Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe grondstellingen, verrigtingen en tegenwoordige woelingen der Jezuiten. Naar het Fransch van Michelet en Quinet, Hoogleeraren aan het Collegie van Frankrijk. Vertaald naar de vierde uitgave. Te Amsterdam, bij P. Portielje. 1844. In gr. 8vo. X, 238 bl. f 2-40.Weinige onderwerpen worden tegenwoordig zoo veel besproken, als Rome en de Jezuiten. Het blijkbaar toenemen van den invloed der laatsten in meer dan eenen staat van Europa, en hetgeen onlangs zoo in Zwitserland, als in Duitschland is voorgevallen, heeft er de aandacht op gevestigd van ieder, die in de geschiedenis des tijds niet geheel en al vreemdeling is; de vriend van Christelijke vrijheid en verlichting ziet met gespannen verwachting uit naar de ontwikkeling van gebeurtenissen, van welke de gang en het einde niet is te berekenen. En zelfs de Romanlezer, die zich met weinig anders afgeeft, dan met de belletrie du jour, is in den kring der aandachtige opmerkers van het Jezuitisme getrokken door den over de gansche beschaafde wereld verspreiden Juif errant van sue. Het is dus niet te verwonderen, dat hetgeen over deze orde geschreven wordt, de algemeene aandacht opwekt. En dat mag ook wel; want wie, die iets gehoord heeft van de eindelooze listen en streken, waardoor de Jezuiten zich in alles weten in te dringen, en op alles hunnen verderfelijken invloed pogen uit te oefenen; wie, die niet blind wil zijn voor de gevaren, voor personen, huisgezinnen, vereenigingen, staten en maatschappijen van deze indringers te duchten; wie, die niet onbewust is, dat, waar zij zich kunnen nestelen, alle werkzaamheid | |
[pagina 243]
| |
des geestes wordt verlamd, alle ontwikkeling verstikt, alle onderzoek afgebroken, alle zelfstandigheid vernietigd; wie met één woord, wien Godsdienst en menschengeluk ter harte gaan, moet er zich niet over verblijden, dat een der meest gelezene Schrijvers van onzen tijd aan honderdduizenden de oogen heeft geopend voor een gevaar, te dreigender, naarmate het meer in het duister schuilt, en onder allerlei vormen zijnen verpestenden adem verspreidt? Daardoor is dan ook de belangstelling meer dan vroeger gewekt om iets meer van deze verfoeijelijke orde te weten, hare grondstellingen op te sporen, hare verrigtingen na te gaan. In dit opzigt hebben de Heeren michelet en quinet zich zeer verdienstelijk gemaakt door het uitgeven hunner voorlezingen over dit onderwerp, voor hunne toehoorders in het College de France gehouden. Want in deze stukken vereenigt zich veel, wat de lezing belangrijk maakt. Beide Schrijvers zijn kennelijk geheel op de hoogte van hun onderwerp. Zij hebben door beoefening van de niet voor ieder gemakkelijk toegankelijke bronnenGa naar voetnoot(*) zich eene naauwkeurige kennis verworven van hetgeen hen tot heldere voorstelling en juiste beoordeeling in staat stelde. Hunne voorlezingen ademen gestrenge waarheidsliefde; en moge de toon sommigen te geanimeerd toeschijnen, men bedenke, dat overtuiging en verontwaardiging hier hetzelfde zijn, en dat het oorspronkelijk geene verhandelingen waren, bestemd om gelezen te worden, maar voorlezingen uitgesproken en dus meer op den toon der Redevoering gestemd. Geen wonder, dat, bij de woelingen en aanmatigingen der geestelijkheid in Frankrijk en bij de opschudding, door het houden dezer Geschied - staatkundige en godsdienstige lessen verwekt, van dit boek binnen zes weken drie uitgaven noodig waren. Terwijl michelet een | |
[pagina 244]
| |
