Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAlmanakken voor 1845.(Tweede Verslag.)
Het geven van een jaarlijks overzigt van de Almanakken-literatuur is eene taak, die - wij zeiden het meer - moeijelijker is, dan schijnt. Aan de eene zijde gaat het niet aan, diegenen, welke ook vroeger verschenen, af te schepen met den éénen regel: dat zij zich over het geheel gelijk blijven, en aan den anderen kant is het bij het meer en meer toenemen dezer jaarlijksche bewaarplaatsen van proza en poëzij (en van de laatste nagenoeg alleen) ondoenlijk, van alle, of ook maar van de voornaamste stukken een verslag, nog meer, eene behoorlijk gedetailleerde beoordeeling te geven. Er is in dit verslag uit den aard der zaak ook iets eenzelvigs; waarom wij, ter voorkoming van verveling bij onze lezers, het zoo kort mogelijk zullen maken. Wij beginnen met den 26sten jaargang van den | |
Nederlandschen Muzen-Almanak. Te Amsterdam, bij J.H. Laarman. f 3-50.De goede smaak en poëtische verdiensten van de Redacteurs van lennep, beeloo en heije zijn waarborg genoeg, dat | |
[pagina 84]
| |
men hier niets zal aantreffen, dat moeite heeft om het middelmatige te bereiken; dat niet alles er zich boven verheft, is de schuld niet der Redactie; de oudere reiaanvoerders op onzen zangberg onttrekken zich meestal, en toch zijn zij de minsten niet; dat sifflé, ter haar en anderen dat voorbeeld gaan volgen, spijt ons; en waarlijk! wanneer wij niet enkel zien op hetgeen hier op zich zelf wordt geleverd, maar ook - en de oorspronkelijke inrigting en bestemming der Muzen geven er regt toe - op het geheel, als vertegenwoordiger van den stand onzer poëzij, dan moeten wij zeggen: quantum mutatus ab illo! De verzameling wordt ditmaal geopend met een gedicht van ten kate, wiens afbeelding dezen jaargang versiert. Hij verdient die eer door meer dan ééne proeve, dat hij geen bloot verzenmaker, dat hij waarlijk Dichter is. Doch wij raden hem, zijnen smaak meer en meer te zuiveren, en zich te hoeden tegen dat gemanierde, tegen dat overdrijven van het zoogenoemd Romantische, tegen dat onbestemde, tegen dat jagt maken op gezochte spelingen en spraakwendingen, waardoor in zijne meeste stukken de gebreken meer in het oog vallen, en de ware poëzij, die er ontegenzeggelijk in is, wel eens wordt onderdrukt. Zoo verstaan wij niet regt, waarom in het gedicht: Christophorus zoo vele oud-Nederduitsche woorden voorkomen, die afzonderlijke verklaring noodig hebben. In een vers, waarin oud-Hollandsche zaken of personen worden ingevoerd, mag dit nog gaan; maar hier is het, de Dichter vergeve ons het woord, ijdele pronkerij. Ook het vers aan eenen beker van tesselschade is veel te gekunsteld. - De Starrenhemel van van groningen is een gespierd gedicht, gelijk het weinige, dat hij gaf, den stempel van echt dichtvuur draagt, ofschoon wij eenige meerdere spaarzaamheid in uitroepingen, als: ruisch, either!, stijgt, Hallels! en dergelijke, wenschen zouden. - Beeloo geeft een gedicht: Het Loo, met herinnering van den troonsafstand des vorigen Konings. Onjuist is het echter, te zeggen: Uw licht, dat eens zoo schoon, zoo koest'rend had geschenen,
En, binnen deze zaal, schier onbemerkt verdwenen, -
Alsof een stoute daad, die vijfden Karels lof
Vereeuwigde, in onze eeuw geen enklen boezem trof!
