| |
| |
| |
Handboek der Oogheelkunde van Max. Jos. Chelius. Naar het Hoogduitsch. (Iste Deel, bevattende de ontstekingen en dynamische zenuwaandoeningen, neurose.) 1ste Stuk. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1844. In gr. 8vo. 176 bl. f 1-50.
Binnen ons land ziet men dagelijks vertaling op vertaling in het licht verschijnen; wel is waar bevindt zich menig nuttig werk daaronder, maar ook verreweg het grootste aantal had gerust onvertaald kunnen blijven; het gevolg daarvan moet zijn, dat zoodanige vertaling meer kwaad dan goed sticht; ten andere dooft de zucht tot het overbrengen in onze moedertaal iedere medewerking tot eene oorspronkelijke bijdrage uit. Het kan voorzeker niet gelaakt worden, dat een jeugdig practicus, wiens eerste jaren in de practische loopbaan gewoonlijk niet rijk aan patienten zijn, deze ledige uren besteedt aan evengenoemden arbeid; maar iets anders is het, zoude het niet veel beter zijn, dat hij meer bepaaldelijk in een gedeelte van zijn vak dieper zocht in te dringen en door deze studie den grondsteen legde, om in het vervolg zijner loopbaan mogelijk iets oorspronkelijks te leveren. Hoe dit echter ook zij, het doet Ref. genoegen, thans de aankondiging van bovenstaand werk te kunnen doen; in Nederland mag dit onderwerp in vele opzigten verwaarloosd beschouwd worden; dit ligt echter niet aan den leerling, neen, alleen onze gebrekkige geneeskundige schoolinrigtingen (zoowel hooge als clinische scholen), maken het, dat geen geneeskundige bijna toegerust is met de kennis der oogziekten, zoo als zulks behoort. Hij, die deze leemten inziet, zal ze wel trachten aan te vullen, door een reisje naar het buiten- | |
| |
land te doen, daar waar zij oogziekten in overvloed kunnen zien; dat dit echter de regte weg niet is, zal een ieder met Ref. moeten instemmen. Om deze redenen deed het ons genoegen, eene vertaling over oogziekten in het licht te zien verschijnen. De ongenoemde Vertaler meende te regt daartoe aanleiding gevonden te hebben, ten eerste in de behoefte daaraan in onze taal, ten andere daar het ook bij ons zoo algemeen gunstig bekende leerboek der heelkunde van chelius als het ware onafgewerkt kon beschouwd worden, zoo lang
dat der oogheelkunde hier niet bijgevoegd was. Om de belangrijkheid van het werk zal Ref. hetzelve eenigzins uitvoeriger analyseren en beginnen met verslag te geven van het eerste stuk, hetgeen, volgens berigt van den Uitgever, een vijfde gedeelte van het geheele werk beslaat.
In de Voorrede zegt de Schrijver, dat in de bewerking dezelfde grondbeginselen gevolgd zijn als in het handboek der heelkunde; de ontwikkeling der afzonderlijke ziektevormen uit de grondvormen zal voornamelijk naauwkeurig aangetoond worden. - Inleiding (I-VI) bevat eene beknopte geschiedenis der oogheelkunde. - Litteratuur (VII-XVI). Niettegenstaande de hier opgegevene zeer rijk is, smartte het Ref., dat de beroemde Hoogleeraar onze, helaas! zeer arme litteratuur in dit vak al te zeer vergeten heeft; hoe arm zij ook is, konden er echter nog verschillende werkjes op prijken.
1. Van de verdeeling der oogziekten. 1. Dynamische. 2. Organische ziekten. De eerste klasse bevat de ontstekingen en dynamische zenuwaandoeningen; de tweede al die ziekten, welke haren oorsprong hebben in eene verandering van de natuurlijke gedaante, plaatsing, menging en structuur der tot het oog behoorende deelen, of ook in het aanwezig zijn van vreemde ligchamen
Eerste afdeeling; van de oogontstekingen.
