Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845
(1845)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAlmanak voor het Schoone en Goede. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-80,die ten vijfentwintigsten male verschijnt, en, tot aandenken, ditmaal niet verguld, maar verzilverd op snede is. Wij wenschen dezen netten, van inhoud en uitvoering altijd bevalligen, en betrekkelijk zeer goedkoopen Almanak geluk met zijn bestaan sedert het vierde eener eeuw. Nog lang strekke hij Redactie en Uitgever tot eer! Men ga voort, door naauwlettenden smaak in het kiezen der lectuur, door gelukkig slagen in bevallig plaatwerk, aanspraak te houden op vereerende onderscheiding te midden van het groote getal van dergelijke jaarboekjes, en vinde daartoe alle aanmoediging! Waardig sluit zich deze - mogen wij dit woord gebruiken - feestjaargang aan zijne voorgangers. Een vers van warnsinck, Waakzaamheid getiteld, opent de verzameling; het heeft, naar het schijnt, oorspronkelijk gediend aan eenen maaltijd op eene Maatschappij, en draaft wel wat hoog tegen het ‘naderen van het noodweêr’ bij hetgeen ‘dweepzucht en duisternis’ doen tegen ‘het licht aan hooger glans ontleend,’ en waartegen de Dichter, ‘het schild aan d'arm, de hand aan 't zwaard,’ ten strijde oproept; maar wij doen hulde aan de zucht tot verstandelijke en zedelijke verlichting, die den wakkeren man kenmerkt. Een tweetal liedjes volgt van greb, veel eenvoudiger, en daarom | |
[pagina 41]
| |
veel beter, dan wij het van hem gewoon zijn. De Morgenmijmering aan het strand der Noordzee van de graaff heeft enkele vlekjes, die het anders lieve stukje ontsieren: een vaartuig, afgezonderd van hulp, kan er niet wel door; de wachter neuriet, zonder schromen, zijn avondlied, is een ongevallige stoplap, en locht voor lucht een offer aan het lieve rijm. De Ode aan 1 April van ter gouw heeft hier en daar eene hoogdravendheid, met schijn eener parodie van den Ode-toon, hetgeen toch de bedoeling niet zijn zal. Dat er de inneming van den Briel door de Watergeuzen in uitkomt, spreekt van zelf; waartoe echter de melding van maurits' zege bij Nieuwpoort dient, vatten wij niet. Ook is de uitdrukking, aan vader willem in den mond gelegd: ‘Ik zal bourgonje's trots verkleenen, wat het eene woord aangaat ongepast, en wat het andere betreft zwak. Mr. sifflé bezingt Levenslust in een zuiver, vloeijend vers. Tollens geeft eene vertaling van schiller's Handschoen, waarin hij zijne meesterlijke kunst in het vertalen van balladen niet verloochent, en aan het slot eene verandering maakt, die in eene aanteekening verdedigd wordt. Wij stemmen hem toe, dat bij hem de Ridder zich waardiger gedraagt, dan bij schiller. Brester's naïveteit vindt men terug in: de vorst in het turfland, en oosterwijk bruijn's geestige scherts in het Manifest der Haarlemmermeer Baarzen. Ook de overige stukjes hebben elk zijne verdiensten; doch van alle behoeven wij geene afzonderlijke melding te maken. Mogen al sommige gedichten - hoe kan het ook anders? de allerstriktste onpartijdigheid is ook voor eene Redactie zeer moeijelijk - eene minder vaste hand verraden, geen derzelve ontsiert het lieve boekje. Van het proza is het eerste, en verreweg het beste: de Huisdieren, door L.v.A. Het Kasteel Lansberg, door den Redacteur, is eene gewone riddergeschiedenis. De spelende kinderen op de Amsterdamsche beurs, door heldring, lazen wij met te meer genoegen, omdat wij zulke eenvoudigheid sedert lang van dezen Schrijver ontwend zijn. Clavareau geeft een stukje in proza en een versje, in het Fransch. De plaatjes zijn: een binnenhuisje naar eene schilderij van de lelie, zoo uitvoerig en goed geordonnanceerd, als wij het van dezen verdienstelijken schilder gewoon zijn; de man op den achtergrond beviel er ons het minst in; voorts des visschers bruid, naar de vletter, doch ongelukkig is daarbij een anders niet onbevallig gedichtje geplaatst, daar het plaatje in het geheel de smart niet uitdrukt, waarvan de tekst spreekt. Het Kasteel Lansberg, de boerenstal, en het plaatje over den titel, zijn zeer goede gravures. Kortom, ook deze jaargang is allezins aanbevelenswaardig. | |