Want de gevallen stonden alleen daarin gelijk, dat het bij beiden een troonsafstand was; uitweiding over dit onderwerp zou niet alleen hier misplaatst, maar ook geheel onvoegzaam zijn. Van het standbeeld van willem I van van den bergh beviel ons voor dat onderwerp het minst de eerste afdeeling; want het is in den thans heerschenden smaak - of wansmaak - ook een niet zeer uitgebreid gedicht in afdeelingen te splitsen; overigens drukt de Dichter met regt zijne ver- | |
[pagina 85]
| |
ontwaardiging uit, dat, terwijl men geld voor een standbeeld van Vader willem verzamelt, Daar, waar zijn aadlaarsgeest den val van flips bewerkte,
Daar, waar hij leefde, zwoegde en stierf,
men ‘dag en nacht de raauwste vloeken hoort gillen’ enz.Ga naar voetnoot(*) Eenen dergelijken toon heeft vroeger beeloo aangeslagen over het Binnenhof te 's Gravenhage, en waarlijk! men mogt dergelijke gebouwen, merkwaardig als gedenkstukken des roems van het voorgeslacht, of als plaatsen, waar iets gewigtigs voor het vaderland voorviel, wel wat meer in eere houden. Het slot, door eenen der ridderlijkste ridders van onze oude geschiedenis, jan van beaumont, gebouwd en bewoond, is - eene kroeg; het aloude kasteel van den grooten witte van haamstede staat schromelijk te vervallen; het gebouw, waar Vader willem zijnen sluipmoordenaar vond - men leest het hier! De staat, waarin het is, steekt zonderling af bij de drift, om daar in de buurt eenen vervallen toren als gedenkstuk der oudheid te behouden; maar wij mogen niet afdwalen. Uit de veteranen treedt lulofs op met eenen Feestzang, die, bij enkele matte plaatsen, over het geheel veel gloed en verheffing heeft; van de nieuweren geeft beets een vers: de vroege keuze, waarvan het slot, tegen het oogmerk, een ongepast, eenigzins naar het profané kleurend denkbeeld geeft bij vergelijking met het Bijbelsche gezegde, waarop gezinspeeld wordt. - Van zeggelen geeft in zijnen bekenden luchtigen trant Prins Dee-Bo-Hee als heksluiter. Doch alles behoeft niet opgenoemd. Uit België ontmoeten wij prudentius van duyse met een paar gedichtjes, die, als voor buitenlandsche (want zoo is het) gedichten hier plaats is, wèl geplaatst zijn. De ons altijd min of meer hinderende Vlaamsche spelling wordt door dautzenberg uit Vilvoorden vermeden. Van de Redacteurs geeft heije een goed vers; van lennep heeft in: de vliegende visch iets van den trant van jan luiken. En zij overigens niets in dit jaarboekje, dat beneden het gewone daalt, er is ook nog al wat in, dat zich weinig daarboven verheft, en alleen in zuiverheid van dictie eene bijkomende aanbeveling heeft. De platen doen niet onder voor den vorigen jaargang. | |
Aurora. Uitgegeven door Mr. J.J.D. Nepveu. Te 's Gravenhage, bij K. Fuhri. f 4-90.Het proza telt vier verhalen van eenige uitgebreidheid. Het eerste is: Eduard, door alberdingk thijm, dat goed is geschreven, en waarin de voorstelling van hetgeen men | |
[pagina 86]
| |
de groote wereld noemt, zoo wij gelooven, naar waarheid is; daarna Rudolf, door van rehburg, dat ons verreweg het beste geviel door de waarheid, levendige voorstelling en uitnemende strekking, maar ons nog beter zou bevallen, indien het meer uitkwame, dat het mannelijke van pligtgevoel en zelfbeheersching in Rudolf een uitvloeisel ware van die hoogere beweegredenen, die ons boven de heidensche wereld tot zulke gevoelens en daden in staat stellen; het zou dit waarlijk schoone verhaal niet hebben ontsierd, indien dit meer op den voorgrond hadde gestaan; zelfs zou het daardoor edeler en treffender, om niet enkel van het nut te spreken, zijn geworden; overigens, als gezegd, hooge lof aan conceptie, aan loop, uitwerking en stijl. Verder van Mejufvronw toussaint eene vertelling aan de kaptafel, zeker voornamelijk aangelegd en ook geschikt, om zeden, gewoonten en denkwijze van de Fransche groote wereld kort vóór de eerste omwenteling te doen kennen; de stijl verraadt, gelijk wij vroeger opmerkten, iets gezocht-oorspronkelijks, waarvan de zoo begaafde en bevallige Schrijfster zich beter onthield. Eindelijk: van God geholpen, door den Redacteur; een verhaal, dat in deze dagen, al stemt men, als Ref., dan ook niet met alle gevoelens in, niet van belangrijke wenken ontbloot is. Wat het poëtische gedeelte betreft: dit is te talrijk, om alles op te noemen. Van tollens is een gedicht geplaatst met het onderschrift: 1800. Wij weten niet, of het reeds vroeger was uitgegeven, doch het verraadt den aanleg, die zich later zoo heerlijk heeft ontwikkeld, inzonderheid ten aanzien der heerschappij over de taal. Van ‘den schrijver van de Neven’ een paar aardige stukjes; van van der hoop een nagelaten gedicht: napoleon, vrij duister; van meppen een fiksch dramatisch gedicht: Paul Gebhardt; van potgieter eene vrijmoedige afkeuring der wedrennen bij Haarlem; van brester een lief ijsstukje: de gebroken schaats; hij levert zoo zachtkens aan eene verzameling van ijs-poëzij, die der afzonderlijke uitgave met muzijk wel waardig zou zijn, waartoe wij hem tot vermeerdering van onze volksliederen aanmoedigen. Onder de minste stukken schikken wij de zeven slapers van ten kate. Er zijn fraaije plaatsen in, maar ook stoplappen: 't Is of zij, in een krans van stralen
En schooner dan ze op aarde scheen,
Hun lieve moeder neêr zien dalen,
Die vriendlijk glimlachte en verdween....