onverholen tafereel ophangt van de tegenwoordige woelingen der Jezuiten vooral in Frankrijk, stelt quinet meer de geschiedenis der orde en hare grondstellingen in het licht. De aard van dit laatste brengt het voorkomen van meerdere kennis mede; de belangstelling neemt dien ten gevolge onder de lezing toe, en ook daarom heeft de Vertaler wèl gedaan met de in het oorspronkelijke gevolgde orde om te keeren. Ook heeft hij er eenige ophelderende aanmerkingen bijgevoegd, die van kunde en oordeel getuigen, zoo als men het van den Schrijver van het op den titel genoemde geschrift verwachten kon. Maar daarom hadden wij gewenscht, dat hij nog meer hadde gedaan. De Fransche Hoogleeraren hebben eigenlijk hunne voorlezingen, letterlijk zoo als zij die hadden uitgesproken, als verdediging van hun onderwerp uitgegeven; als zoodanig hebben onze landgenooten er minder belang bij, en tot een onderrigtend en waarschuwend geschrift over de Jezuiten zou eene omwerking mogelijk doelmatiger zijn geweest, waarbij de kundige Overzetter en de oorspronkelijke voorlezingen, en vooral ook de bronnen zelve zou hebben moeten raadplegen. Doch wij ontkennen het verlies niet, dat daarbij door het frissche, het levendige zou zijn geleden. En het kan ook eigenlijk aan een boek, dat op zich zelf goed is, niet als een gebrek worden toegerekend, dat het mogelijk ware, over hetzelfde onderwerp een nog beter te schrijven. Liever verblijden wij er ons over, dat dit belangrijke geschrift in onze taal het licht ziet. Op zijne hoede te zijn tegen de sluwe vijanden van al wat goed en edel is, dat is overal en te allen tijde, het is tegenwoordig ook in ons vaderland noodig, meer dan velen misschien denken. Zorgeloosheid kan hier alles bederven; waarschuwing is nuttig en noodzakelijk. Doch men versta ons wèl; niemand is afkeeriger, dan Rec., van alles, wat naar onverdraagzaamheid in het godsdienstige zweemt, en al ware een boek nog zoo waar, en nog zoo belangrijk, en nog zoo schoon; hij zou, ofschoon van ganscher harte een ijverig Protestant, zijne stem verheffen tegen alles, wat tweedragt tusschen de Protestantsche en Roomsch - Katho- | |
[pagina 245]
| |
lijke kerken bevorderen, en alzoo den eenen Christen tegen den anderen opzetten zou. Maar het geldt hier niet onze andersdenkende landgenooten; het geldt niet de R.K. kerk, alleen eene hoogst gevaarlijke partij in dezelve, gevaarlijk evenzeer voor die kerk als voor het Protestantisme. Tegen dat gevaar te waarschuwen, ligt niet op onzen weg; zij zelve zal het leeren inzien, gelijk men het in Duitschland begint in te zien; maar men begrijpe, dat waarschuwing tegen de Jezuiten geene waarschuwing tegen het R.K. Kerkgenootschap is, evenmin als (comparatis comparandis) waarschuwing tegen de zich noemende regtzinnigheidsdrijvers in de Hervormde Kerk waarschuwing tegen die kerk zelve is. Wij hebben het tegen geen kerkgenootschap, maar alleen tegen eene gevaarlijke partij in hetzelve, en wenschten om hares zelfs wille wel, dat die kerk door dergelijke schriften het gevaar leerde kennen, dat haar van diezelfde zijde dreigt. De Hoogleeraren michelet en quinet zijn goede Katholijken. De Schrijver der aangehaalde Assertions was het eveneens; het werk des laatsten werd door het Roomsch - Katholijke regtzinnige Parlement van Parijs niet alleen goedgekeurd, maar op deszelfs last vervaardigd. Men moet deze niet genoeg in het oog gehoudene onderscheiding helder doen uitkomen, wil men den schijn eener onchristelijke, onprotestantsche onverdraagzaamheid met waardigheid van zich werpen. Daarom ook wilden wij deze opmerking hier niet terughouden. Wat het onderhavige boek aangaat, wij behoeven het niet aan te prijzen, het doet zulks zich zelf. Wil men in korter bestek het Jezuitisme in al zijne naaktheid leeren kennen, men neme: | |
