| |
Materia Chirurgica. Leer van het uitwendig gebruik der Geneesmiddelen. Door Dr. W.A. Kampfmüller. Naar het Hoogduitsch door W.L. Eickma. 1-3de Aflevering. Te Schoonhoven, bij S.A. van Nooten. 1844. In gr. 8vo. Bl. 1-192. Per Aflevering f :-60.
‘Schon wieder! - kann man wohl ausrufen, - schon wieder eine “aüssere” Heilmittellehre, schon wieder eine
| |
| |
alphabetische “Lehre”, schon wieder eine jener literarischen Unternehmungen, welche ihr Dasein wissenschaftlich gar nicht rechtfertigen können, und praktisch nur dadurch, dass allerdings leider von den Sack- und Lastträgern der Praxis in der Regel Alles gekauft wird, was nach “Recepten und Kurarten” schmeckt. Damit wäre eigentlich Alles gesagt, was man zu dieser Compilation sagen kann.’ - Met deze woorden vangt Dr. h.e. richter zijne alles behalve gunstige beoordeeling van het Iste Heft der Materia Chirurgica van Dr. w.a. kampfmüller, in No. XII van den jaargang 1843 van schmidt's Jahrbücher d. in- u. ausl. Ges. Medic., aan. En naauwelijks zijn er drie maanden na deze aankondiging verstreken, of ook van dit werk van den Duitschen nabuur wordt aan ons Nederlandsch publiek eene vertaling aangeboden! Niet lang te voren was onze geneeskundige literatuur met eene vertaling van het Encyclopedisch Woordenboek der practische Geneesmiddelleer van g.f. most verrijkt (?), van welk werk men in hetzelfde nommer van schmidt's Jahrbücher eene even ongunstige recensie lezen kan, en bij gelegenheid van welks verschijning in het Nederduitsch de volgende, voor ons zeer vleijende, aanmerking werd gemaakt in de Allg. med. Centr. Zeitung, 1844, No. 25, p. 200, ‘dat zonderlingerwijze tegenwoordig in het Nederduitsch vertaald wordt het prulwerk van den veelschrijvenden most over de Geneesmiddelen; een werk, dat de Duitsche Letterkunde ontsiert; het schijnt
alsof den Hollanders alle smaak ontvloden is.’ Aan dergelijke beoordeelingen in het buitenland stelt men zich bloot, wanneer men zoo maar alles zonder onderscheid, rijp en groen, uit den vreemde op onzen grond overbrengt. Wat het door ons aangekondigde werk betreft, wij moeten het erkennen, dat reeds de titel ons niet gunstig voor hetzelve innam. De scheiding tusschen in- en uitwendige geneeskunde moge in de praktische uitoefening niet te vermijden zijn, wetenschappelijk is zij niet te verdedigen, en reeds hierom moest het verschijnen van eene afzonderlijke Materia Chirurgica, in eenen tijd, waarin men meer en meer begint in te zien,
| |
| |
dat er uit een wetenschappelijk oogpunt geene strenge grenzen tusschen in- en uitwendige geneeskunde te trekken zijn, bevreemding wekken. Maar daarenboven is de alphabetische volgorde, waarin de verschillende geneesmiddelen worden afgehandeld, geheel in strijd met het logisch en systematisch beginsel, hetwelk een' ieder, die eenig wetenschappelijk onderwerp wil behandelen, behoort te leiden. De meest heterogene middelen worden, naar de rij af, zoo als zij in het alphabet op elkander volgen, nevens elkander afgehandeld; men springt van de agglutinantia (klevende middelen) op de alcalia (loogzouten) over (bl. 42 sq.), van de althaea (bl. 49) op den aluin (bl. 51). Een der zonderlingste sprongen is wel die op bl. 168 en 169 van Butyrum (boter), welke weekmakend, verzachtend, inhullend, glibberigmakend, openend, ontstekingwerend en krampstillend genoemd wordt, op het Butyrum Antimonii (chloridum antimonii), hetwelk als het krachtigste vloeibare bijtmiddel wordt beschreven. Trouwens, wanneer de Schrijver eene eigenlijke rangschikking der geneesmiddelen had beproefd, wij vreezen, dat deze er niet minder wonderlijk zoude hebben uitgezien. Wij lezen bijv. van anatriptica (middelen, die uitwendig worden ingewreven) van anticarcinomatosa, van anticariosa, van antilyssa (middelen tegen de hondsdolheid), van antipediculosa (middelen tegen ongedierte), antipsorica, antodontalgica (middelen tegen tandpijn) van antisiala (middelen tegen den speekselvloed), onder welke laatste rubriek de Cortex peruvianus, aqua chlorata, de hepar sulphuris en de mercurius solubilis Hahnemanni zeer vriendschappelijk naast elkander staan. Wat nu de behandeling der afzonderlijke artikels
