| |
De Vriend der Kranken. Een Bijbelsch Handboek voor de Ziekenkamer, door C.E. van Koetsveld, Predikant te Schoonhoven. Te Amsterdam, bij Ipenbuur en van Seldam. 1844. In gr. 8vo. XVI en 320 bl. f 3-25.
Welligt herinnert zich deze en gene nog het kleine, maar lieve boeksken van gelijken titel, vóór zes jaren door den Eerw. van koetsveld in het licht gezonden. Het bevatte kleine opstellen, ten behoeve van eenen kranke opgeschreven, en hem meerendeels op het ziekbed voorgelezen. Langzamerhand groeide ook bij en voor andere lijders, en te midden van eigene zware beproeving, de verzameling des Schrijvers aan, en eindelijk kon hij den wensch niet wederstaan, om den troost verder te verspreiden, die hem en de zijnen ook in donkere dagen niet verlaten had. Zoo ontstond het tegenwoordige huisboek, ge- | |
| |
schikt om in iedere ziekenkamer nedergelegd, en bij elke gelegenheid aldaar gebruikt te worden.
Na ter Inleiding iets tot gezonde zoowel als kranke lezers te hebben gesproken, en de waarde van den Bijbel ook voor lijdenden te hebben vermeld, verdeelt de Schrijver zijn werk in vijf Afdeelingen. De eerste heet Bijbelsche Geschiedenis. Zoowel uit het O. als uit het N.T. worden al die geschiedverhalen verzameld en aangewend, die voor de ziekenkamer van bijzondere belangrijkheid zijn te achten. De tweede Afdeeling, Bijbellezing betiteld, bevat eene bloemlezing van het belangrijkste, dat tot het gezegde oogmerk in de leerstellige, dicht- of zedekundige, Profetische Bijbelboeken te vinden is. De derde, voor bepaalde tijden en gelegenheden ingerigt, bevat toespraken, zoowel voor Godsdienstige gedenkdagen, die in de ziekenkamer worden doorleefd, als voor bijzondere tijden van den dag en omstandigheden, die op den toestand en de gezondheid der kranken belangrijken invloed uitoefenen. Wat in dit een en ander nog aan de volledigheid mogt ontbreken, wordt in de vierde Afdeeling aangevuld door gemengde toespraken en herinneringen, die de strekking hebben, om aan de stemming van bijzondere kranken, naar hunne verschillende behoeften, de ware rigting te geven. De vijfde eindelijk dient tot leiding van gebed en gezang bij het krankenleger, en bevat voorschriften van het eerste, schoon niet als formuliergebeden te gebruiken, en opgaven voor het laatste. - Een kort, waardig woord van afscheid besluit het geheel.
Heeft onze zeer oppervlakkige inhoudsopgave reeds iets doen vermoeden van de veelzijdigheid der oogpunten, waaruit de Schrijver zijne taak heeft beschouwd en behandeld, nadere kennismaking met het boek zelf voert dat vermoeden tot overtuiging op. Wij mogen niet nalaten, onze hoogste ingenomenheid met dit werk van den waardigen koetsveld opentlijk uit te drukken, en te verklaren, dat wij ons over deszelfs verschijning verblijden, ja, het als een gunstig teeken des tijds zullen beschouwen, wanneer de toon, hier aangeslagen, spreekt tot veler gemoed.