Ai ziet, hoe groot is Gods erbarmen:
Zij slapen in elkanders armen.
Wat zegt het: ‘om één kruimken brood met God den tweestrijd wagen?’ Eene ‘stonde der glorievolle marteldood’ is vergrijp tegen de taal, tenzij ten kate met zijne, zoo | |
[pagina 87]
| |
hij meent diepe, kennis onzer taal dood vrouwelijk mogt maken. Van de verrassing bij 's jongelings komst te Ephese ware meer partij te trekken geweest, en iemand, die zooveel Christelijk-Archaeologische kennis uitkraamt, behoorde te weten, dat (gezwegen van de letterverwisseling ten gevalle van het lieve rijm) zwellende orgelklang in de vijfde eeuw een domme anachronismus is. De gewijde liederen van heije zijn kleine, lieve stukjes, doch den naam: liederen dragen zij ten onregte. De platen bestaan in vier Engelsche gravures, en drie plaatjes naar Hollandsche stukken, waarvan het derde het minste, en het tweede, een watergezigtje naar schelfhout, (het versje is niet kwaad, maar sluit er op als een tang....) verreweg het schoonste is. De prachtige titel kan ook bijna voor een plaatje gelden. De letter is kleiner dan die, waarmede vroegere jaargangen gedrukt zijn. Om de vergulde boekjes in eens af te doen, laten wij volgen: | |
Miniatuur-Almanak. Te Utrecht, bij L.E. Bosch. f 1-25.Dit nette boekje heeft, behalve een Duitsch versje aan den Erfprins van Saxen-Weimar, navoiging althans van het uiterlijke van göthe's Kennst du das Land, drie Fransche stukjes van clavareau, en eenige Hollandsche van genoemden en ongenoemden. Dat van den Marquis de thouars is te bepaald van strekking, om aandacht of belangstelling te wekken. Het versje van greb trok onze aandacht door de zinrijkheid meer van de gedachte, dan van de uitwerking. De plaatjes zijn lief. De zoogenoemde Volks-Almanakken beginnen wij met | |
Nederlandsche Volks-Almanak. Te Amsterdam, bij J.H. en G. van Heteren. f :-90.Deze jaargang heeft aanspraak op den lof, aan vroegeren gegeven. Onder de gedichten zijn er, die den sierlijksten pracht-Almanak niet tot oneer zouden strekken, b.v. het gedoopte Kind, van heije; van zeggelen geeft een paar stukjes, los en aardig. De kalender is voorzien van merkwaardige gebeurtenissen uit de jaren 1625-1650. De plaatjes zijn goed; de dochter op het eerste is echter veel te modern gekleed, hetwelk zeer misstaat. | |
Noord-Brabandsche Volks-Almanak. IIIde Jaar. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. f :-90.De voornaamste geschiedkundige bijdragen zijn: de ontvoering van Hertog aernoud van gelder van het slot te Grave, door j.w. muller; de dood van Graaf floris I te Nederhemert, door c.w. pape; johannes goropius beca- | |
[pagina 88]
| |
nus, door Dr. hermans, van welke het tweede echter op Noord-Braband eigenlijk geene betrekking heeft. Voorts geeft k.j.r. van harderwijk eenige ter herinnering niet onnuttige mededeelingen omtrent vroegere schrijvers der voornaamste Land-, Stad- en Dorpbeschrijvingen van Braband in het algemeen, en van de Provincie Noord-Braband in het bijzonder, die schijnen vervolgd te zullen worden; althans zij betreffen nog slechts Noord-Braband in het algemeen, benevens 's Hertogenbosch, Grave, Geertruidenberg en Breda. P. r.d. muller geeft eenige bijzonderheden omtrent de in 's Hertogenbosch gewoed hebbende pestziekten en het daaruit ontstane gebruik van het plaatsen van stroo voor de huizen der ingezetenen; waarbij min of meer behoort: volksgebruiken aan de sterfhuizen in Noord-Braband, door V.S.; het laatste is niet volledig; zoo is onder anderen te Eindhoven, en misschien elders, het gebruik, dat men eene lantaarn (die echter niet, als te Waalwijk, bodemloos behoeft te zijn) uithangt. En wat het lijkstroo aangaat, zou het der moeite waardig zijn, na te