| |
Het slot Morcalieri.
Eene geschiedkundige daadzaak uit het begin der achttiende Eeuw.
Op een' der heuvelen, niet verre van Turijn, verheft zich, schilderachtig aan den linker oever van den Po gelegen, eene kleine stad, boven welke een groot gebouw zijne tinnen uitsteekt. Dit gebouw voert den naam van slot Moncalieri. Het is een lustverblijf der beheerschers van Piemont, en heeft meer gelijkheid met Windsor en St. Germain, dan met Versailles of St. Cloud. Van deszelfs terrassen weidt het oog over een gedeelte van den loop des Po's en over het amphitheater der Alpen, die als zilverwitte, glinsterende schermen den gezigtskring in het noordelijk verschiet beperken. Het kasteel Moncalieri is de vertoonplaats van meer dan ééne merkwaardige gebeurtenis geweest, welker drijfveer steeds de staatszucht was. Ruim eene eeuw is verloopen, sedert het laatste dier drama's zich aldaar, tot verbazing van Europa, op eene hoogstzonderlinge wijs ontwikleld heeft; wij bedoelen de afstanddoening van Koning victor amadeus en diens poging om daarna de kroon te herkrijgen.
Victor amadeus, Hertog van Savoije en Vorst van Piemont, was een tijd- en bondgenoot van lodewijk XIV, die hem met eene zijner nichten deed huwen, en later de oudste dochter uit deze echtverbindtenis voor zijnen zoon, den Hertog van Bourgogne, verlangde. De Hertog behoorde tot de staatkundige school der sforza en borgia. Nimmer deinsde hij voor eene verraderij terug, die voordeel aanbragt: meer dan eens verried hij den grooten Koning, zijnen bloedverwant, en voegde zich bij deszelfs vijanden, omdat hij zulks voordeelig achtte. Voor het overige paarde hij aan deze valschheid geenszins hetgeen haar anders zoo dikwerf verzelt, gebrek aan moed. Victor was dapper,
| |
| |
en stelde zich even onverschrokken aan kogels en bajonetten bloot als zijn tijdgenoot karel XII van Zweden. Catinat, de aanvoerder der Fransche troepen in Italië, ontdekte onder het masker van den bondgenoot den geheimen vijand, en zeide, met betrekking tot hem, tot lodewijk XIV: ‘Hij vecht voor ons als soldaat, en verraadt ons als Generaal.’ Zijne behendigheid verschafte hem, bij den vrede, die den successiekrijg deed eindigen, het bezit van Sicilië (dat hij later tegen Sardinië verruilde) en den titel van Koning, naar welken zijne voorgangers reeds lang gestreefd hadden.
Nadat victor amadeus zijne Hertogskroon gesloten had, behandelde hij den Paus, gelijk hij lodewijk XIV behandeld had. Zonder omstandigheid maakte hij zich van de leengoederen meester, welke de Heilige Stoel in zijn gebied bezat. Voorts verklaarde hij, dat voortaan geen pauselijke bul in zijn rijk bekend gemaakt mogt worden, waarvan hij niet alvorens de afkondiging veroorloofd had; en eindelijk verbood hij het doen van giften aan kerken en kloosters, en onderwierp de goederen der geestelijkheid aan de algemeene belasting. Deze bepalingen, die misschien niet minder van het helder verstand des souvereins, dan van deszelfs zorg voor zijne belangen getuigden, hadden plaats eene halve eeuw vóór joseph II en vierenzestig jaren vóór de Fransche omwenteling. Paus benedictus XIII, verontwaardigd over zoo ongehoorde nieuwigheden, zond oogenblikkelijk eenen Nuntius af met eene donderende bul, en met den last, om dezelve den Koning van Sardinië in persoon te overhandigen en hem de onverwijlde afkondiging tot pligt te maken. Victor ontving 's Pausen gezant met alle uiterlijke teekenen van den diepsten eerbied, nam de bul, welke hij hem ter hand stelde, drukte ze demoedig aan zijne lippen, en verzekerde, dat hij al zijne magt zou aanwenden, om zijne onderdanen tot het nakomen der daarin vervatte heilige bevelen aan te sporen. Vervolgens legde hij haar, voor het oog van den Nuntius, in een prachtig versierd kastje, sloot hetzelve toe, en sedert was er van die bul geene verdere sprake.
