Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe godsdienstige toestand der Egyptenaren.De hedendaagsche bewoners van Egypte zijn óf Mahomedanen óf Christenen. Onder eene bevolking van vier tot vijf millioenen zielen vindt men slechts 200,000 Kopten, afstammelingen van de oudste Christenbelijders daar te lande. De Mahomedanen in Egypte zijn even ver van de eenvoudige stellingen des Korans afgeweken, als de Oostersche Christenen in het algemeen van het zuivere licht des Evangelies. Beiden hebben den oorspronkelijken geest van hunne Godsdienst verloren; beiden vergenoegen zich met wanbegrippen, die in eene menigte van overleveringen en fabelen voorkomen. Echte Mahomedanen worden in Egypte weinig gevonden. Men kan hen in drie klassen verdeelen. De bijgeloovigste Mahomedanen, welke in de vreeze Gods leven, (voor zoo verre zij het hoogste Wezen kennen uit de voorschriften van hun geloof, die zij met bijzondere naauwgezetheid behartigen) verdienen inderdaad boven menigeen | |
[pagina 772]
| |
onder de Christenen aldaar gesteld te worden; want zij betoonen meer wezentlijke vroomheid en braafheid in hun gedrag. Ja, eenigen hunner onderscheiden zich zoo zeer door voorbeeldigen levenswandel, dat men daarover verbaasd staat. Men vindt deze personen niet in de hoogere en meest beschaafde standen, maar onder handwerkslieden, in den boerenstand, en bij de Bedouïnen. De onkundige, verwaarloosde Moslemim (geloovigen) behooren grootendeels tot de geringere klassen der stadbewoners, tot het landvolk, de Bedouïnen, Berbers en Nubiërs. Dezen ontbreekt het bijna geheel aan godsdienstig onderwijs. Naauwelijks kennen zij de eerste Sura, of den sleutel des Korans,Ga naar voetnoot(*) van buiten, doch zonder nog den zin daarvan te verstaan. Zij hebben een blind vertrouwen op hunne voorgangers in het geloof, en meenen hunnen pligt gedaan te hebben, wanneer zij zekere vormen in acht nemen, nu en dan gebeden opzeggen, en bij het sterven zich eenige plaatsen uit den Koran door hunne zielverzorgers laten voorlezen: Allah is genadig en barmhartig. Dus zullen ook zij, naar hun geloof, zeker hun aandeel aan de vreugde van het Paradijs hebben. Zij schikken zich voorts gaarne naar iedereen, en doen voor eenen Mahomedaan, Jood of Christen, wat hij wenscht, zoo zij slechts eenig geld kunnen verdienen, om hunne behoeften of de lagere neigingen in hunnen zeer beperkten kring te bevredigen. Tot de twijfelaars en valsche Moslemim behooren de voornamen en vele geleerden. Ofschoon zij om het volk den schijn van godsdienstigheid aannemen, zoo leven zij echter grootendeels in volslagen ongeloof. Ook vele Berbers en Nubiërs, die naar Egypte kwamen, om als bedienden zich te verhuren, bekommeren zich geenszins om de Godsdienst; men hoort hen meermalen zeggen, dat mahomed hun weinig aangaat, en dat de sabel hen tot het belijden van zijne leer gedwongen heeft. Het gansche schoolonderwijs der Mahomedanen bepaalt zich, bij de geringere standen, tot het van buiten leeren van eenige gebeden en godsdienstige spreuken, alsmede tot | |
[pagina 773]
| |
het oefenen in het aannemen van zekere houdingen des ligchaams gedurende het gebed. Het Fatalismus (geloof aan een onveranderlijk Noodlot) is onder de eerste en tweede klasse des volks nog zeer algemeen. Hoe schadelijk dit stelsel voor zedelijkheid en Godsdienst ook zijn moge, zoo treffend is het, aan den anderen kant, te zien, met welke liefde en zorgvuldigheid zij niet alleen hunne vrienden, maar ook in het algemeen hunne geloofsgenooten in besmettelijke en gevaarlijke ziekten bijstaan. Wat de Egyptische Christenen, bij de zwaarste beproevingen, enkel uit reine Christelijke liefde, tot verbazing hunner Heidensche landgenooten, in de eerste eeuwen deden, dat doen de Mahomedanen eenigermate onder den invloed van het Fatalismus. Men kan de onderscheidene sekten der Christenen, als Grieken, Armeniërs, Maroniten, Grieksche Katholieken, Armenische Katholieken, Syriers en Kopten, in dezelfde klassen rangschikken als de Mahomedanen. De talrijksten onder dezelve, de Kopten, leven door geheel Egypte verstrooid. Wanneer de Kopt eenen andersdenkenden bedriegen kan, rekent hij dit voor geene zonde. Een hunner zeide eens tot eenen Zendeling uit Europa, dat zij, als