betreft, ook deze laat veel te wenschen over. De physische en chemische kenmerken worden doorgaans zeer oppervlakkig en onvolledig opgegeven: van de middelen uit het plantenrijk wordt slechts de naam van de plant en de plaats, waar deze groeit, vermeld, niet eens, tot welke natuurlijke familie of tot welke klasse, volgens het systema van linnaeus, dezelve behoort, noch ook welke de kenmerken dier plant zelve zijn: van vele preparaten, uit het
| |
| |
mineraalrijk, wordt de bereiding niet opgegeven en van geene bereiding de verklaring, hoe het toch komt, dat langs dezen weg dit of dat preparaat geboren wordt. Dikwijls zijn de definities zeer onbepaald en onjuist, bijv. ‘Acida, zuren. Volgens berzelius (?) worden zuren die oxyden genoemd, welke door de electro-negative metalen (d.i. zuurvormende metalen) en door de metallöiden gevormd worden, en waarvan de meesten eenen zuren smaak hebben.’ (Bl. 8.) Onder de zuren met een enkelvoudig radicaal, welke uit zuurstof en eenige andere enkelvoudige of onontleedbare stof, welke tot zuurvormend radicaal dient, zijn zamengesteld, wordt ook het acidum hydrochloricum geteld; onder de zuren met een drievoudig radicaal, welke uit oxygenium, hydrogenium, carbonium en azotum zijn zamengesteld, vindt ook het acidum prussicum (hydrocyanicum) zijne plaats. Van eene eigentlijke pharmacodynamiek wordt niet gehandeld; maar in de meeste gevallen krijgt men achter ieder middel eene opsomming van alle uitwendige kwalen en gebreken, waartegen het is beproefd, welk aantal niet zelden zoo groot is, dat men, aan het einde gekomen, bijna vraagt: Tegen welke kwaal is het middel niet goed? Soms is de aanbeveling vreemd genoeg. Zoo bijv. (bl. 16) die van verdund zoutzuur, om het oog mede te baden, wanneer er een ijzersplinter in het oog is geraakt, ten einde door middel van dit zuur het ijzer op te lossen!! De inademing van ammoniadamp wordt (bl. 67) aanbevolen, wanneer chloriumgaz, salpeterzuur, blaauwzuur, zwaveldampen nadeelig op de longen gewerkt hebben; en dergelijke meer. Daarbij is het aantal medegedeelde recepten bijzonder groot, achter ieder van welke steeds de kwaal staat opgeteekend, waarvoor het goed is.
Na het ontwikkelde zal men het voorzeker voor onze Nederlandsche chirurgen niet zeer streelend vinden, wanneer de Vertaler (op het omslag) deze Materia Chirurgica voor iederen heelkundige onmisbaar noemt. Als pons asinorum, hoogstens tot naslaan, kan zij dienen, maar als werk van studie is zij volkomen ongeschikt. Overigens heeft
| |
| |
de Vertaler zijne taak over het algemeen goed volbragt; de Duitsche zin is doorgaans goed teruggegeven. Op enkele onnaauwkeurigheden stootten wij, zoo als meermalen op scrophulus voor scrophulosis (of strophulus?) rubifaciens, gedephlogistiseerd zoutzuur (bl. 77) arthrocacisch gewrichtslijden (bl. 33), variceuse haemorrhoïdes (bl. 54), geneesde voor genas, boerhave, laenec voor boerhaave, laennec enz. Kluchtig is de misstelling op bl. 121: ‘Carmichaël beveelt het Arsenias ferri hoofdzakelijk bij open kanker en bij noli me tangere [welke kwaal mag dit zijn?] aan.’ Waar de Schrijver, bl. 10, 22 en op meer plaatsen zijne lezers omtrent de beschrijving der bereidingswijze van het door hem behandelde middel naar de Hessische Pharmacopee verwijst, zonder mede te deelen, wat daar gelezen wordt, kon hij voor zijne Hessische lezers volstaan, maar wij twijfelen er aan, of de Hollandsche heelkundigen, die deze Materia Chirurgica mogten gebruiken, de Hessische Pharmacopee bij de hand zullen hebben, om na te slaan, wat daar gezegd wordt; de Vertaler had dus aldaar, tot goed verstand, het ontbrekende moeten aanvullen. - Druk en papier zijn goed. |
|