Dit geschrift verraadt heldere denkbeelden over de vorderingen van den Christelijken leerstoel. Die worden niet in eene geregelde orde voorgedragen, maar zijn hier en daar in het werk verspreid. Schrandere opmerkingen, fijne beoordeelingen komen bijna op iedere bladzijde voor. Met den toestand van zeden, gebruiken en denkwijze in lodewijk's tijd heeft de Schrijver zich naauwkeurig bekend gemaakt; en de oordeelvellingen over en het sprekend invoeren van de beroemde redenaars en schrijvers, die wij boven hebben genoemd, is blijkbaar de vrucht eener meer dan oppervlakkige, eener grondige beoefening van hunne schriften. Het boek heeft, in tegenstelling met vele schriften, die dagelijks uitkomen, die eigenschap, dat er meer in is, dan er in schijnt te zijn; voeg er bij, dat het zeer onderhoudend is, en dat wij ten minste, bij eene herhaalde lezing, nog vrij wat opmerkingen aantroffen, die ons bij de eerste niet zoo bepaald waren onder de aandacht gevallen, immers het nadenken, dat zij verdienen, niet zoozeer hadden opgewekt.
Maar voor wie is het geschreven, en aan wie verdient het aanprijzing? Den alledaagschen romanlezer, wien het slechts om verrassende uitkomsten en ontknoopingen, hoogstens om eene aangename inkleeding te doen is, zeker niet, want er is geene bladzijde in, waarop men met ongeduldig verlangen en ingehouden adem vraagt: ‘hoe zal dat afloopen?’ Zulke lezers zouden, vreezen wij, het boek eene ‘zeer schrale novelle’ vinden, en als men op dit woord te zeer drukt, dan is het dat inderdaad; maar dit is slechts het kleed, kennelijk om niets anders gekozen, dan met het doel, om zich in hetzelve vrijer te kunnen bewegen, en het minst aan den stijven vorm eener wetenschappelijke orde gebonden te zijn, iets, dat ook zeer misstaan zou aan een geschrift, waarin wel vele schrandere en belangrijke aanmerkingen voorkomen, maar dat op geene volledige behandeling van het onderwerp aanspraak maakt. Voor aankomende, jonge kanselredenaars, en al zijn zij ook zoo geheel ongeoefend niet meer, is het eene belangrijke lectuur, vooral wanneer het hun, bij menigte van wenken, ook die hoofdzaak te dieper inprent, dat alle kanselwelsprekendheid uitgaat van het heilig besef van des Predikers hooge roeping en van zijne eigene ingenomenheid met hetgeen hij verkondigt, zonder welke de schitterendste voordragt van de sierlijkste taal slechts blinkend koper is, maar die, waar zij