oorspronkelijke bezitters van Egypte, er geene gewetenszaak van behoefden te maken, om iets van datgene weder te nemen, wat men hun ontroofd had. Zij hebben de besnijdenis behouden. Hunne vaste wordt zeer streng waargenomen. Menig Kopt zou liever sterven, dan iets, dat verboden is, gebruiken, of een geneeskundig voorschrift opvolgen, dat tegen de geboden der vaste inloopt. Alleen brandewijn is hun te allen tijde geoorloofd, en zij gebruiken dien rijkelijk genoeg, daar ieder dien voor zichzelven stookt. De Kopten hebben voorts boven andere Christenen in het Oosten dit voordeel, dat zij de Heilige Schrift lezen mogen. Maar wat zegen kan men hiervan verwachten, als men met eene flesch brandewijn naast zich het heilige Boek leest? In de scholen leeren zij slechts eenige Koptische gebeden, die voor hen onverstaanbaar zijn, eenige plaatsen uit den Bijbel, en de namen hunner feestdagen. Gelijk de oude Heidenen voor elke bijzondere behoefte eene Godheid hadden, zoo hebben de Kopten daarvoor eenen Heilige. Dus is b.v. st. antonius de patroon der vruchtbaarheid van menschen en vee. De Engel gabriel heet de bezorger van het Nijl-water te zijn. Elke kerk staat onder de bescherming van den eenen of | |
[pagina 774]
| |
anderen Hellige, voor wiens beeld dag en nacht eene kaars brandt. Zoo iemand de bijzondere gunst van eenen Heilige verlangt, onderhoudt hij afzonderlijk een steeds brandend licht voor deszelfs beeld. Als een Kopt ziek is, laat hij eenen priester halen. Deze komt met de vier Evangeliën in de eene en eene weegschaal in de andere hand. Op de eene schaal legt hij de vier Evangeliën, die in handschrift en gevolgelijk vrij zwaar zijn, en zet op de andere eene kom vol water. De lijder moet nu, als hij genezen zal, zoo veel water drinken, als met de zwaarte van de Evangeliën gelijk staat. - Hunne kerken zijn in het algemeen donker en somber, overeenkomstig de gesteldheid hunner zielen. De openbare eerdienst bestaat in het opzingen van eenige Koptische Psalmen; ook worden nu en dan korte stukken uit de Evangeliën in het Arabisch voorgelezen. Zij hebben geene leerredenen of preken - ook geene priesters, die tot het doen daarvan in staat zouden zijn. De verregaande onwetendheid van deze voorgangers is de hoofdoorzaak van den treurigen toestand der Koptische kerk; terwijl gewoonten en begrippen ten opzigte van het priesterambt weinig uitzigt op verbetering geven. Hebben zij eenen priester noodig, zoo zoeken zij eenen man, die lezen kan, en een weinig meer, dan de menigte, geleerd heeft. Zij halen hem met geweld uit zijn huis of uit zijnen winkel - slaan hem ook wel eens op straat, als hij wat veel tegenstribbeling zich veroorlooft, en brengen hem tot den Patriarch. Legt deze zijne handen op het hoofd van den Candidaat, zoo moet hij voortaan priester zijn. In dezen stand kan hij niets voor zijne verstandelijke ontwikkeling doen; want met het aanvaarden van zijn ambt wordt hij een bedelaar, en gaat, buiten den tijd van de kerkdienst, bij zijne gemeenteleden rond, die hem spijs en geld voor kleeding geven. De gewone priesters zijn allen gehuwd, eer men hen kiest; doch sterven hunne vrouwen, zoo gaan zij geene tweede echtverbindtenis aan. Een gemeene priester kan tot de hoogere waardigheid van eenen Kumus opklimmen, zelfs bij het leven van zijne vrouw; en sterft deze, zoo kan hij ook wel Bisschop, maar nooit Patriarch worden. Tot de hoogste en belangrijkste Bisschoppelijke waardigheden en tot Patriarchen kiest men enkel monniken, die nooit gehuwd waren, en uit een der beide kloosters in de woestijn aan de Roode Zee gehaald worden. Bij de keuze van hunne Patriarchen gaan zij op gelijke wijze | |
[pagina 775]
| |
te werk, als bij die hunner priesters. Sterft een Patriarch, zoo zoekt men een ander tot deze waardigheid geschikt man, die echter gewoonlijk weigert te komen. Dan gaan zij dikwerf zelfs naar den Pacha, en klagen hem hunnen nood. Deze zendt eenige Janitsaren, om den man te grijpen. Wordt hij op zoodanige wijze gebragt, dan weigert hij op nieuw; en soms laat hij eerst na eene gevangenis van verscheidene dagen, ook wel eens door slagen, zich bewegen, om eindelijk toe te geven. Dan wordt hij met eere, als wettig Patriarch, in zijne bediening bevestigd. |
|