leveren van de onvermijdelijke klippen, waarop het Roomsch-Catholicisme moet stooten, wanneer deszelfs belijders slechts even beginnen na te denken. Het is ons doel niet, alle 's mans bedenkingen op te nemen en te toetsen. Het antwoord op zijne vraag is echter duidelijk. Bij zijn onderzoek is hij van beginselen uitgegaan, lijnregt strijdig met die zijner kerk. De Roomsche leer verbiedt het vrije onderzoek des Bijbels, en hij heeft haar aan den Bijbel getoetst. De Roomsche leer kluistert de rede, en hij heeft van de regten van iederen redelijken mensch gebruik gemaakt. Naar den geest staat hij dus reeds tegenover zijne kerk, waar hij naar het ligchaam zich nog in haren schoot bevindt. De vraag, of hij er nog in kan blijven, is met andere woorden de vraag, of het den Christen betaamt, den schijn aan te nemen van wat hij niet is. Blijven kan hij alleen dan, wanneer hij tracht te vergeten, wat hij, blijkens dit boekje, van de waarheid heeft ontdekt. Intusschen, hij overhaaste zich niet, maar onderzoeke verder bedaard en biddend, alle menschelijke wijsheid
toetsende aan het alleen onfeilbaar Evangelie. Dan zal hij ook, aan de hand van Bijbel en geschiedenis, het zien, hoe de eerste grondslag zijner kerk, het gezag van den Paus, een zandgrond is. Tot dit laatste kunnen hem de geschriften van ellendorf dienen, zoo namelijk zijn Pastoor ze hem niet verboden heeft.
Doch, de Protestantsche Schrijver dezer aankondiging wil den schijn niet aannemen van Proselieten-jagt. De voorstanders der alleen zaligmakende kerk mogen die behoeven, om aan menschelijke vonden ingang te verschaffen, de Protestant behoeft zulke middelen niet. De waarheid heeft hare eigendommelijke kracht. Op het Protestantisme is, niet minder dan op het Evangelie, waarop het rust, de gelijkenis van het zuurdeessem toepasselijk. Ook dit boekje bewijst het. Mogen vele Roomschgezinden leeren denken, gelijk deze Schrijver: al blijven zij dan ook in hunne kerk, deze laatste zal aanmerkelijk worden gezuiverd en volmaakt.