Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 295]
| |
Door de godsdienstige twisten onzer dagen over de leerstukken, op den titel van dit boek vermeld, zag de Eerw. braams zich gedrongen, om eene vertaling van het Engelsch werk van young in het licht te zenden. En voor zoover dit werk de strekking heeft, om aan te wijzen, welk verschil er bestaat tusschen de Paulinische opvatting van het Evangelie, en de Schibboleths der hedendaagsche orthodoxie, willen wij aan hetzelve wel eene betrekkelijke waarde hebben toegekend. Bepaaldelijk geldt dit van de afdeeling, waarin de Paulinische en Calvinistische praedestinatieleer worden vergeleken. Maar uit een wetenschappelijk, vooral uitlegkundig, oogpunt beschouwd, maakte dit werk op Rec. geen' gunstigen indruk. Ieder, die slechts eenigzins bekend is met de rijke vruchten, welke de nieuwere uitlegkunde, vooral in Duitschland, ter verklaring van den Brief aan de Romeinen heeft gedragen, behoeft slechts weinige bladzijden in dit boek te lezen, om zich in den geest vele jaren te zien teruggeplaatst, en zijne overtuiging versterkt te zien van de achterlijkheid onzer Engelsche naburen in de Exegetische Theologie. Slechts eenige proeven ten bewijze. Stilzwijgend wordt aangenomen, dat jacobus, schrijvende over de regtvaardiging door de werken, den Brief aan de Romeinen heeft op het oog gehad. - Er wordt eene tweederlei διϰαιοσυνη onderscheiden, waarvan de eerste bij den Doop, de andere bij den dag des Oordeels plaats heeft. Rom. V:12 wordt de verklaring gebouwd op de verkeerde vertaling, in welken alle gezondigd hebben. Uit die plaats wordt niet alleen de erfsmet, maar ook de erfschuld afgeleid. De beteekenis van het woord vleesch bij johannes (H. III:6) wordt uit het gebruik van dit woord bij paulus verklaard (bladz. 130). Ook de ontwikkeling van het begrip van dood bij paulus laat zeer veel te wenscchen over. En van de betrekking, waarin de dood van christus staat tot de regtvaardiging des zondaars, volgens de voorstelling van paulus, wordt genoegzaam niet gesproken, dan alleen in eene noot des Vertalers, bladz. 10, 11. Wij zouden meer kunnen aanvoeren; maar reeds ge- | |
[pagina 296]
| |
noeg, om ons min gunstig oordeel over dit werkje te staven. Om allen schijn van partijdigheid te vermijden, noemen wij gaarne nog een paar plaatsen, die beter geslaagd schijnen, b.v. de verklaring van Rom. VIII:3, 4 en vs. 28-30, schoon het voorgedragene gevoelen grondiger had kunnen ontwikkeld worden. Den Vertaler geven wij gaarne den lof, dat hij de leemten van het werk hier en daar heeft trachten te verhelpen, door in de aanteekeningen nu en dan acht te slaan op hetgeen door enkele nieuwere Godgeleerden op sommige punten is te berde gebragt. Dat echter daarmede het werkje op de hoogte zou staan, van hetgeen in onze dagen, na den arbeid van usseri, neander en zoo velen, tot eene grondige ontwikkeling van paulus' leer moet geacht worden te behooren, zal de Vertaler zelf, zoo wij vertrouwen, wel niet willen beweren. De beter onderrigte Godgeleerde verblijde zich dus in het meerder licht, dat ook in ons vaderland schijnt, en de leek gebruike dit boek met oordeel des onderscheids! Men moest in onze dagen geen werk meer uitgeven op zulk leelijk koffijpapier! |
|