urgia), de kennis der Aardlagen (Geognosia), gelijk mede het voornaamste der Plant- en Dierkunde (Botanica et Zoologia).
Het werk is in drie Afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste, bij eenige voorafgaande algemeene beschouwingen, de leer der onbewerktuigde, de tweede de bewerktuigde ligchamen, de derde de Dierkunde bevat.
In het eerste Hoofdstuk (§ § 1-9) worden het doel der natuurlijke geschiedenis, hare betrekking tot andere wetenschappen en de wijze harer beoefening behandeld.
Het 2de Hoofdst. (§ § 10-20) bevat de verdeeling der ligchamen in onbewerktuigde of levenlooze, en in bewerktuigde of levende.
De algemeene wetten der Natuur, de onbewerktuigde ligchamen in 't algemeen, hunne rangschikking, en de middelen, welke hen leeren kennen, vormen den inhoud van het 3de Hoofdst. (§ § 21-99.) Hier vinden wij onder andere de warmte, het licht, het electrum en den zeilsteen beschouwd en hunne verschillende krachten overwogen. Over de warmte en het licht hadden wij gaarne eene meerdere ontwikkeling verlangd, b.v. over den aard van het licht en de daaromtrent nog tegenwoordig bestaande verschillende gevoelens der natuurkundigen.
Het 4de Hoofdstuk (§ § 100-228) loopt over de onbewerktuigde ligchamen. Men ontmoet hier eene beknopte maar tevens juiste beschouwing van verschillende onderwerpen. Beurtelings vinden hier eene plaats de enkelvoudige weegbare, natuurlijk gasvormige ligchamen; de enkelvoudige, natuurlijk niet gasvormige en niet metaalachtige; de metalen; de zamengestelde ligchamen uit twee meestal verbrande of met zuurstof verbondene grondstoffen; over die uit drie of vier grondstoffen, waaronder de zouten, steenen, rotssteenen, fossiliën en hetgeen de Aardkunde oplevert. Bij eenige der laatste punten hadden wij eene meerdere uitvoerigheid verlangd. Zoo missen wij bij de Aardkunde de mikroskopische waarnemingen van ehrenberg en bij de beschouwing der Vulkanen de belangrijke Vuurbergen, welke in Zuid-Amerika en den Indischen Archipel gevonden worden.
De tweede Afdeeling, welke de eerste in uitvoerigheid verre overtreft, bevat de bewerktuigde of levende ligchamen. In het vijfde Hoofdstuk (§ § 229-242) wordt het begrip van leven aangeduid, benevens het onderscheid tusschen dieren en planten. Door levenskracht moet volgens den Schrijver