I Hoofdstuk. Van de oogontstekingen in het algemeen (3-30, par. 3-67). Ref. vindt de aanmerking van chelius zeer juist, dat de verdeeling in taraxis, chemosis en phlegmone oculi ondoelmatig is; want waar be- | |
| |
staat de grensscheiding tusschen de eene en de andere, en welk nut zal zij hebben bij de behandeling; dit nut valt echter dadelijk in het oog, bij de verdeeling in par. 20 opgegeven. Dat ook de verdeeling naar het karakter en verloop in haastige en slepende verbeterd kan worden, bewijst chelius in par. 21, door deze te verdeelen in zuivere, erethische en torpide oogontstekingen; eene verdeeling, waarvan de nuttigheid bij de meeste ziekten ingezien wordt. - Bij de waardering der verschillende plaatselijke geneesmiddelen, bij de oogontstekingen in gebruik, had Ref. gewenscht de nitras argenti eene betere plaats te zien bekleeden; de slotsom van al het gesprokene en geschrevene over dit geneesmiddel is ontwijfelbaar gunstig, en alhoewel het de goedkeuring van chelius niet schijnt weg te dragen, zoo moest dit niet aan het einde van het hoofdstuk als ter loops behandeld worden; dit doet den leerling nog in dwaalbegrip verkeeren, en Ref. vermeent, dat zulks niet meer omtrent het gebruik en de aanwending van de nitras argenti moest kunnen plaats hebben. - Hetzelfde geldt ook het extr. belladonnae, het wordt slechts even aangestipt; hoe verschillend zijn niet de meeningen daaromtrent, en welk licht gaat hier voor den leerling op? niet het allerminste. - Refs. meening is het ook, dat aan de oogzalven te veel gewigt gehecht wordt.
Tweede Hoofdstuk. Van de oogontstekingen in het bijzonder. Het hoofdpunt der volgende verdeeling bestaat in het verschil der weefsels, welke wederom naar de verschillende oorzaken, die de ontsteking te voorschijn roepen, afzonderlijk zullen behandeld worden.
I. Van de zuivere ontsteking van den oogbol (bl. 31-37; § 69-79);
II. Van de ontsteking der oogleden (37-50, § 81-105), verdeeld in vier onderafdeelingen, als: 1. zuivere (§ 81-84), 2. roosachtige ontsteking der oogleden (§ 85-90), 3. het ontst. neushoekgezwel (§ 91-95), 4. van het gierstgezwelletje (§ 96-105).
III. Van de ontsteking van het bindvlies (bl. 51-168, § 106-282). In § 112 vindt Ref. het gevoelen van sichel
| |
| |
door chelius slechts gedeeltelijk bevestigd, namelijk, dat de ontstekingen van het bindvlies slechts in den beginne eigendommelijkheden aanbieden, verschillende naar derzelver oorzaken; maar eens tot eene ophthalmia blennorrhagica opgeklommen zijnde, vervallen alle onderscheidende kenteekenen tusschen de eene en de andere, ja zoude dit zelfs betrekking hebben op de syphilitische blennorrhoea; Ref. helt meer naar het denkbeeld van sichel over, hetgeen straks nader zal blijken.
De ontstekingen van het bindvlies worden in twaalf onderafdeelingen gesplitst, namelijk: 1. conjunctivitis idiopathica (§ 115-119); 2. ophthalmia catarrhalis (§ 120-140). Bij de in deze ontsteking zoo menigvuldig voorkomende granulatiën, wordt, naar het Ref. voorkomt, veel te weinig gewigt gehecht aan de aanwending der nitras argenti, zoowel in oplossing als in substantie. In een handboek is het een eerste pligt, zijn persoonlijk gevoelen op te offeren, en met onpartijdigheid slechts de meest rationele geneeswijzen van geaccrediteerde schrijvers op te geven; iets, dat Ref. hier mist. Het ware hier juist de plaats, om over dit middel te spreken en niet te verwijzen naar de behandeling der Egyptische oogontstekingen.
3. Ophthalmia scrophulosa (§ 141-165); 4. ophthalmia senilis (§ 166-168); 5. O. exanthematicae. a. O. variolosa (§ 169-177); b. O. morbillosa et scarlatinosa (§ 178-181); c. O. psorica et herpetica (§ 182-192).
