Men weet, uit het Weekblad van het Regt van 16 Mei 1844, No. 495, dat het Domeinbestuur eveneens geappelleerd heeft van een vonnis der Arrondissementsregtbank te Winschoten, geslagen 30 Junij 1841, maar ook die opvordering van ruim 5600 bunders kwelderland, slijk en water, aan den Dollard gelegen, zich andermaal heeft zien ontzeggen en de stad Groningen in den eigendom er op heeft zien handhaven, bij Arrest van het Prov. Geregtshof van Groningen, geslagen 30 Junij 1844. Men mag dus hopen, dat het Domeinbestuur zal genezen zijn van zijne zucht, om sedert eeuwen herwaarts door de oeverbezitters zich toegeëigende en nog voortdurend door hen zich toegeëigend wordende kwelders en aanwassen, (schoon napoleon zelf het regt der oevereigenaars erkende en zijn decreet van 1811 op zulke gronden niet toepaste) ten behoeve van het Rijk niet terug, maar letterlijk af te eischen: want nooit hebben de bedoelde kwelderlanden en schorren, hetzij regtens, hetzij feitelijk, den Staat of het Domein toebehoord.
Dit nu vindt men door den Schrijver, wat den oorsprong der kweldergronden aangaat, gedeeltelijk met verzaking van zijn vroeger geuit gevoelen, wel wat scherp, maar toch duidelijk en krachtig betoogd.
Volgens hem is het eigenlijke zeestrand eerst dáár, waar de wadden eindigen aan den noordkant van Schiermonnikoog en Borkum. Al wat tusschen die eilanden en den bedijkten grond der Provinciën Friesland en Groningen ligt is verdronken oud alluviaal terrein, en derhalve land, hetwelk, ten gevolge van het doorbreken van de duinketen wel bij hoog water door de zee overstroomd wordt, maar toch altijd een deel uitmaakt der Provinciën, waar het zich vóór bevindt. Dat overstroomde, van rivieren en kreken doorsnedene land zijn de Wadden, (welk woord, volgens bilderdijk, Gesch. des Vad. I. 51, lage landen beteekent), en hetgeen van die gronden langzamerhand weder voor bepoldering vatbaar wordt is het kweller- of kwelderland. Dat kweller- of kwelderland is geen opwas uit zee, maar bezinksel der rivieren, hetwelk aan de oeverlanden zich vastzet, en waar dus het regt van aanwas, aanspoeling of alluvie op toepasselijk is. Altijd zijn de oevereigenaars in het bezit van dat regt geweest. Bij decreet van 6 Junij 1811, had Keizer napoleon, op verzoek van de Heeren s. bruins c.s., de indijking, waartoe zij bij besluit van Koning lodewijk van 1 Mei 1810 waren geantoriseerd, van de kwelderlanden of