van Noord-Braband, en Predikant te Heusden. Te 's Hertogenbosch, bij P.R.D. Müller. 1843. In gr. 8vo. 35 bl. f :-40.
Met de omstandigheden onbekend, onthouden wij ons van vragen naar de redenen, waarom niet de leeraar der gemeente zelf, maar een ander, naar het schijnt, in zijne hoedanigheid van lid der hoogste kerkbesturen, tot het besturen der op den titel aangeduide plegtigheid zij uitgenoodigd. Genoeg: de rede beantwoordt aan haar doel, en der gemeente, waar zij werd uitgesproken, zijn nuttige lessen en herinneringen gegeven. Want de Eerw. pape, na de omstandigheden te hebben vermeld, onder welke salomo de woorden sprak, van welke de tekst een gedeelte is, handelt over de bestemming van een Christelijk bedehuis, als: opvoedingsgesticht in zuivere godsdienstkennis; als oefenschool in ware godzaligheid, en als bewaarplaats van het heiligste en dierbaarste, dat wij op aarde bezitten; waarna de Redenaar met gepaste aanspraken besluit. Dat de plaatselijke gesteldheid, te midden van eene veel grooter Roomsche bevolking, invloed heeft op de ontwikkeling, zal wel niet behoeven gezegd te worden. Echter ontsnapt (en wie zou het ook anders verwachten?) geen onbescheiden of onbedacht woord aan de pen. De Eerw. Spreker houde ons ten goede, dat wij hem niet toegeven, dat ‘Godshuizen de veelbeteekenende naam is’ van onze Christelijke kerken; die naam past, naar het spraakgebruik, alleen op liefdadige gestichten; en wij zouden ook wel eens met den Heer pape willen spreken over hetgeen, bladz. 14, staat: ‘Onderscheiden zijn de beteekenissen der uitdrukking: Gods naam. Dan eens geeft zij God zelven en zijne volmaaktheden, dan zijne zegenende hulpe, dan weder zijne openlijke vereering te kennen (Gen. IV:26; 1 Sam. XVII:45; Ps. VIII:2; IX:11).’ De eerstgenoemde beteekenis is - wil men niet dogmatiseren, de eenige en natuurlijkste; haar streng vast te houden zou het Doopsformulier (Matth. XXVIII:19) meer
ophelderen, dan allerlei gevolgtrekkingen en rede-