Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
Pathologische Studiën, door Dr. C. Gobée, Officier van Gezondheid 1ste Klasse, Lid van eenige binnen- en buitenlandsche geleerde Genootschappen. IIde Deel. Te Utrecht, bij J.G. van Terveen en Zoon. 1844. In gr. 8vo. X en 279 bl. f 2-60.In No. VIII van de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1843 is melding gemaakt van het Iste Deel der Pathologische Studiën van Dr. gobée; de welverdiende achting, welke de Schrijver onder ons geneeskundig publiek geniet, de belezenheid en originaliteit, waardoor zich zijne werken in het algemeen, en het aangekondigde in het bijzonder, kenmerken en - het doet ons leed, het te moeten erkennen - de zeldzaamheid van het verschijnen van oorspronkelijke geneeskundige werken ten onzent eischen, dat ook dit tweede Stuk niet met stilzwijgen worde voorbijgegaan. De Voorrede geeft al dadelijk te kennen, welk deel der Pathologie de Schrijver zich in hetzelve hoofdzakelijk tot onderwerp gekozen heeft. ‘De meermalen gemaakte opmerking,’ dus lezen wij, ‘dat de kennis der neurophysiologische grondstellingen en de hieruit voortgaande pathologische gevolgtrekkingen aan vele oudere en jongere artsen voor het grootste gedeelte onbekend zijn, heeft mij doen besluiten, de leer der zenuwziekten volgens het hedendaagsch standpunt der wetenschap tot onderwerp van dit Deel te kiezen en deze leer door ziektegeschiedenissen toe te lichten.’ Wij vinden dit onderwerp gelukkig gekozen en het wekte onze belangstelling, hetzelve door eenen man als Dr. gobée behandeld te zien; schoon het ons voorkwam, dat de aangevoerde reden wat al te zeer getuigt van het hooge standpunt, hetwelk de Schrijver zich zelven onder onze geneeskundigen toekent. Teregt laat Dr. gobée, alvorens tot het pathologische gedeelte over te gaan, eene korte schets van de Anatomic en Physiologie van het zenuwstelsel voorafgaan (bl. 3-59); hij geeft hier op, wat het mikroskoop aangaande de fijnere structuur der zenuwen en zenuwknoopen heeft geleerd, handelt | |
[pagina 108]
| |
met name over de primitiefvezeltheorie, over den n. sympathicus en deszelfs betrekking tot het cerebrospinaalstelsel, over de gevoels- en bewegingszenuwen, over reflexie, over de zoogenaamde excentrische wet van het zenuwstelsel, en eindigt dit gedeelte met het vermelden van eenige sympathische verschijnselen, welke niet door het zenuwstelsel alleen kunnen worden verklaard. Dit gedeelte maakt als 't ware den grondslag uit van het volgende pathologische. In het pathologische gedeelte wijst de Schrijver de moeijelijkheid van eene stelselmatige rangschikking der zenuwziekten aan, en komt tot de conclusie, dat men deze slechts onder de volgende hoofdklassen brengen kan: 1o. ziekelijk verhoogde gevoeligheid (hyperaesthesia), 2o. ziekelijk verminderde gevoeligheid (anaesthesia), 3o. in modo veranderde gevoeligheid (paraesthesia), 4o. ziekelijk verhoogde beweging (hypercinesia), 5o. ziekelijk verminderde beweging (acinesia), 6o. in modo veranderde beweging (paracinesia). Daar No. 3 en 6 in hare verschijnselen tot nog toe niet genoegzaam bekend zijn, kunnen wij ons vooralsnog slechts tot de overige vier klassen bepalen. Ook bij de zielsziekten (psychische neurosen), met wier behandeling overigens de Schrijver zich hier niet speciëel ophoudt, schoon hij toch in het voorbijgaan zijne overhelling tot de zoogenaamde somatische of organische leer doet uitkomen, is dit beginsel van classificatie van toepassing. In de Iste Afdeeling (verhoogde opwekking der centra, zich uitende in de peripherische zenuwen) handelt de Schrijver eerst over de neuroses vitae vegetativae, welke óf de gevoelszenuwen (neuralgiae), óf de bewegingszenuwen (spasmi in den uitgestrekten zin des woords) betreffen; onder de neuralgiae behandelt hij de n. coeliaca, de cardialgie, de n. mesenterica (loodkolijk); onder de neuroses der bewegingszenuwen den laryngismus stridulus, het asthma bronchiorum, de tussis convulsiva en de hartkloppingen. Vervolgens tot de neuroses vitae animalis overgaande, beschouwt hij hier niet alleen 1o. die der gevoelsen 2o. die der bewegingszenuwen elk afzonderlijk, maar ook 3o. die der gevoels- en bewegingszenuwen gezament- | |
