van zoo vele jaren tusschen de uitgave van ieder Deel gunstig op het debiet zal werken.
Daar is in dit lijvige boekdeel veel en velerlei te lezen. De eerste brieven, na over de reize uit het vaderland naar de kolonie te hebben gehandeld, geven ons een overzigt van de geschiedenis dezer vaderlandsche bezitting. Wij ontvangen vervolgens eene beschrijving van Paramaribo, berigten aangaande de verschillende bewoners der kolonie, en zoo komt de Schrijver van zelf aan een onderwerp, dat hem blijkbaar veel belang inboezemde en ook in onze dagen van groot en overwegend belang is, de slaven. Van den elfden tot en met den twintigsten brief zijn de bladzijden van dit boekdeel aan de beschouwing van de slaven, den slavenhandel, de afschaffing der slavernij en alles, wat daartoe betrekking heeft, toegewijd, terwijl ook de drie laatste brieven nog vele dingen behelzen, die daarmede in verband staan. Verschillende plantaadjes worden bezocht, en hare voortbrengselen en bearbeiding beschreven, terwijl ook dieren en planten, in de bosschen en wateren gevonden, den Schrijver tot het mededeelen zijner berigten stoffe geven.
Er wordt in het een en het ander veel belangrijks gevonden, wat tot de kennis onzer West-Indische kolonie kan leiden. De Heer bosch was door zijne betrekking en zijn verblijf in de West-Indiën de geschikte man tot het maken en mededeelen zijner opmerkingen, en wij bevelen het boek, uit dat oogpunt beschouwd, dan ook zeer ter lezing aan allen, die met de kolonie in eenige betrekking staan, of bij haren meerderen bloei belang hebben.
Vraagt men ons oordeel over de wijze, waarop deze brieven zijn geschreven, te ontkennen valt het niet, dat er in dezelve eene breedsprakigheid heerscht, die het geduld van den lezer wel eens op eene moeijelijke proeve stelt, en dat het boek stellig er bij zoude gewonnen hebben, indien het door uitlating van al het overtollige en onbelangrijke, van onbeduidende anecdoten en weinig pikante aardigheden, een derde in uitgebreidheid had verloren.
Zeer twijfelen wij er aan, of men zich, bij de tegenwoordige wijze van zien, met de beschouwingen van den Schrijver over slavenhandel en slavenstand geheel zal kunnen vereenigen. Zij schijnen ons toe, van eenzijdigheid niet te kunnen worden vrijgepleit, vooral ook bij de verschoonende voorstelling van de ijselijkheden des slavenhandels, die toch