sporen, of inderdaad aan de pest het volksgebruik, hier bedoeld, toe te schrijven ware. Dergelijke algemeene gewoonten hebben doorgaans eenen zeer ouden oorsprong. De uitzondering der Israëliten schijnt zulks mede te bevestigen; het lijkstroo vindt men in Zeeland terug, en daar houdt de geleerde ab utrecht dresselhuis het, zoo wij ons wèl herinneren, voor een overblijfsel van het aloude verbranden der dooden. Ongehuwden met een wit lijkkleed te begraven, heeft hier en daar in de Meijerij plaats; de eerstgemelde schrijver maakt ook daarvan geene melding. De dichtstukjes zijn meestal in eenen Volks-Almanak goed te huis; de Logogryph is al te gemakkelijk. | |
Geldersche Volks-Almanak. XIde Jaar. Te Arnhem, bij G. van Eldik Thieme. f :-75.Wanneer men het geheel der verzameling beziet, dan is er toch jaar op jaar maar geen provinciale Volks Almanak, die het den Geldersman in gepastheid en afwisseling afwint. Ook deze jaargang draagt daarvan bewijzen. Doch het is jammer, dat de ijverige en kundige Redacteur heldring, die in zoo vele opzigten veel nut heeft gedaan, zich doorgaans schuldig maakt aan overdrijvingen, waarbij men medelijdend de schouders moet ophalen. Wat willen toch, want dat de aanteekeningen tot de Sage: Marike van Nimwegen van zijne hand zijn, betwijfelen wij niet; wat willen toch zinsneden, als: ‘De geometrie van dien tijd ging wat dieper de praktijk in, dan die nu op onze universiteiten gedreven wordt. Trouwens het is meer waard, te weten hoeveel droppels water er in een' emmer gaan, dan hoeveel bewijzen er zijn voor het pythagorisch leerstelsel.’ - ‘De duivel redeneerde toen | |
[pagina 89]
| |
juist als de rationalist van onzen tijd nog altijd. Het moet den laatste klaar verstand, zonder vreeze Gods zijn, zal het wel wezen, en vooral geene bekeering!! - Anders is het hem vrome praat!’ Wij konden nog veel meer aanhalen; maar waartoe? Om het dwaze der verachting van alle menschelijke wetenschap in het licht te stellen, waardoor zich Ds. heldring wil onderscheiden? Ref. werpt de verdenking met verontwaardiging van zich af, alsof hij geen Christelijk geloof bezat; maar hem zijn donker-mystieke uitvallen, ontevredenheid met het thans levende menschdom, en wat dies meer zij, geen Christelijk geloof. De gedachten van eenen Praktikus over het Gildewezen: geheel iets anders, dan hetgeen men wachten zou, en goeddeels klinkklare onzin. Wij bidden den Heer heldring, zoo hij zich laat verbidden door iemand, dien hij waarschijnlijk wel houdt voor eenen, wien de eenige wijsheid dwaasheid dunkt (waartegen wij ten sterkste protesteren), dat hij de wereld verschoone van de verhandeling, waarmede hij dreigt. En wanneer - men moge vroom gewawel prijzen zooveel men wil - de Geldersche Volks-Almanak door meer zulke regels moet ontsierd worden, dan wenschen wij hem een spoedig einde, of een' anderen Redacteur. | |
Zeeuwsche Volks-Almanak. Xde Jaar. Te Zierikzee, bij J. van de Velde Olivier. f :-75.De kalender is voorzien van twee uitmuntende plaatjes, voorstellende de Zon-Eklips van 6 Mei en Maan-Eklips van 13 en 14 November, benevens den voorbijgang van Merkurius over de Zon, den 8 Mei aanstaande, om welke alleen dit boekje bijna het geld waardig is. Aan het plaatsen derzelve zal dan ook zijn toe te schrijven, dat overigens het plaatwerk ditmaal wat schraal is. De inhoud der stukken regtvaardigt doorgaans de opname te dezer plaatse; dit is evenwel minder het geval met den brief van twee afgestorvene kinderen aan hunne ouders; de fictie mist het verrassende der nieuwheid; zoo iets laat zich beter in poëzij dan in proza behandelen, en - vertalingen in eenen Almanak! Belangrijk, maar minder aangenaam ter lezing voor het publiek, dat zich