[pagina 109]
| |
lijk; onder No. 1 de neuralgia cutanea generalis, de n. facialis, de n. lumbo-abdominalis en de n. alveolaris; onder No. 2 de chorea, welke zich, volgens den Schrijver (bl. 98), hoofdzakelijk kenmerkt door eene verhoogde werkdadigheid der voorste ruggemergsstrengen met gedeeltelijke stoornis van het wilsvermogen; den trismus en tetanus, de epilepsie (bij welke gelegenheid de Schrijver aantoont, dat men alleen in eenen genetischen zin van eene epilepsia peripherica spreken kan), de eclampsia gravidarum et parturientium, de hydrophobie en de contractura artuum; onder No. 3 de hysterie (waarvan, volgens den Schrijver (bl. 123), eene aangeborene of door verschillende oorzaken verworvene hyperaesthesie van het cerebro-spinaalstelsel en deszelfs onderdeelen het wezen uitmaakt, en waarbij de ὑστέρα volstrekt niet lijdende behoeft te zijn), en de hypochondrie, van welke ziekte eene buitengewone oplettendheid der psyche op haar zelve en op de peripherische gevoelsuitingen van het zenuwstelsel het wezen uitmaakt (bl. 131). Aan het einde van deze Afdeeling behandelt de Schrijver (bl. 138-163) de spinaalirritatie, welke hij (bl. 153) ‘niet in den beperkten zin der Duitsche en Engelsche schrijvers opvat, en onder welken toestand hij zich geene prikkeling met vaatovervulling of ontsteking voorstelt, maar slechts eene verhoogde of in modo veranderde werkdadigheid der ruggemergzelfstandigheid zelve en die waarschijnlijk in eene telkens plaats hebbende, dán spoedig voorbijgaande, dán wederom langer durende levensscheikundige en morphologische verandering van dit orgaan haren grond, hare naaste oorzaak, haren zetel heeft, doch welke noch door het anatomisch-pathologisch, noch door het scheikundig onderzoek tot heden ontdekt is.’ In de IIde Afdeeling handelt de Schrijver over de verminderde, belemmerde of opgehevene krachtuiting van het centraal zenuwstelsel en deszelfs hoofdzenuwstammen, zich uitende peripherisch door atonie of paralysis der gevoelszenuwen (anaesthesia) en der bewegingszenuwen (acinesia). De Schrijver doet hier opmerken, hoe moeijelijk de diagnose tusschen cerebrale en spinale paralysis is, en geef | |
[pagina 110]
| |
eenige aanwijzingen aan de hand, om beide toestanden van elkander te onderkennen; hij handelt over de medegedeelde paralyses van de gevoelszenuwen van een deel op deszelfs bewegings- en trophische zenuwen, en eindigt deze afdeeling met een kort woord over de paralytische toestanden der organen van het vegetatieve leven. Het overige gedeelte van dit Deel (bl. 187-275) bevat onderscheidene belangrijke ziektegeschiedenissen, waarvan de vijf eerste tot de neuropathologie behooren, de beide andere den morbus Brightii betreffen. Dit is kortelijk het beloop van een werk, hetwelk weder de onmiskenbare blijken draagt van meer dan gewone vertrouwdheid met de geneeskundige literatuur van vroegeren en vooral van lateren tijd, en niet minder van de genialiteit van deszelfs Opsteller. 