Niet tevreden, met den Koning van Frankrijk en met den Paus zijnen spot gedreven te hebben, wilde victor amadeus het insgelijks en wel te zelfder tijd doen met den Koning van Spanje en den Keizer. Deze twee Vorsten hadden ernstige oneenigheden met betrekking tot het Hertog- | |
| |
dom Parma. De Keizer bood den Koning van Sardinië driemaal honderdduizend philipsdaalders en het stadhouderschap van Milaan voor geheel zijn leven, bijaldien hij voor hem 8000 man te voet en 4000 te paard op de been wilde brengen. Koning victor haastte zich, dezen voordeeligen koop te sluiten, ontving de 300,000 daalders, en teekende, in het diepste geheim, het verdrag met den Keizer. Gedurende de onderhandeling beloofde hem de Koning van Spanje, van zijnen kant, de steden Novara en Pavia, wanneer hij voor hem partij wilde kiezen. Victor amadeus maakte geene zwarigheid, ook dezen voorslag aan te nemen, en onderteekende, op gelijke wijs, een verdrag met Spanje. Hij vertrouwde hierbij op zijne bekwaamheid, waardoor hij hoopte beide de Mogendheden op den tuil te houden, de uitvoering der strijdige bedingen, die in de verdragen vervat waren, te ontduiken, en intusschen de daarbij hem toegekende voordeelen te genieten.
Dit valsche spel had de Koning van Sardinië met de uiterste heimelijkheid gedreven. Desniettemin kreeg het Weener hof er de lucht van, deed hem scherpe verwijten, en vermaande hem, op straffe van den keizerlijken toorn, woord te houden. Victor bragt verontschuldigingen in, en was op het punt om het Oostenrijksche kabinet door zijne verzekeringen te overreden, toen hij vernam, dat Spanje met den Keizer onderhandelingen aanknoopte. Thans begreep hij, dat zijne valschheid en hebzucht niet langer te verbergen waren, en hij moest vreezen, dat de twee bedrogene Souvereinen daarvoor aan hem en aan zijn land wraak zouden oefenen. Dit was een storm, welken hij gevoelde niet te kunnen weêrstaan. Slechts een beslissende, allen verbazenden stap kon hem redden, en terstond besloot hij er toe. Hij legde de kroon neder, ten behoeve van zijnen zoon karel emanuel. Men heeft altijd geloofd, dat dit offer slechts in schijn gebragt geworden was, en dat vader en zoon overeengekomen waren, om, wanneer het gevaar voorbij zou zijn, victor amadeus den troon weer te laten beklimmen. Karel emanuel, die niet vruchteloos bij zijnen vader ter school gegaan was, betuigde, de kroon, welke deze nederlegde, slechts uit gehoorzaamheid aan deszelfs bevelen op zijn hoofd te plaatsen. Hij beloofde alles, wat zijn vader van hem verlangde, en bewees als Koning hem denzelfden eerbied en onderdanigheid, als toen hij nog slechts
| |
| |
Hertog van Aosta was. Dezen eerbied en onderdanigheid dacht hij echter geenszins tot eene teruggave der kroon uit te strekken.
De aanhangers van karel emanuel, die destijds eenëndertig jaren oud was, en dien victor, ofschoon hij hem zorgvuldig in de regeringskunst inwijdde, steeds hard behandeld had, hebben tot zijne verdediging uitmuntende redenen aangevoerd, gelijk hovelingen daaraan nimmer gebrek hebben. De voornaamste grond was, dat de oude Koning niet meer in denzelfden toestand als te voren, niet meer vrij was. Victor had, na zijne aftreding, de vijfenveertigjarige Gravin van st. sebastiaan, eene staatdame der Vorstin van Piemont, die langen tijd zijne bijzit geweest was, gehuwd. De Gravin had de eenzaamheid, waarin zich de oude Koning bevond, en de verveling, welke hem de gedwongene werkeloosheid, na eenen vijftigjarigen onafgebroken arbeid in de aangelegenheden van den Staat, veroorzaakte, met behendigheid gebruikt, om hem tot dit huwelijk te bewegen. Van dit oogenblik af verwisselde zij haren titel met dien eener Markgravin van spino.