Jezuitenspiegel. Eene ernstige waarschuwing voor Overheden en Burgers. Door Prof. F.S. Ammann. Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart. 1844. In kl. 8vo. 102 bl. f :-60.Men zou misschien met regt op dit boekje de aanmerking kunnen maken, dat het te vinnig, te bitter geschre- | |
[pagina 246]
| |
ven is. Maar dat bittere ligt in den aard van het onderwerp, hetwelk door geenen weldenkende met volkomene bedaardheid te beschrijven is. Facit indignatio versum. En indien eene geschiedkundig-wijsgeerige ontwikkeling zekeren trap van kennis bij den lezer vordert, zoo kan het geen kwaad, dat anderen, van minder ontwikkeling, de zaken wat meer op den man aan krijgen; voor dezen is dit stukje, gelijk voor de eersten het geschrift van michelet en quinet dienstiger. Dat de Jezuitenpartij door invloed op - dat beteekent bij hen heerschappij over - het onderwijs in België zich eenen weg baant tot meerdere veroveringen, blijkt uit: | |
De vrijheid van onderwijs in België. Waarschuwing voor Noord-Nederlanders. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. 1844. In gr. 8vo. 76 bl. f :-70.De Schrijver van dit vlugschriftje heeft den gang van het lager onderwijs in België nagespoord, en deelt hier zijne voornaamste resultaten mede. Het stukje kan nuttig zijn voor hen, die noodig hebben, dat hun de oogen geopend worden voor het gevaar, dat in eene geestelijke monopolie van het onderwijs ligt. De lezer zal zich met ons bedroeven en verontwaardigen over het verminken van schoolboekjes ten believe eener partij, waaraan zelfs de onovertroffene Kindergedichtjes van van alphen niet ontkomen. Men weet, dat de Paus heeft kunnen goed vinden, onder dagteekening van den 8 Mei 1844, zijnen banvloek uit te spreken over de Bijbelgenootschappen. Ook is de afkeuring niet onbekend gebleven, waarmede die bulle niet alleen door Protestanten, bij wie het van zelf sprak, maar ook door Katholieken is beoordeeld. De | |
Rondgaande Brief van Z.H. Paus Gregorius XVI. Verklaring van het Bergisch Bijbelgenootschap te Elberfeld, en Nawoord van den Vertaler. Te Leyden, bij de Wed. D. du Saar. 1844. In gr. 8vo. 35 bl. f :-30, | |
[pagina 247]
| |
bevat, hetgeen de titel opgeeft. Men moet zich verwonderen, dat men zulke dingen in de negentiende eeuw durft schrijven; en waarom beroept men zich op eene Bijbelplaats? Dat 2 Petr. III:16, 17 geheel verkeerd zijn aangehaald, en iets anders beteekenen, doet voor het oogenblik niet ter zake. Wij vragen alleen: waartoe de aanhaling? Zal die iets beteekenen, dan moet men aan den Bijbel gezag toekennen, om Christelijk geloof en wandel te regelen. Wanneer nu de Paus zich op eene uitspraak van eenen Apostel beroept tot staving van zijn bevel, dan toont hij, voor zichzelven de H. Schrift tot regel te houden. En aan dien regel getoetst, wat is er dan van zijn gedrag als hoofd der kerk, ondersteld, dat men hem nog dien rang toekenne?... Het is onbegrijpelijk, dat men niet ziet. ‘De gelukzalige Maagd Maria, aan wie het toevertrouwd is, alle ketterijen in de geheele wereld uit te roeijen,’ vergeve ons de onze. Ernstiger, dan het Pauselijke bevelschrift eigenlijk verdient, wordt het te regt gewezen in: | |