't Is waar, volledige nosographiën van de vermelde ziektetoestanden vindt men niet; maar zulks lag ook minder in het plan des Schrijvers, dan wel, om aan zijne lezers aan te toonen, hoedanig de in het eerste gedeelte ontwikkelde neurophysiologische grondstellingen in de pathologie hare toepassing vinden. Daarenboven zijn er nu en dan hoogst belangrijke ziektegeschiedenissen tusschen in gelascht, terwijl de aan het einde des werks medegedeelde historiae morbi, wegens naauwkeurigheid van waarneming en scherpzinnige epicrisis, inderdaad als modellen mogen gelden. Vooral bevielen ons de hoofdstukken over laryngismus stridulus, over hartkloppingen, neuralgia cutanea generalis, n. alveolaris, chorea, epilepsie, hysterie, hypochondrie en dat over paralysis. Opmerking, vooral in den tegenwoordigen tijd, waarin het bijna mode is geworden, de verbrandingstheorie van liebig omtrent de voortbrenging der dierlijke warmte, zonder kritiek, aan te nemen, verdient des Schrijvers op proefwaarnemingen steunende stelling, dat de achterste ruggemergstrengen de temperatuur des ligchaams besturen, waarbij tevens verdienen gelezen te worden de bedenkingen, welke Dr. gobée op eene andere plaatsGa naar voetnoot(*), vooral op het voetspoor van schultz, tegen de Liebigsche theorie zelve in het midden brengt. - Hoeveel | |
[pagina 111]
| |
voortreffelijks evenwel er in dezen arbeid van Dr. gobée ook gevonden worde, zoo is het er echter verre van daan, dat wij overal zoo gereedelijk met Z. Ed. zouden kunnen instemmen. Het is vooral aan doordraving op een geliefkoosd thema, dat zich de Schrijver heeft schuldig gemaakt; bij hem is spinaal-reflexie, of, gelijk hij het noemt, spinaalirritatie schering en inslag; gelijk hij zelf op eene andere plaats (Kliniek, D. I, St. 4, bl. 314) aan liebig verwijt, dat bij dezen het organisme niets is, dan eene soort van circuleerkagchel, zoo maakt Dr. gobée van hetzelve een louter reflexietoestel. ‘De geheele plastiek berust op een reflexieproces,’ dus lezen wij op bl. 33. Wij zijn er verre van verwijderd, aan den invloed der zenuwen op voeding en afscheiding te twijfelen, de hiervoor pleitende feiten liggen te veel voor de hand; maar zoo als de Schrijver de zaak voorstelt, gaat men toch wat al te ver. Of komt hier dan de eigene vitaliteit der verschillende weefsels, waardoor elk het zijne uit de vormbare stof tot zich neemt, volstrekt niet in aanmerking? Heeft er geene plastiek plaats in het bebroede ei, vóór de vorming der chorda dorsalis en kan men zich de vorming van deze laatste zelve zonder plastiek denken? Hoe heeft de voeding der planten plaats, indien men zich geene plastiek zonder reflexiewerking denken kan? Evenzoo ook noemt de Schrijver (bl. 31) ‘de geheele leer (?) der ontsteking een op reflexie berustend proces.’ Dit reflexieproces nu heeft, volgens den Schrijver, plaats niet in de zenuwknoopen, die met den n. sympathicus in verband staan, maar in het ruggemerg zelf; ja in het hoofdstuk over spinaalirritatie gaat hij zoover, dat hij beweert, dat het geheel catarrhaal proces (bl. 143) en ook de ontsteking (bl. 145) op spinaalirritatie berust! Dat de Schrijver die reflexie, welke hij hier aanneemt, bepaaldelijk in het ruggemerg laat plaats hebben, hierover zouden wij hem niet aanvallen, indien hij in zijne praemissa het op zich zelf staan van het sympathisch zenuwstelsel ronduit had geloochend, daar de onafhankelijkheid van dit stelsel nog niet zoo stellig is uitgemaakt en valentin nog onlangs in zijn Lehrbuch der Physiologie des Menschen, | |
[pagina 112]
| |