een' Volks-Almanak voorstelt, is een stuk van Dr. römer, de Kloosters te Goes, waar, gelijk ten vervolge op, of liever ten gevolge van eene bijdrage van het vorige jaar, de plaatsing berigt wordt van een gedenkteeken voor jacob valcke, nopens wien dresselhuis uit den schat zijner kennis nog eenige bijzonderheden mededeelt. De gedichten zijn ten deele uitmuntend; de vertaling van Job XXXVIII-XLI van adama van scheltema is krachtig; een gedicht van wijsman: de ledige stoel, eenvoudig schoon. Een der Redacteurs, h.m.c. van oosterzee, werd door verandering van standplaats, waar hij evenwel in de Redactie blijft voort- | |
[pagina 90]
| |
gaan, verhinderd in het vervolgen zijner stukjes uit de populaire Sterrekunde, hetwelk hij tegen den volgenden jaargang toezegt. | |
Utrechtsche Volks-Almanak. Te Utrecht, bij L.E. Bosch. f 1-20.Het proza telt, zoo als doorgaans en bij alle dergelijke ondernemingen het geval is, verschillende stukken van verschillende waarde. Het meeste is echter Utrechtsch; Jan van Renesse hadde in den Zeeuw ruim zoo wèl gevoegd, te meer, daar het enkele wijzigingen geeft aan een, in dien Almanak vóór eenige jaren geplaatst stuk over denzelven. In het algemeen zij, daar de Utrechtenaar het tegenwoordige van zijn gewest nog al doet kennen, opgemerkt, dat dit door de anderen nog wel wat beter mogt in het oog worden gehouden, waarmede afgelegene en minder bezochte provinciën, b.v. Groningen, Vriesland en Zeeland, eene wezentlijke dienst zouden bewijzen. Onder de gedichten trokken - ten goede of ten kwade - het meest onze aandacht: het ware geluk van laurentius, om de rijmelarij; de 24 Augustus 1799, door N.N., om de toenmalige denkwijze; de vergenoegde Landman, door de jong, als een eenvoudig, lief stukje; Utrecht, door Ds. neuman, als eene soort van aardigheid, om eenige dichtregelen tweemaal met de letters van dien naam te beginnen; en eindelijk Holland in 1844, als Duitsch gedicht van eenen Heidelberger, met Nederduitsche vertaling van Mr. brand van cabauw. Tegenover den titel prijkt het portret van wijlen j.m. van tuyll van serooskerken, laatst Gouverneur van Noord-Holland, vroeger van Utrecht, welks gelijkenis nog al wat te wenschen overlaat. | |
Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. X Jaar. Te Deventer, bij J. de Lange. f 1-50.Deze is voorzien van een zeer nuttig Register over de tien verschenen jaargangen. Hij is ook nu, gelijk trouwens de strekking van dit jaarboekje medebrengt, meest voor oudheidkundigen belangrijk. Door een grooter publiek zal echter met genoegen gelezen worden de Beschrijving van de thans nog in gebruik zijnde feesten of malen onder de landlieden in de Gemeente Markelo, bij gelegenheid van geboorte, doop huwelijk en begraving, door g. benthem. Het ware wenschelijk, dat dergelijke bijzonderheden, gelijk wij er boven een wenk van gaven, meer aan het licht werden gebragt. ‘Dan,’ gelijk met regt wordt opgemerkt, ‘zoude de nakomelingschap zich eene meer juiste voorstelling van den tegenwoordigen tijd kunnen vormen, dan wij van den verledenen.’ Aardig is het gesprek van Mr. j. van lennep in den | |
[pagina 91]
| |
Amsterdamschen tongval; aardiger, dan de verbazend winderige aanteekeningen van Ds. halbertsma, waar, met allen Angelsaxischen en anderen omhaal, de bal nog al eens misgeslagen wordt. | |