Een woord aan mijne Medechristenen, bij gelegenheid van het schrijven des Pausen aan zijne R.K. leeken. Door V.K. Te Amersfoort, bij W.J. van Bommel van Vloten. 1844. In gr. 8vo. 25 bl. f :-50.Bij de goedkeuring, die wij met elk verstandig denkend Christen aan het hier geschrevene schenken, moeten wij den Schrijver ééne opmerking maken. Hij zegt, bladz. 3: ‘de voornaamste oorzaken van het aanzien en den glans der kerk van Rome bestonden hierin, dat de voornaamste Apostelen paulus, petrus en johannes hadden gearbeid, om dezelve te stichten, te onderwijzen, te onderrigten en te voltooijen.’ Dit is zeer onjuist; want behalve dat het aangaande petrus thans welGa naar voetnoot(*) zoo goed als bewezen is, dat hij niet te Rome is geweest, en aangaande johannes zeer onwaarschijnlijk, zoo heeft de | |
[pagina 248]
| |
Bisschop van Rome eigenlijk - zoo niet eeniglijk, dan toch vooral - zijn aanzien in de Christelijke kerk te danken aan den invloed en het gezag van de hoofdstad des Rijks; alzoo, en hierom maken wij de opmerking, aan eenen nog vrij wat minder geldenden grondslag, dan dat de voornaamste Apostelen vooral van die kerk hun werk hadden gemaakt. Nog één stukje over het Romanisme kondigen wij aan: | |
Mijn afscheidsgroet aan Rome. Brief van den Abt E. Bruitte, gewezen Pastoor van la Chapelle en Professor der Wijsbegeerte, voormalig Militair in de Koninklijke Garde, Ridder van het Legioen van Eer, tegenwoordig Christen, maar niet Roomsch, aan den Heer Guyard, Vikaris-Generaal van den Hoogeerwaarden Heer de Trelissac, Bisschop van Montauban. Naar de vierde uitgave uit het Fransch vertaald. Te Amersfoort, bij W.J. van Bommel van Vloten. 1844. In gr. 8vo. 112 bl. f 1-20.Dit boekje levert weder een overtuigend blijk, dat Rome zich, bij onderzoek der waarheid, zoo als het is en in de Christelijke kerk zijn wil, niet kan staande houden. Een vroom geestelijke, de Abt bruitte, door het lezen der H. Schrift en het gemoedelijk inkeeren tot eigene behoeften des geestes tot helderder inzien in de Evangeliewaarheid geleid, werd door de hoogere geestelijkheid afgezet; hij geeft rekenschap van zijne overtuiging; en dat hij daarbij Bijbelplaatsen aanhaalt, wier eigenlijke zin hij niet regt verstaat, kan niemand bevreemden. Doch dat men geene de minste afwijking van Rome duldt, dat men geen het minste acht geeft op de teekenen en vorderingen des tijds, dit zal men zich te laat beklagen. Het is doorgaans zoo in de wegen der Goddelijke Voorzienigheid, dat men door eigene verblinding in de val loopt. En het neemt toe, ongeloofelijk toe. Uit Frankrijk spreekt men (bladz. 10) van een groot aantal Priesters, die eveneens denken, en in Duitschland vlamt het vuur helder op, nadat een een- | |
[pagina 249]
| |
voudig Priester, ronge, slechts ééne vonk in den ruimen voorraad brandstof wierp. Wat zullen de gevolgen zijn? Dat ligt nog verborgen in den schoot der toekomst; maar eene Crisis, zoo als men na de Hervorming nog niet heeft gezien, schijnt met snelle schreden voor Rome te naderen. Als het niets toegeeft, zal het veel verliezen. Merkwaardig is het, blijkens dit stukje, dat ook daar door het troostelooze van ziellooze plegtigheden, en door den ongehuwden staat der geestelijkheid, de gisting zoo niet veroorzaakt, dan toch grootelijks bevorderd is. Wij geven de toekomst met vertrouwen over aan den verheerlijkten Heer der Gemeente, die ook hier alles wel ten goede zal leiden. En kan een Paus, door zijne Janitzaren, de Jezuiten, gerugsteund of liever overheerd, over eenen enkelen Priester den banvloek uitspreken, of al gelukt bij eenen enkelen een huismiddeltje tot het: requiescat in pace; waar geheele bevolkingen zich vereenigen, wat zal men daar?.... |
|