1844, Bnd. II, bl. 711 sqq. de ongenoegzaamheid der argumenten van bidder en volkmann, de laatste verdedigers van het op zich zelf staan van den n. symp., (tegen de naauwkeurigheid van wier onderzoekingen zelfs remak is opgekomenGa naar voetnoot(*)) heeft aangetoond, terwijl hij (bl. 719) het reflexievermogen der zenuwknoopen als zeer problematisch stelt. Maar de Heer gobée schijnt het omtrent dit punt met zichzelven niet eens te zijn; hij wederlegt bidder en volkmann (wier onderzoekingen hij trouwens vrij oppervlakkig mededeelt) niet, schoon met hunne naauwkeurigheid en geloofwaardigheid het geheele vraagstuk staat of valtGa naar voetnoot(†), maar laat, na hun gevoelen in vijf regels te hebben medegedeeld, deze woorden volgen (bl. 12): ‘Wij zien uit het aangehaalde, dat het al of niet bestaan van een eigenaardig, het vegetatieve leven besturend en niet geheel en al van de hersenen afhankelijk zenuwstelsel eene nog niet besliste strijdvraag is.’ Hij zegt later (bl. 38): ‘In weerwil van dien bezitten de vegetatieve organen niet zelden eene groote onafhankelijkheid van het ruggemergstelsel en kunnen zelfs zeer normaal functioneren, bijaldien ook het ruggemerg diep aangedaan is;’ en (bl. 39): ‘Zoo remak's ontdekking zich nader bevestigde, zoo ware de plastiek een van het cerebrospinaalstelsel onafhankelijk proces’; en vooral komen hier in aanmerking de volgende woorden (bl. 9): ‘Beiden, zoowel het ruggemerg, als de ganglia, hebben dit vermogen (om als centraalorgaan te werken) te danken aan de grijze zelfstandigheid, welke men niet meer, gelijk vroeger, als eene zelfstandigheid beschouwt, die door hare groote hoeveelheid bloedvaten | |
[pagina 113]
| |
slechts als voedingsorgaan voor de witte zelfstandigheid aanwezig is, maar als zoodanig, om overal, waar zij voorkomt, als centraalorgaan te fungeren, waardoor zij op inwerkende prikkels, hetzij met of zonder bewustzijn, reageert (reflecteert).’ Moet men het niet na deze en dergelijke uitdrukkingen den Schrijver als eene inconsequentie aanrekenen, wanneer hij naderhand overal in zijn werk het reflexieproces, waarin, volgens hem, plastiek en ontsteking bestaat, geheel alleen in het ruggemerg, met voorbijgang der zenuwknoopen, laat plaats hebben? Maar wat moet men zeggen, wanneer later datgene, wat eerst nog maar spinaalreflexie was, geheel spinaalirritatie wordt? Behalve dat de Schrijver hier de andere elementen van den ziektetoestand (zoo bijv. bij het catarrhaal proces de materies perspirationis retenta) eenzijdig heeft voorbijgezien, zoo verwart hij hier klaarblijkelijk de functie van het ruggemerg met deszelfs pathologischen toestand. Indien het al waar mogt zijn, dat dit orgaan bij ieder ontstekings- of catarrhaal proces als reflector werkt, dan behoeft het daarom nog niet zelf hier als ziekelijk beschouwd te worden, evenmin als de centraalorganen van het zenuwstelsel ziekelijk zijn, wanneer men jeuking aan den neus of verwijding der oogappels, ten gevolge van prikkeling van wormen in de ingewanden, waarneemt. Dezelfde overdrijving, welke het hoofdstuk over spinaalirritatie kenmerkt, treft men ook elders aan; zoo zouden bijv. van de 10 lijders aan cardialgie 9 pijn of hooge gevoeligheid der ruggewervels hebben (bl. 72). Eenzijdig en inconsequent mag men het noemen, wanneer de Schrijver (bl. 63-65) bij zielsziekten onbepaald de somatische leer huldigt, hoezeer hij (bl. 129) van eene normaal functionerende ziel, in tegenoverstelling met eene niet normaal functionerende ziel, en (bl. 132) van eene psychische hyperaesthesie spreekt, en (bl. 130) de vasomotorische zenuwen den weg noemt, waarlangs alle zielsprikkels plastisch worden. Doch wij willen onze aanmerkingen hier liever staken, daar onze beoordeeling voor een Tijdschrift van gemengden inhoud reeds te uitvoerig is geworden. De Heer gobée moge zich uit het ontwikkelde overtuigen, dat, zoo wij al niet overal met hem instemmen, wij zijn werk met belangstelling heb- | |
[pagina 114]
| |
ben gelezen, en dat wij het vele goede, hetwelk zoowel dezen, als in het algemeen al zijnen arbeid kenmerkt, op prijs stellen. |
|