| |
| |
Wij wijzen, om die lofspraak te regtvaardigen, op de groote volledigheid, hier heerschende. Men kan het zien, dat de Schrijver den Bijbel opzettelijk, niet slechts heeft doorgebladerd, maar heeft onderzocht, met het bepaalde oogmerk, om te zien, wat hij voor de ziekenkamer opleverde. Van daar, dat vele min bekende geschiedenissen en verklaringen der H.S. hier eene plaats hebben gevonden. Niet ligtelijk zal men een belangrijk deel der H.S., voor het doel des Schrijvers bijzonder berekend, hier voorbijgegaan zien. Loffelijk is het al verder, dat de Schrijver bij het opstellen zich naar den geest niet op de studeerkamer maar in de ziekenkamer heeft geplaatst, zich met de lijders, aan wier sponde hij naderde, in naauwe aanraking heeft gesteld, en als het ware in hunne ziel heeft gelezen. Hij spreekt niet over, maar tot de kranken, en heeft, dunkt ons, over het geheel, den waren toon voor herderlijke bezoeken aan het ziekbed allergelukkigst getroffen, den toon van meewarigheid en gevoel, van geduld en toegevendheid, van ernst en van Evangelische zalving. Dat die toon zich gedurig afwisselt naar gelang des toestands van den kranke, dien de Schrijver zich voorstelt, zal men bij de lezing van het boek bespeuren. - Niet minder spreken wij met ingenomenheid van de niet kerkelijke, maar des te meer echt Christelijke kleur, die overal in dit geschrift valt op te merken. De Schrijver wenschte, ‘dat zij die het boek in handen namen, om te weten, welke partij hij aankleefde, zich bedrogen zouden zien, daar hij, zelfs op het gevaar af, om oppervlakkig of dubbelhartig te schijnen, aan het ziekbed niet anders dan Christen wilde wezen.’ Dat doel is volkomen bereikt, en de Schrijver heeft getoond, dat men echte Evangelietaal aan het zieken sterfbed kan doen hooren, zonder zich bepaaldelijk te scharen onder de vanen van de eene of andere partij. Het verblijdt ons, in dezen veelzins bewogenen tijd, te bespeuren, dat althans bij het veege ziekbed de stem van menschelijke
wijsheid kan verstommen, zonder dat men aan de poorte der eeuwigheid iets wezentlijks mist. Bovenal roemen wij het korte, kernachtige, puntige der hier
| |
| |
geleverde stukjes. Zij bevatten geene uitgerekte vertoogen over afgezaagde gemeen-plaatsen, waarop het woord toepasselijk is: le secret d'ennuyer est celui de tout dire, maar juist wat zij moeten behelzen, wenken, vingerwijzingen, herinneringen, die de kranke zelf kan ontwikkelen, en die zijn innerlijk leven kunnen aankweeken, terwijl zijn ligchaam lijdt. De eenvoudige zal het boek met eenig nadenken kunnen verstaan, en de meer ontwikkelde zal hier nog ligt iets aantreffen, dat hem niet zoo gemakkelijk voor den geest zou zijn gekomen.
Vraagt men, of wij, bij zoo ruime lofspraak, geene bedenkingen hebben, dan spreekt het wel van zelf, dat het eene stukje ons beter dan het andere beviel: trouwens, dit zal met den Schrijver zelven ook wel het geval geweest zijn. Den Bijbel in onze gedachten doorloopende, en met het hier geleverde vergelijkende, hadden wij een en ander opgenomen, wat hier gemist, en weggelaten, wat hier opgenomen is, en vooral niet zoo vele bladen aan het uitschrijven van Bijbelplaatsen gewijd. Doch deze bedenkingen ontnemen zoo weinig aan de waarde van het geheele werk, dat wij ze niet te sterk willen drukken. Wij rekenen het ons liever ten aangename pligt, aan de goede bedoeling des Schrijvers mede te werken, door zijn geschrift zoowel aan kranken als aan hunne geestelijke leidslieden aan te bevelen. De eersten vinden hier juist, wat zij behoeven: een boek, dat zij gedurig met nieuw genoegen en nut kunnen opnemen, en na korte tusschenpoozen weder neêrleggen. De laatsten vinden hier een' schat van wenken, vol ervaring en levenswijsheid, die hun bij het krankenbezoek, eene soms zoo moeijelijke pastorale werkzaamheid, uitnemend kunnen te stade komen, inzonderheid bij den aanvang hunner Evangeliebediening. De pastorale Theologie heeft zich in de aanwinst, door dit boek verkregen, te verheugen. Het kan veilig naast de pastorij van Mastland staan.
Ten aanprijzende proeve een gedeelte van het laatste stukje: Vaarwel
‘Vaarwel! en indien het God behaagt, zoo zij uw
| |
| |
ziekenleger weldra uw slaapplaats voor uwe gezonde dagen. Misschien ontmoeten wij elkander wel eens onder de gezonden, en kennen elkander niet; wat behoeft het ook? Misschien zult gij dan dit boek reeds weder vergeten zijn; ook goed, mits gij uwe ziekte en den Heer niet vergeet.
Mogelijk blijft gij nog krank, of wordt het weldra weder; neem dan deze bladen nogmaals bij de hand, indien gij er iets uit geleerd hebt, of er door getroost zijt; met de ziekte keere het geneesmiddel terug. En kunt gij dan al onder een ziekelijk leven moeijelijk blijde zijn: wordt slechts volmaakter, en gij zult zeker getroost wezen.
Sommigen uwer wensch ik nog eens, misschien spoedig, te ontmoeten, te weten hen, die men weldra in een plankenhuis zal wegdragen. Ik wenschte hen zoo gaarne te zien bij Hem, die ook krank geweest is, opdat door zijne striemen ons genezing zou worden. Dan zouden wij tot elkander zeggen: Broeder of zuster, wij wisten het wel, en het heeft ons staande gehouden, dat, waar de aardsche tabernakel werd afgebroken, wij een gebouw bij God hadden, niet met handen gemaakt.’ |
|