Aandoenlijk vertrouwen op god.
Een oude Jood in Gallicië, vader van acht kinderen, verloor, ten tijde der jongste handelscrisis, zijn geheele vermogen, hetwelk hij zich op eene eerlijke wijs, met den handel in was en honig, verworven had. In zijn vast vertrouwen op de Voorzienigheid wist hij zichzelven en zijn ter neder geslagen gezin niet anders en niet krachtiger te troosten, dan door het naar buiten en midden onder zijne talrijke bijenkorven te voeren, waar hij deze indrukmakende woorden tot hetzelve sprak: ‘Gij ziet, mijne lieven, hoe vlijtig deze diertjes voorraad verzamelen; maar, wat zij den geheelen zomer door bijeengebragt hebben, ontrooven wij hun meêdoogenloos, gelijk het lot ons thans al wat wij met zoo veel moeite bijeengebragt en zaamgespaard hebben ontrukt. Doch laat on deze bijen nu verder beschouwen en ons ten voorbeeld nemen. Naauwelijks hebben zij hun goed verloren, of zij verstrooijen zich door bosch en veld en beginnen onverdroten hun verzamelen op nieuw. Zoo willen ook wij uit elkander gaan en ons, waar de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, in eerlijke dienst verhuren. De Heer, op wiens wenk de natuur zich jaarlijks voor de bijen, gelijk voor al zijne andere schepselen, verjongt, zal ook onze eerlijke pogingen zegenen en ons eenmaal weder in eene en dezelfde hut bijeenbrengen.’