Vergeet mij niet. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. f 3-90. | |
[pagina 42]
| |
De Redactie en Uitgever hebben, naar het schijnt, genoegzame aanmoediging gevonden, om dit jaarboekje ten tweedenmale in het licht te zenden. Ofschoon de eerste jaargang zich van meer dan ééne zijde aanbeval, hadden wij zulks, bij den overvloed van dergelijke boekjes, aan een zoo kostbaar naauwelijks durven voorspellen. Met genoegen kunnen wij zeggen, dat er een merkbare vooruitgang is in uitvoering, plaatwerk en inhoud. Een paar vrouweportretten ontbreken niet; het zijn lieve kopjes, maar zulke plaatjes zijn toch wat afgezaagd. Iets anders is dit bij Lady maria gray, waar het kostuum en de zeer goed getroffene uitdrukking van het gelaat eene uitzondering geeft. Het behoort bij een verhaal van Mej. toussaint; de met roem bekende Schrijfster schijnt in hetzelve te streven naar zekere eigenheid van stijl, waardoor deze hier en daar hard wordt. Een ander prozastukje: lief en leed, heeft mede een plaatje; de afloop van het overigens goed geschreven verhaal laat zich ook hier nog al raden. De Dichter en de bleeke man, door boudewijn, is eene, zoo wij denken en hopen, overdrevene allegorie; ware zij het niet, wij zouden de Dichtkunst, die gave des Hemels, moeten verachten, want hier wordt zij voorgesteld als - om met den Heidelbergschen Catechismus te spreken - door het ingeven des Duivels. Men bekomt nog eene liefdesgeschiedenis in: eene schets; zij heeft den ons tot hiertoe onbekenden e.a. blanck tot schrijver. De gedichten kunnen wij alle niet opnoemen. Ook is eene aankondiging geen register. Drie versjes van bilderdijk, aan Prof. tijdeman ten geleide van de Deelen der Krekelzangen, zullen er om den naam des Dichters geplaatst zijn. Lesturgion geeft meer dan één vloeijend stukje; lublink weddik eene welgeslaagde vertaling uit het Deensch; heije een paar lieve versjes; hecker, van den bergh, goeverneur, sifflé en calisch missen wij zelden in de Almanakken; zij treden ook hier loffelijk op; dorbeck is uitnemend geslaagd in: Spanje, 1811-1813, waarvan de aanhef, doch zonder slaafsche navolging, herinnert aan plaatsen in bogaert's Togt naar Gibraltar; van vollenhoven, die den vorigen jaargang met een schoon gedicht versierde, geeft hier Psalm CXXI; j. aan den dijk, of hoe zijn ware naam wezen moge, petrus' verlossing uit de gevangenis, met een plaatje, waarop het licht en donker regt scherp, zoo als het daar behoort, afsteken, en alleen de vleugelen van den Engel ons mishagen; Mr. prudens van duyse toont, dat men in Belgie de nagedachtenis des vorigen Konings nog vereert. Zelfs met eene kleine bijdrage van tollens prijkt deze, aan H.M. de Koningin opgedragene, zindelijk uitgevoerde en net gebonden Almanak, indien men Almanak mag noemen een jaarboekje, dat geenerlei kalenderwerk, evenmin als de volgende, heeft. | |
Christophilus. Christelijk Jaarboekje. Proza en poëzij; | |
[pagina 43]
| |
bijeenverzameld door onderscheidene Godsdienstvrienden. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme f 3-60.Stellen de andere zoogenoemde pracht-Almanakken zich ten doel de voldoening aan eenen kieschen smaak in dicht- en letterkunde; de Christophilus heeft een hooger oogmerk, en tracht daarbij Christelijke stichting en Christelijk leven te bevorderen. Het eene en het andere te vereenigen, is inderdaad eene zeer schoone taak, waartoe over het geheel de verzameling in dit jaarboekje ook dit jaar gepast en geschikt is; ofschoon het niet te ontkennen zij, dat het stichtelijke bij de Redactie nog altijd meer op den voorgrond schijnt te staan, dan het smaakvolle. Er zijn, en dit spijt ons, opstellen in, die meer oppervlakkige woorden dan solide zaken bevatten; andere zijn niet geheel vrij van dat preekäardige, dat wij vroeger afkeurden; Ref. blijft dat doen, hoewel hij zich gemakkelijk