Deze trotsche, staatzuchtige vrouw had den Koning, die thans haar gemaal was, de geheime voorwaarden zijner aftreding ontlokt. Zij vervolgde nu den gang der gebeurtenissen met niet minder oplettendheid dan de oude Koning, en toen het onweder aan den staatkundigen gezigteinder voorbijgedreven was, herinnerde zij hem zijn voornemen. Victor verklaarde, dat hij van zins was, de wederbeklimming van den troon nog eenigen tijd uit te stellen. ‘Geen oogenblik moet daarmede verzuimd worden,’ hernam de Markgravin. ‘Uw zoon gewent zich allengs, de teugels der regering in handen te hebben. Hij heeft gevaarlijke raadgevers rondom zich. Hoe meer gij draalt, des te moeijelijker zal het hem vallen, de kroon terug te geven.’ Victor amadeus gaf toe aan het dringen zijner gemalin, verliet Chambery, waar hij tot nog toe zijn verblijf gehouden had, en betrok het slot Moncalieri voor de poorten van Turijn.
Op den dag zijner aankomst te Moncalieri ontving victor amadeus het bezoek van den Koning zijnen zoon en van al de groote ligchamen van Staat. Te oordeelen naar hunnen ijver en naar het vuur, waarmede zij hem van hunne verknochtheid verzekerden, kon hij gelooven, dat zij hem nog als hunnen Koning erkenden. Karel emanuel dreef de
| |
| |
eerbiedsbetooning zoo ver, dat hij, van zijne gemalin vergezeld, het bezoek der Markgravin van spino beantwoordde.
Daags daarna had de oude Koning een lang gesprek met zijnen zoon, in hetwelk hij diens oogmerken trachtte uit te vorschen. Toen victor amadeus hierbij als ter loops gewag maakte van de noodwendigheid, waarin hij zich te eeniger tijd zou kunnen bevinden, om de teugels van het bestuur weder op te vatten, verzekerde karel emanuel hem, wel is waar, van zijne onderdanigheid onder den vaderlijken wil, doch scheen niet te willen begrijpen, dat er sprake was van de teruggave der koninklijke magt. Van nu af aan was victor amadeus overtuigd, dat hij niet meer op eene vrijwillige afstanddoening van den kant zijns zoons moest hopen, en besloot list, ja zelfs, in geval van nood, geweld te gebruiken, om terug te erlangen, wat hij beschouwde als met regt aan hem te behooren. Hij noodigde achter elkander de Ministers van zijnen zoon, de hovelingen, die den meesten invloed bezaten, den Gouverneur der vesting, den Grootmeester der artillerie en den Aartsbisschop van Turijn naar Moncalieri. Hij poogde de denkwijs van elk hunner uit te vorschen, en daar de meesten hem, ook nu nog, niet minder toegedaan schenen, dan toen hij de regeringsmagt in handen had, besloot hij te handelen.
