beteringen vatbaar is. Maar het doet hem toch innig veel genoegen, terwijl hij dit schrijft, in het Handelsblad van 8 Januarij 1845, No. 4102, te lezen: dat er op zondag den 13 October 1844 op de plantaadje Rust en Werk aan de rivier de Commewijne eene plegtigheid heeft plaats gehad, die allezins getuigt, dat de belanghebbenden bij deze kolonie de verspreiding van het Christendom onder de slaven en derzelver zedelijke vorming met ernst wenschen. Er is namelijk op die plantaadje eene kerk gebouwd met de vereischte woning voor eenen zendeling; terwijl er bovendien met de Moravische Broeders eene overeenkomst is gesloten, om een hunner aldaar als vasten leeraar te plaatsen, met eene bezoldiging van f 1000 's jaars, uit de revenuën der plantaadje te betalen, en het genot van nog andere voordeelen. Dientengevolge werd de Broeder wunsche aldaar geplaatst. Op bovengenoemden dag werd de nieuwgebouwde kerk ingewijd. Na alvorens in het gebouw, waar de Godsdienstoefening tot dusverre had plaats gehad, te zijn zaamgekomen, waar zich, hehalve eenige vrijlieden, ruim vierhonderd slaven vereenigd hadden, begaven zij zich met hen allen naar de nieuwgebouwde kerk,
waar de zendeling wunsche eene toepasselijke leerrede hield, en waarna de doop is toegediend geworden aan vier slaven van de plantaadje Rust en Werk, welke vroeger belijdenis des geloofs hadden afgelegd; terwijl er voortaan in dat kerkgebouw des zondags tweemalen Godsdienstoefening gehouden en buiten de oefeningen voor de kinderen nog tweemalen 's weeks des avonds onderwijs aan de slaven in de Christelijke leer zal gegeven worden.
Dat de slavenhandel nog altijd gedreven wordt, al is het ook met geene Nederlandsche schepen, in Nederlandsche koloniën, leeren ons van tijd tot tijd de nieuwsbladen; terwijl Rec. toch verneemt, dat het met het straffen vrij wat beter is gesteld, dan de Schrijver het doet voorkomen.
Met genoegen las hij het VIde Hoofdstuk. Ook ziet hij in eene kolonisatie alleen én het behoud der kolonie voor Nederland én de gunstige resultaten, die het voor de Negers zelven moet opleveren. Dat dit dan de meestmogelijke ondersteuning geniete, zoo van regeringswege als van particulieren, doch dat men tevens behoedzaam zij in het kiezen der gronden, en het land, daartoe gekozen, door Negers in zoo verre doe toemaken, dat de nieuwkomenden niet dadelijk behoeven een terrein te ontginnen, waarop boomen staan,