zullen u dan, in antwoord op die vraag, kortelijk den inhoud er van mededeelen, opdat gij zelf moogt kunnen oordeelen.
‘Volks-opvoeding,’ zegt de groot in zijne inleiding, bl. 1-4, ‘is het woord onzer eeuw, het kenmerk, het veldteeken onzer dagen, maar ook het kostelijkst goed, om welks bezit twee magtige partijen in een groot deel van Europa strijden, en welks naam zij beide als leuze in hare banieren voeren. Die twee partijen zijn de Staat en de Kerk, of liever de Kerkgenootschappen, van welke ieder op den naam van Kerk bij uitnemendheid of wel bij uitsluiting aanspraak pleegt te maken.’ Ook in Nederland wordt die strijd gevoerd; want er zijn er die, in stede van de tegenwoordige openbare, bijzondere kerkgenootschappelijke scholen verlangen, en er zijn er ook die ter goede trouw der zoodanigen pogingen te gemoete komen en ze ondersteunen, door zich te beroepen op eene gangbare uitlegging der verordeningen op het onderwijs, waaruit zij de noodwendigheid van sectenscholen trachten aan te wijzen en met veel schijn van waarheid ook kunnen aanwijzen. ‘Deze bewijstrant,’ zegt de groot, ‘is de gevaarlijkste voor School, Staat en Christendom, en het is vooral om de ongegrondheid daarvan aan te toonen, dat ik nu de pen heb opgevat. Ik wil daartoe de verordeningen over de verhouding van de Godsdienst en het lager onderwijs zelve mededeelen; daarna de verschillende of wel tegenstrijdige opvattingen er van toetsen; voorts de maatregelen, ter uitvoering dezer verordening aangewend, opgeven; en eindelijk, over het al of niet noodige of wenschelijke van veranderingen in die verordeningen, eenige opmerkingen van mij en anderen mededeelen.’ Hier ziet men, uit de eigene woorden van den Hoogleeraar, wat men in het algemeen in het boekje vinden kan, dat overigens alle blijken draagt van zaakkennis, gepaard met hartelijke ingenomenheid met de bestaande verordeningen en afkeerigheid om in dezelve
verandering te brengen. En waarlijk het is zoo, de verordeningen zijn goed op zich zelve; waar bezwaren zijn, zullen deze wel meer het gevolg wezen van slechte toepassing, verkeerde uitvoering of overtreding derzelve, dan van haren geest en inhoud. De regering onthoudt de noodige vrijheid van onderwijs niet. De groot zegt naar waarheid, bl. 88, 89: ‘Er bestaat vrijheid van onderwijs in Nederland; doch met die beperkingen, welke het leven