De man, die aan het hof van den jongen Koning den grootsten invloed bezat, was zekere Marchese del borgo, een gunsteling van den ouden Koning, aan wien hij zijne geheele opkomst te danken had, en dien hij den jongen Koning als Staatssecretaris had toegevoegd. Op dezen had victor amadeus wel voornamelijk gerekend. Den 29sten September des jaars 1731 noodigde hij hem op het kasteel Moncalieri bij zich, ontving hem allervriendschappelijkst, en sprak met hem over verledene dingen, maar met geen woord over zijn tegenwoordig voornemen. Toen eindelijk borgo zijn afscheid wilde nemen, hield victor hem ook nog des avonds ten eten, onder voorwendsel, om aan de Markgravin, die over hoofdpijn klaagde, eenige afleiding te verschaffen. Het maal was vrolijk; doch op het dessert veranderde het tooneel. De oude Koning deed de bedienden het vertrek verlaten, en bleef met de Markgravin van spino en den Minister alleen. Vervolgens herinnerde hij dezen laatste al hetgeen hij in zijne regering tot stand gebragt
| |
| |
had, en de vele moeijelijkheden, welke hij had moeten te boven komen, om den grondslag te leggen tot de thans opgerigte nieuwe Sardinische monarchij. Zijn zoon, zeide hij, zat op den troon, maar hij, victor, was de regtmatige Koning; dit behoorde een ieder te bedenken, maar vooral zij, die hunne ambten en eereposten aan hem te danken hadden. De Minister verzekerde den Koning van zijnen vurigen ijver, en van zijne zucht, om de genadeblijken zijns ouden meesters zoo veel in zijn vermogen was te vergelden, verklarende dat zijne dankbaarheid voor de van Zijne Majesteit ontvangene weldaden altoosdurend zou zijn. Den ouden Vorst waren deze onbepaalde verzekeringen niet genoeg. Hij werd ongeduldig, nam eenen gebiedenden toon aan, en zeide: ‘Ik heb aan uwen ijver en trouw nimmer getwijfeld; maar thans vorder ik er een werkdadig blijk van. Gij kent de redenen, die mij tot aftreding bewogen hebben. Die stap heeft nooit beschouwd kunnen worden als in ernst gedaan te zijn. Thans, nu Italië met nieuwe omkeeringen bedreigd wordt, kan ik thans het bestuur van zaken in handen van een jong mensch laten, die ongetwijfeld voor het welzijn van den Staat met ijver bezield, maar van ondervinding ontbloot is? De noodzakelijkheid dwingt mij, de kroon te hernemen. Ik weet, dat het stuk, waarin mijn afstand vervat is, aan u in bewaring is gegeven. Ik beveel u, het in mijne handen te stellen. Morgen zult gij alsdan mijnen wil aan mijnen zoon kenbaar maken; want van morgen af denk ik de regering weder op te vatten.’
Men kan zich verbeelden, in welk eene verbazing en verlegenheid deze verklaring den Minister bragt. Daar hij de heftigheid en den ijzeren wil van den ouden Koning kende, waagde hij het niet diens vordering af te slaan, en van den anderen kant schroomde hij, zich aan hoogverraad schuldig te maken door aan deszelfs begeerte te voldoen. Derhalve nam hij zijne toevlugt tot veinzen. ‘Ik zou mij gelukkig achten,’ dus verzekerde hij, ‘uwer Majesteits bevelen te kunnen gehoorzamen; maar ik ben buiten staat het stuk te kunnen teruggeven, want ik heb het den Koning in handen gesteld.’ - ‘Wat spreekt gij van Koning?’ riep victor, toornig wordende. ‘Er is hier maar één Koning, en die Koning ben ik!’ En met zijne gewone opvliegendheid ligtte hij zelfs zijnen stok op, en bedreigde daarmede den Marchese, wanneer deze hem niet op staanden voet de oorkonde
| |
| |
teruggaf. ‘Ga,’ zeî ten slotte victor amadeus, ‘en laat u niet weder voor mij zien, zonder de akte mede te brengen. Verschijnt gij er niet mede, zoo zal ik u naar verdienste weten te tuchtigen!’
De Marchese was hoogelijk verblijd, zoo goedkoop weg te komen en zijn leven te kunnen redden, dat hij bij dezen razende in gevaar achtte. Hij betuigde op nieuw, hoe hij met hart en ziel zijnen ouden meester toegedaan was, en beloofde alles te zullen doen, wat de Koning van hem begeerde. Het binnenplein van het kasteel bereikt hebbende, wierp hij zich op het eerste paard het beste, dat hem onder handen kwam, en verwijderde zich op vollen galop van het slot Moncalieri.