6. O. neonatorum (§ 193-202). In § 198 over de aetiologie dezer ontsteking sprekende, kon Ref. niet aannemen, dat deze alleen en uitsluitend het gevolg kon zijn van eigendommelijkheden, zetelende in de hewerktuiging van het kind. Even zoo dikwijls werd deze waargenomen bij goed ontwikkelde, als bij zwakke kinderen; zoodat veel liever gelegenheidsgevende oorzaken tot derzelver voortbrenging moeten gezocht worden, zoo als er zoo menigvuldige bij de geboorte eens kinds voorhanden zijn. Ref. begrijpt de uitdrukking in noot 1 volstrekt niet, namelijk: ‘de voortbrenging van een' overvloed van phlogistische stoffen in het ligchaam.’
| |
| |
7. O. gonorrhoica (§ 203-217). Het verschil van gevoelens omtrent het ontstaan dezer ontsteking nagaande, kwam Ref. op het denkbeeld, of het wel immer waar was, dat deze ontstond ten gevolge van het ophouden der uitvloeijing uit de urethra; want zoude dit waar zijn, dan moest deze oogontsteking in de laatste jaren veelvuldiger voorgekomen zijn, daar verreweg het grootste aantal der gonorrhoeën reeds in de eerste dagen na het ontstaan door middel van injectiën met de nitras argenti onderdrukt worden. Wanneer men verder daarbij indachtig is, welke slechte leefregel in het algemeen gedurende deze ziekte in acht genomen wordt, en aan hoe vele invloeden van weêren temperatuursverandering de patienten blootgesteld zijn, gedurende den tijd dat zij aan eene gonorrhoea lijden, dan zijn de gelegenheidsgevende oorzaken tot het te voorschijn roepen van eene O. gonorrh. hier menigvuldiger voorhanden. Ref. heeft dezelve nog nimmer na bovengenoemde aanwending der nitras argenti zien ontstaan, en meent daarom met het gevoelen van sichel (welken chelius op deze plaats volstrekt niet aanhaalt) te moeten instemmen, dat deze oogontsteking eene gewone blennorrhoea is, gewijzigd naar de toevallige plaats hebbende omstandigheden en de constitutie van den lijder. - Refs. gevoelen is het, dat de zoogenaamde O. gonorrh. niet lang meer een afzonderlijk hoofdstuk in de leerboeken zal bekleeden.
8. O. Aegyptiaca (§ 218-254); de uiteenloopende gevoelens omtrent den aard dezer ziekte worden uitmuntend aan elkander getoetst, en ook chelius neemt de tegenwoordig algemeen aangenomene meening aan, dat deze oogontsteking, in vele opzigten met de catarrhale overeenkomende, slechts eenige wijzigingen in derzelver verloop daarstelt en door bijkomende omstandigheden geregeld wordt.
9. O. arthritica (§ 255-58); 10. O. muciflua puerperarum (§ 259, 60); 11. inflammatio carunculae lacrymalis (§ 261-64); 12. inflammatio sacci lacrymalis (§ 265-82).
| |
| |
IV. Keratitis; wordt slechts gedeeltelijk in dit stuk behandeld.
Het doet ons leed, dat de strekking van dit Tijdschrift het niet toelaat, om een uitvoeriger verslag te geven, en zoo doende bij verschillende belangrijke punten langer te kunnen blijven stilstaan; Ref. moet dit echter voor een bepaald geneeskundig Tijdschrift overlaten. - De vertaling is over het algemeen genomen zeer gelukkig geslaagd; Ref. hoopt evenwel, dat men in de bewerking der volgende stukken zich meer bevlijtige, om zoo veel mogelijk alle woorden te vertalen, daar men anders dikwijls een' onduidelijken zin verkrijgt. - Wat taal- en schrijffouten betreft, vonden wij er enkele, zoo als § 91 digts, lees digtst; § 175 radix. sassaparilla voor sar- of salsaparilla; sublimaat wordt nu eens mannelijk, dan onzijdig genoemd; § 122, streek is vrouwelijk; § 123, Kluysken voor Kluyskens, enz.
Niettegenstaande deze aanmerkingen, waarbij Ref. nog verschillende van dien aard zoowel, als wat correctie betreft, had kunnen voegen, blijft het oordeel gunstig, en wij hopen van ganscher harte, dat dit werk, welks eerste stuk zoo veel goeds belooft, bij de studerende jeugd en de praetici gretig ingang zal vinden.
..m... |
|