Groninger Volks-Almanak. IXde Jaar. Te Groningen, bij J. Oomkens. f :-75.Tegenover den titel vindt men de afbeelding van Mr. tresling, in leven Lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal, die, gelijk nu bekend wordt, de hoofdredacteur van dit jaarboekje geweest is, gelijk er dan ook vele gepaste en doorwerkte stukken van 's mans hand in de vroegeren gevonden worden. Wetende, hoeveel van eene goede Redactie afhangt, hopen wij, dat dit verlies waardiglijk zal vergoed worden; doch ook de verdienstelijke uitgever is reeds overleden! In het door hem geteekende voorberigt wenschte de laatste, dat hem ‘minder geleerde en wetenschappelijke stukken waren voorgekomen, die, ofschoon op zich zelve zeer groote verdiensten hebbende, echter minder in een volksboekje te huis behooren.’ En die opmerking wordt niet ten onregte gemaakt. Wij wenschen, dat de dood der beide mannen, die dezen Almanak bezorgden, en die, elk in den hunnent, verdienstelijke inwoners van Groningen waren, zoo weinig mogelijk schade aan de goede voortzetting van dit jaarboekje, dat zich ook dit jaar door deszelfs inhoud aanbeveelt. | |
Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak, uitgegeven door het Departement: Leens, der maatschappij: tot Nut van 't Algemeen. XVIII Jaar. Te Groningen, bij J. Oomkens. f :-40.Ook deze Almanak houdt zich goed staande, en blijft een zoo klein Departement waarlijk tot eer strekken. Wanneer de schrijver van het gesprek over de Tijdrekenkunde (een vervolg) op bladz. 50 zegt, dat de berekening van nieuwe en volle Manen voor het Paaschfeest geschiedt volgens den middelbaren tijd, ofschoon zijne meening goed zij, is de uitdrukking niet goed; het moet zijn middelbare Maan. De opmerking over de laagte der daghuren in vroegere eeuwen bladz. 75, is goeddeels ongegrond; alles was ook veel goedkooper. Dit weinige houde deze Almanak ten goede aan Den Recensenten-hond,
Die uit de beste boeken
Vuilaardig gif wil zoeken,
gelijk hij het vrij hondsch noemt; doch - het is in scherts gezegd. | |
[pagina 92]
| |
Amsterdamsche Studenten-Almanak. XIVde Jaar. Te Amsterdam, bij J.D. Sijbrandi. f 1-80.Na de op het kalenderwerk volgende naamlijsten van het Athenaeum en de Seminaria, de Series enz. volgt eene met veel vrijmoedigheid en geest geschrevene geschiedenis dier geleerde inrigtingen in de hoofdstad, gedurende het vorige jaar. Van dezelfde hand schijnt ons toe het eerste der beide proza-stukken; ook het tweede is met luim geschreven. De gedichten, schoon op zich zelve niet kwaad, zijn meerendeels niet zeer Studenten-Almanakachtig. De losse gedachten worden minder los; het kan dan ook wel niet anders. De laatste is niet de minst aardige. Het portret van den waardigen Hoogl. muller, welgelijkend naar het ons toeschijnt, schoon te onminzaam van gelaat en niet gelukkig van houding, versiert dezen jaargang. | |
De van ouds bekende nuttige en aangename Tijdkorter in ledige oogenblikken, door A. Hazelhoff. XXXIIIste Jaar. f :-25.Deze bekende en voor zijn publiek nuttige Almanak wordt de van ouds bekende genoemd, niet in navolging van Stichters Enkhuizer, maar wegens eene in ons oog laakbare poging tot onderkruiping van den braven man, die in dit Almanakje eene eerlijke winst vindt. In den kalender staat bij 6 Mei Maan- in plaats van Zon-Eklips; de hoogwatertafel heeft eenige verkeerde opgaven, tot welker aanwijzing ons plaats ontbreekt. | |
Almanak voor Dienstboden. VIde Jaar. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-40.Regt gepaste lectuur weder voor de keuken, en daarom aanbevelenswaardig. | |
Almanak voor Kinderen. in miniatuur. Bij denzelfden. f :-40.Wij verzoeken onze lezers wel op te merken, dat achter kinderen een punctum staat, zoodat het: in miniatuur niet op de kinderen, maar op den almanak betrekking heeft. Ook deze blijft zich gelijk. En indien niet het later inkomen van anderen een klein vervolg op dit verslag noodzakelijk maakt, zeggen wij met eenen ouden Almanak, in den Overijsselaar aangehaald: Blijft hiermede gesondt, goode leeser eerbaer,
Bis dat wij wedder schrijuen, tot op een ander jaer.
|
|