der grondslagen van den Burgt te Nijmegen. (Vermeld bij in de betouw, Iets betreffende de Oudheden van Romeinschen oorsprong op de Winseling aan den Waaloever ontdekt.)
b en c.) Den grafsteen van q. bisius secundus, alsmede die van l. valerius maternus, beide (in 1527) op het Hoogeveld bij Nijmegen gevonden.
d.) Den bekenden steen van c. julius pudens (No. 1 van in de betouw, Opschriften en Altaren.) Deze is in den muur der Kapel op den Hofberg gevonden.
e.) Vloertegels met het merk van het Vde Legioen (Macedonica) te Nijmegen ontdekt.
En f.) Eene groote dakpan met de letters van het XXIste Legioen (Rapuy) te Ubbergen, nabij Nijmegen, opgegraven.
Om billijk te zijn, moeten wij hier bijvoegen, dat wij hier putten uit een Mss. van in de betouw, 't welk, zoo wij hopen, nog wel eens in 't licht zal gegeven worden, en waaruit nog meer valt mede te deelen. Intusschen had de Heer leemans, toch eene opgave doende van voorwerpen van oudheden, dáár op of bij den Hunnerberg gevonden, zijne lijst kunnen aanvullen uit reuvens en westendorp's Antiquiteiten, IIde D. IIde Stuk, bl. 206 en volgende. - Eindelijk besluit de Schrijver dit belangrijk opstel met eene naauwkeurige opgave van andere Romeinsche doodkisten, reeds vroeger in of bij Nijmegen gevonden (bl. 258-265).
Van wijlen den Hoogleeraar van bolhuis ontmoet ons een kort maar zeer lezenswaardig opstel over de vraag: Welke waren de drijfveren van de aanbieding der Souverainiteit van Gelderland aan willem III in 1675? (bl. 197-213).
De Heer M... te D....... leverde Uittreksels uit eene briefwisseling van Noord-Amerikaansche zaakgelastigden, betrekkelijk den oorlog tusschen den Staat der Vereenigde Nederlanden en Engeland, gevoerd in de jaren 1777-1783 (bl. 157-183). Deze uittreksels zijn ontleend aan een in 1829 en 1830 te Boston in 12 Deelen uitgekomen werk, waaruit een te Washington wonende Hollander het hier geplaatste afgeschreven heeft. Als echte stukken strekken zij tot bevestiging van geschiedkundige berigten uit dat tijdvak, en hebben als zoodanig waarde, schoon wij niet kunnen bespeuren, dat er veel nieuw licht door is opgegaan.
Kleinere, maar daarom toch niet min belangrijke stukken, aan den Uitgever medegedeeld, getuigen van de belangstelling onzer vaderlandsche geleerden in deze verzame-