| |
| |
| |
Bibliotheek van Nederlandsche Dichters. Bijdragen tot de kennis van de XVIIde Eeuw. Verzameld door J. Tideman. Iste Deel, Gedichten van Simon van Beaumont. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1843. (Twee Stukken.) In gr. 8vo. XLVI en 304 bl. f 3-90.
Ook met den titel:
Gedichten van simon van beaumont, met eene Inleiding en Aanteekeningen, uitgegeven door J. Tideman.
Het zal noodig zijn, dat wij onze lezers met het oogmerk des Uitgevers wat nader bekend maken, en mogt het zijn, dat wij daardoor tot deelneming en ondersteuning van zijne onderneming medewerken, het zou ons verheugen. Met regt beklaagt hij zich over de verwaarloozing, waaraan men zich ten opzigte onzer oudere schrijvers en dichters schuldig maakt. Enkele namen uit de gouden eeuw onzer dichtkunst zijn algemeen bekend; maar bij de meesten is het ook niet veel meer dan kennis van hunne namen en misschien van een paar proeven hunner werken, terwijl eene grondige beoefening hunner dichtstukken slechts bij enkelen wordt gevonden. Intusschen zijn er, behalve de mannen, wier namen alzoo algemeen beroemd zijn gebleven, in de 17de eeuw nog velen geweest, die door hunne tijdgenooten bewonderd werden, en wier werken ook nu nog niet verdienen geheel in vergetelheid te geraken. Daarenboven zijn hunne gedichten voor vaderlandsche geschiedenis, letterkunde en oudheden dikwijls van belang. Een en ander wekte den Uitgever op tot eene proeve, om het belangrijke tijdvak van de eerste helft der 17de eeuw nader te doen kennen uit deszelfs dichters. Hij zoekt dit te doen door eene vernieuwde uitgave hunner werken, waarbij hij zich wil bepalen tot de zoodanigen, die ook nu nog als dichters konden behagen en waarde bezaten, en die toch, door het verspreid zijn hunner stukken of de zeldzaamheid van vroegere uitgaven, schier onbekend zijn. Hij geeft de volgende alphabetische lijst der dichters, wier uitgave vooreerst in zijn plan ligt: B. Abba, c. van baerle, s. van beaumont, c. boey, j. van brosterhuyzen, j. van der burgh, joh. coomans, g.r. doublet, p. de groot, w. de groot, j. van heemskerk, d.
| |
| |
heinsius, s. ingen, d. joncktys, jac. luyt, l. peutemans, l. reael, a. en m. tesselschade visscher. Van elken dichter (aldus geeft de Heer tideman zijn plan op) gaat een levensberigt vooraf, hetwelk als inleiding op zijne gedichten dienen moet, en voornamelijk ten doel heeft, zijne dichterlijke verdiensten op den voorgrond te stellen, en zijne waarde, in betrekking daartoe, juist te doen beoordeelen. Na het levensberigt volgen de gedichten met de aanteekeningen, voorafgegaan door de lofdichten en voorredenen, die bij vroegere uitgaven worden aangetroffen. Wat de aanteekeningen betreft, in het taalkundige zal de Uitgever zich bepalen tot het verklaren van verouderde woorden en het indringen in hunne eigenlijke beteekenis. In het geschiedkundige zal hij de beste bronnen zoeken aan te wijzen, in het letterkundige omtrent schrijvers, hunne werken of handschriften, berigten mededeelen; terwijl hij overal aanleiding zal vinden, om over de zeden en gewoonten onzer voorouders inlichtingen te geven.
Zietdaar het plan van den Heer tideman. Het is eene onderneming, die zonder genoegzame deelneming niet tot stand kan komen, en die voor de kennis der vaderlandsche letterkunde niet onbelangrijk is. Of het plan van den Uitgever niet wat veelomvattende is, en of hij niet meer belooft, dan hij kan geven, is eene andere vraag. Wij zien nog niet duidelijk in, hoe men op deze wijze de 17de eeuw uit hare dichters nader zal doen kennen, zóó althans, dat deze kennis een zeker geheel vormt; daartoe zouden dan ten slotte de overal verspreide opmerkingen weder moeten verzameld en tot algemeene resultaten moeten verwerkt worden. Beter zouden wij het geacht hebben, wanneer het letterkundige het hoofddoel ware geweest; wij vreezen nu voor eene noodelooze uitvoerigheid, en zien onze vrees ook aanvankelijk reeds verwezentlijkt. Het schijnt in het algemeen het zwak te zijn van de meesten hunner, die zich met oudheidkundige of ook slechts oud-letterkundige onderzoekingen bezig houden, dat zij moeijelijk het algemeen-belangrijke van het min gewigtige schijnen te kunnen schiften, en, misschien ongaarne vruchteloozen arbeid verrigtende, hunne nasporingen tot in de kleinste bijzonderheden toe publiek meenen te moeten maken. Ook bij het schrijven van taalkundige aanteekeningen schijnt het bezwaarlijk, om de juiste middelmaat tusschen het te veel en te weinig te houden. Wij
| |
| |
vinden beide opmerkingen ook in de uitgave van den dichter van beaumont bevestigd. De Uitgever wil ons ongaarne iets onthouden, en zoo wel in zijn levensberigt en de aanteekeningen daarbij behoorende, als in de noten op de gedichten zelve, is veel, dat zeer wel kon gemist worden. De groote kunst van eenen uitgever is niet, om alles te zeggen, wat hij weet, maar om uit zijne wetenschap juist datgene te kiezen, wat voor zijne lezers belangrijk of noodig is. Bij voorbeeld, tot de kennis van den dichter of van zijnen tijd heeft de lezer volstrekt niets van noode met de namen en titels zijner kinderen en kleinkinderen, noch met een geslachtsregister, dat in de vijftiende eeuw begint en tot in de achttiende eeuw voortgaat. Ja, welk belang ter wereld kan iemand in deze stukken stellen, ten zij welligt een of ander, die nog tot de familie in betrekking mogt staan, of een enkele liefhebber van dergelijke onbeduidende rariteiten? Even zoo is er in de aanteekeningen op de gedichten veel, wat volkomen kon gemist worden. Voor het publiek, dat de Heer tideman zich voor zijne Bibliotheek moet voorstellen, zijn zeer vele van die noten volstrekt overtollig, bijv. bl. 1 op het woord kloeck, bl. 5 op ontsteken, bl. 6 op schromen, bl. 9 op snee en kycken, bl. 8 op bedieden, bl. 11 op geloken, en zoo verder bijna op elke bladzijde. Noodeloos wordt daardoor de omvang van het werk grooter, en men vraagt zich dikwijls af, voor wie toch de Uitgever zijne aanteekeningen heeft bestemd.
