dingh, en meent over het algemeen den toestand der Protestantsche kerk, in weerwil van de aanmatigingen der Roomsche, in onze dagen niet ongunstig te mogen noemen. Maar, hoe dit ook zij, er spreekt in deze Leerrede, die overigens noch door haren vorm noch door haren inhoud zich boven andere aanbeveelt en zeer middelmatig heeten mag, zulk een geest van bitterheid, dat wij ons van hare uitgave weinig goeds beloven. Op meer dan ééne plaats geeft zij zich bloot aan gegronde aanmerkingen, die door Roomschgezinden kunnen worden ingebragt. Reeds is zij scherpelijk gehekeld in de Nederlandsche Catholieke Stemmen, en ongaarne zouden wij hare verdediging op ons nemen. Wij doen gaarne hulde aan de goede bedoelingen van den Heer buddingh, ook daarin blijkbaar, dat de opbrengst strekken moet ten voordeele der Protestantsche vereeniging onder de zinspreuk: Unitas. Maar tevens bidden wij hem, dat hij toezie, door geenen onmatigen ijver af te breken, wat hij wenscht op te bouwen, en dat hij zich beijvere, om aan zijne gemeente van week tot week zulk een regt Evangelisch voedsel toe te dienen, dat zij, daarvan geheel doortrokken, geene andere weide begeert, dan die des zuiveren Evangelies.