begrijpen kan, dat het voor Godsdienstleeraars niet gemakkelijk is, den gewonen predikstijl bij het behandelen van Bijbelsche en godsdienstige onderwerpen te verlaten. Wij wenschten wel, dat men meer trad op het gebied der Kerkelijke Geschiedenis; want hoe belangrijk en nuttig het ook zij, Bijbelsche verhalen van de stichtelijke zijde voor te dragen, deze zijn altijd meer bekend; zij worden ook van tijd tot tijd in leerredenen herinnerd, en mogten, naar het ons toeschijnt, hier slechts dàn eene plaats ontvangen, wanneer ze iets nieuws hadden in opvatting of inkleeding. Min of meer is dit laatste het geval met: de Syro-phenicische door thoden van velzen; ruth door van schevichaven; jezus en de rijke Jongeling door van herwerden; herodias door wansleven; het Geslachtboek van jezus door van der hoeve. Wij merkten ook op, dat de meeste opstellen vrij zijn van dat afmattende uitputten, waarbij niets aan het nadenken wordt overgelaten, het groote gebrek van onze meeste ascetische schriften. Wij spraken straks van het gebruik der Kerkelijke Geschiedenis. Bruinses betreedt het veld in justinus den Martelaar, en Perpetua. Tideman vereenigt gelukkig voorstelling der Bijbelsche geschiedenis en kennis van de tegenwoordige behoeften der Christenheid in: de intrede des Christendoms in Europa, en van koetsveld levert een lezenswaardig Christelijk verhaaltje. Van de verzen zijn sommige meer, andere minder doelmatig. Wij wenschen er wel meerderen, gelijk: jezaia door van groningen; debora's Zegelied door j.h. van lennep; Schuldvergiffenis door römer; het vroeggestorven kindje door ter haar, van wien wij hier meer wenschten. Over het geheel is meerdere levendigheid van voorstelling en mindere sopperigheid in dezen dan in vroegere jaargangen te bespeuren; ook de plaatjes zijn lief. Wien dit jaarboekje te kostbaar is, en die toch iets Christelijks tot Almanak-lectuur begeert, neme den | |
[pagina 44]
| |
Christelijken Volks-Almanak. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. f :-60.De waardige Redacteur, Ds. j.j. van vollenhoven, te Zwammerdam, heeft zich ook voor dezen tweeden jaargang met de Redactie belast. De inhoud beantwoordt ten volle aan het doel. Het bij elke maand nevens den kalender geplaatste is niet het minste. Enkele prozastukken zouden wij wel minder uitvoerig wenschen; ook de houtsneêprentjes minder slordig begeeren. Uitvoerige beoordeeling kan hier geene plaats vinden; men vergenoege zich met algemeene aanprijzing, en niemand, die dezen Almanak leest, zal nalaten met ons te vertrouwen, dat het Christelijk leven er door bevorderd wordt. Van geheel anderen aard is: | |
Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-60.Wij rekenen het dezen Almanak als verdienste toe, dat er niets dubbelzinnigs, bijna niets lafs, veel echt geestigs in voorkomt. Achter de schermen, de Parijsche Huisvader, Proeve van een Nederduitsch Woordenboek, Engelsche weddingschappen en de Raadsels trokken het meest onze aandacht. Één der laatste geven wij ter proeve: ‘hoever kan de haas het kreupelhout inloopen?’ Antwoord: ‘tot in 't midden, dan begint hij er weder uit te loopen.’ Op den tijd, waarop onze aankondiging moest zijn ingezonden, hadden wij ditmaal nog geene andere Almanakken meer ontvangen, dan: | |
De Vlinder. Te Heerenveen, bij F. Hessel. f :-80.Deze fladdert ten tweedenmale, onder aanvoering van den Heer a. winkler prins. Het verwondert ons grootelijks, dat hij ook tot ons is gevlogen; want de Redacteur geeft hem de boodschap mede, dat ‘de slaperige Letteroefening niets voor hem ten vorigen jare heeft gedaan.’ Daar wij ons dergelijke magtspreuken wel kunnen begrijpen, maar niet, waarom men, als men zoo denkt, aan ons, slapers, zijne boekjes ter beoordeeling zendt, willen wij dezen onheuschen uitval liever aan zijne plaats, de beantwoording der savonnade van collega den Gids aan dezen, en dit jaarboekje aan het welwillend publiek laten. In het volgende No. hopen wij van de later ingekomene Almanakken verslag te geven. |
|