Men meene niet, uit deze aanmerkingen te moeten opmaken, dat Rec. de uitgave afkeurt. Integendeel, hij hoopt van harte, dat de onderneming moge slagen, en juist daarom maakt hij den Heer tideman opmerkzaam op de klip, die hij behoort te vermijden. Genoeg is meer dan veel, is eene spreuk, die ook hier te pas komt; en zoo het publiek niet zal worden afgeschrikt, dan zorge de Uitgever, dat hij al het overtollige afsnijde, en daardoor alleen geve, wat waarlijk belangrijk is. Ook de kosten der onderneming komen hier wel zeer in aanmerking.
Wat hier geleverd wordt, zijn de werken van simon van beaumont, een man niet alleen van letterkundigen naam, maar die ook als staatsman den lande dienst heeft bewezen. Zijne gedichten zijn voor een groot gedeelte uit zijnen vroegeren leeftijd afkomstig, en werden door hem oorspronkelijk ter uitgave niet bestemd, maar door zijnen zoon met
| |
| |
zijne bewilliging in het licht gegeven en onderscheidene malen herdrukt. Wij vinden ze hier alle weder terug. Ons oordeel over de poëzij van beaumont zou vrij wat minder gunstig zijn, dan dat van den Heer tideman. ‘De lezer zal,’ zegt hij, bl. XXXIII, ‘kernachtige spreuken in den trant van cats, liefelijk zangerige stukjes in dien van hooft, scherp bijtende puntdichten aan martialis ontleend en op de geestigste wijze op ons land overgebragt, krachtige vreugdetoonen, zoo als vondel zong, vinden, alles in het zuiverste Nederduitsch der 17de eeuw; terwijl de godsdienstige gedichten een treffend contrast, en tevens schoon geheel, met de meerdere losheid der jeugd daarstellen.’ (Tusschenbeiden: dat daarstellen, is dat van het zuiverste Nederduitsch?) Bij het lezen van deze overdrevene lofrede zou men geneigd worden om te vragen: hoe komt het toch, dat een dichter, die de verschillende gaven van onze uitstekendste dichters in zich vereenigde, dan zoo geheel in het vergeetboek is geraakt? Doch eene onpartijdige beoordeeling zal aan beaumont ook zoo veel lof moeijelijk toekennen. Ons althans kwam het voor, dat zijn talent eigenlijk in de kleine, losse, geestige, epigrammatische dichtstukjes te zoeken is, en dat de meeste zijner overige stukken zich althans niet boven het zeer middelmatige verheffen. In zijne Grillen daarentegen is veel aardigs en geestigs, en wij ergeren er ons niet te zeer aan, wanneer de ruwere en plompere wijze van uitdrukking van die dagen zich op eene enkele plaats ook bij hem openbaart. Waren de Kusjes, die in de Bijlagen worden medegedeeld, bewijsbaar van beaumont afkomstig, zij zouden, dunkt ons, zijnen roem als minnedichter meer verhoogen, dan de dikwijls gebrekkige stukjes, die, onder zijne bekende
gedichten, aan zijne vruchtelooze liefde voor eene jonge schoone hunnen oorsprong hadden te danken. Doch ons komt het voor, dat zij in toon en vorm te veel van de echte stukken verschillen, om ze aan onzen Dichter te durven toeschrijven. Zij verdienen intusschen de uitgave volkomen.
Zonder dat wij derhalve met den hoogen lof geheel instemmen, door den Uitgever aan beaumont toegezwaaid, hebben wij toch met belangstelling dezen bundel gelezen, en verheugen ons in de uitgave. Wij zouden alleen nog wel vragen, of het noodig en nuttig is, de overdrevene lofdichten ook te laten herdrukken, die, naar de mode dier
| |
| |
tijden, zonderling genoeg, doorgaans de dichtwerken voorafgaan.
De groote en algemeene aanmerking, die wij dus hebben, is het gebrek aan eene wenschelijke spaarzaamheid. De Heer tideman toont overigens in zijne aanteekeningen, goed berekend te zijn voor de taak, die hij op zich nam. Wij hopen, dat volgende Deelen ons zullen toonen, dat hij genoegzame deelneming vond, en ook, dat hij de gemaakte aanmerkingen welwillend heeft aangenomen en getoetst.
Het boek is eenvoudig maar goed en compres gedrukt. |
|