daartoe, even als tot de visscherij, verknocht was aan het bezit van aandeel in de gescheidene of ongescheidene marken. De heerlijkheid Ruinen alleen maakte eene uitzondering. De Heer van Ruinen was alleen en bij uitsluiting dáárin tot uitoefening van jagt en visscherij geregtigd.
Op deze verhandeling over het jagtregt volgt (bl. 103-118) Iets over § 2 van het Drentsche Landregt van [Bisschop] frederik van blankenheim. Die 2de paragraaf wordt bij matthaeus, bij magnin en bij von richthofen verschillend gelezen. Mr. de wal betoogt, dat, gelijk bij matthaeus en magnin, als plaats der teregtzittingen Ranlo of Rallo, en niet, gelijk bij von richthofen, Beille moet gelezen worden.
Verder vinden wij hier (bl. 119-127) cornelius zantfliet, en zijn berigt over de belegering van Coevorden door Bisschop willebrord (in 1231). Dat berigt bezit zeer veel waarde voor de geschiedenis van Drenthe, als men slechts de oordeelkundige veranderingen van Mr. de wal aanneemt, en dus voor Theutones leze threntones, voor Theutonia threntonia, voor Tronordia covordia, en voor Auen anen. Wij moeten erkennen, dat de redenen dier verandering alles afdoende zijn, en het berigt anders geenen gezonden historischen zin kan opleveren.
Bl. 131-150 behelst iets over de heilige plaatsen in Drenthe, vóór de invoering des Christendoms hier te lande. Mr. de wal toont aan, dat de Drentenaar niet alleen in de uitgestrekte bosschen of te midden van ettelijke boomen, maar ook in tempelen zijne Goden vereerde. Dat ten tijde van tacitus de Germanen geene tempels hadden, bewijst niet, dat zij er naderhand geene hebben gesticht, toen zij meerdere kunstbeschaving hadden verkregen en in meerder aanraking met de Romeinen waren gekomen; gelijk het niet kan tegengesproken worden, dat in het gansche rijk van karel den groote, bij de invoering des Christendoms, alom tempels zijn omvergeworpen. En zelfs tacitus kende reeds den tempel van Tamfana; doch te zijnen tijde behoorden de tempels bij de Germanen nog onder de uitzonderingen. Naderhand ontstonden zij in menigte.
Bl. 153, tot het einde, deelt ons de geleerde Schrijver opmerkingen mede betrekkelijk een paar punten, rakende het oude strafregt in Drenthe, namelijk de straf op verkrachting, en het regt tot verdediging van zich zelven ten