholen, hoezeer dan ook naar de tegenwoordige behoeften gewijzigd, ook op kleinere plaatsen; maar het standpunt van stedelijke regten en privilegiën komt ons niet het ware en hoogste standpunt voor. Wij wenschen, in het belang der studiën, eenen algemeenen en gelijken waarborg van bekwaamheid bij toekomstige studenten, maar keuren daarom al de bepalingen van het tegenwoordig Besluit geenszins goed, zoo als die b.v., dat twee afkeurende stemmen van de zeven ter afwijzing genoegzaam zijn, eene bepaling, welke door van lennep teregt ongehoord wordt genoemd. Evenmin kunnen wij het ophoopen der examina op eenen enkelen tijd in het jaar en op eene enkele plaats in het Rijk goedkeuren. De ondervinding zal weldra beslissen. Mogt de Regering, die in de keuze der Commissie voor dit jaar, waaraan ook van lennep hulde doet, zoo gelukkig slaagde, na afloop der examina van haar die toelichtingen ontvangen, die voor eene wijziging van het Besluit noodzakelijk schijnen, opdat met behoud van het principe, 't geen ons goed- | |
[pagina 457]
| |
keuring schijnt te verdienen, de bevordering van grondige en echte studie bereikt worde. Voor onuitvoerlijk houden wij zulks niet, zoo men slechts van vaste beginselen uitgaat. Wanneer onze Gymnasiën op nieuw georganiseerd worden, hoede men zich echter voor overdrijving. Alle wetenschappen, die onder den naam van voorbereidende op de Hoogescholen onderwezen worden, op de Gymnasiën over te brengen, gelijk wij daarvan onlangs ook in de vergaderingen der Staten-Generaal hoorden spreken, houden wij voor onuitvoerbaar en voor de studiën zelven zeer nadeelig. Tot een grondig onderwijs in de natuurkundige wetenschappen althans behooren, om van de docenten niet te spreken, zoo vele materiële subsidiën, dat het volkomen ondenkbaar is, onze Gymnasiën daarmede te belasten. |
|