En wel had hij reden om spoed te maken. Naauwelijks was hij weg, of het berouwde victor amadeus, den listigen Minister zijne oogmerken zoo opentlijk en tevens op zoo beleedigende wijs bekend gemaakt te hebben. Hij beval dus aan eenigen zijner bedienden, hem na te snellen en hem terug te brengen. Edoch de Marchese del borgo had te veel wegs vooruit. Toen de vervolgers onverrigter zake terugkwamen, was de oude Koning buiten zichzelven van woede en raasde tot dat hij van afmatting nederzonk. De Markgravin poogde hem te troosten. ‘Raad mij,’ riep hij; ‘gij bezit verstand en zelfbeheersching. Wat moet ik doen, om mijne mistasting weder goed te maken?’ De Markgravin zweeg, uit vrees van, door eenen raad, die hem misschien mishagen mogt, haren gemaal, wiens drift in het gesprek met den Minister alle grenzen te buiten gegaan was, nog meer te vertoornen. ‘Het is goed!’ riep de oude Koning; ‘gij wilt niet spreken; dan moet ik weten, wat ik te doen heb. Daar geheel de wereld mij verlaat, behoor ik slechts op mijzelven te rekenen.’
Het was middernacht. Victor stond op, en zijn blik kenmerkte, dat hij zijn besluit genomen had. Hij gebood de Markgravin, op staanden voet een paard te doen zadelen. Maar al te zeer vermoedende, dat hij van een wanhopig opzet zwanger ging, aarzelde zij een oogenblik. De Koning herhaalde zijn bevel op eenen barschen toon, en de Markgravin, hem niet langer durvende te keer gaan, deelde hetzelve aan eenen paadje mede. Het paard werd voorgebragt. De Koning besteeg het, verliet, door een enkel man te paard gevolgd, het kasteel, en rende in snellen loop naar de cita- | |
| |
del van Turijn. Bij het uitvalspoortje aangekomen, maakte hij zich aan de schildwachten bekend, en zeide tot den wachtmeester: ‘Doe den Gouverneur weten, dat Koning victor hem aan de poort der citadel verwacht, en dat hij zich oogenblikkelijk herwaarts te begeven hebbe.’ De Baron de st. remy, die in de citadel het bevel voerde, dacht bij deze boodschap, dat een krankzinnige hem voor den gek hield. Knorrig stond hij echter op en begaf zich naar de uitvalspoort. Hier vond hij, tot zijne verbazing, werkelijk den ouden Koning.
‘Wat begeert uwe Majesteit op zoo ongewoon een uur?’ vroeg de Gouverneur. ‘Wat kan ik tot hoogstdeszelfs dienst verrigten?’
‘Ik beveel u, oogenblikkelijk de poorten der citadel te openen,’ riep victor op eenen gebiedenden toon hem toe. ‘Alsdan zult gij zien, wat ik van u begeer.’
‘Hebt gij een bevel daartoe van den Koning?’ vroeg st. remy met vastheid.
‘Ben ik dan de Koning niet?’ riep victor toornig.
‘Ik erken als mijnen Koning niemand anders dan uwen zoon karel emanuel,’ hernam de Gouverneur. ‘Eenen anderen te gehoorzamen, zou van mijnen kant pligtschending zijn. Ik kan u de citadel niet openen.’ Met deze woorden boog st. remy eerbiedig, ging naar binnen en sloot het poortje.
Onverrigter zake moest victor amadeus naar Moncalieri terugkeeren. Schaamte en woede vervulden hem de ziel. De Markgravin had hem met angstig ongeduld verwacht. Hij wierp zich op een kanapé, en bleef er een uur lang liggen, zonder dat de Markgravin hem een woord ontlokken kon. Slechts met moeite bragt zij er hem toe, dat hij naar bed ging.
Middelerwijl had de Marchese del borgo zijnen ijlenden rid van Moncalieri regtstreeks naar het paleis des jongen Konings gerigt. Toen hij zich daar had doen aanmelden, stond karel emanuel terstond op, en liet zijnen Minister binnenkomen. De Marchese deed hem van het te Moncalieri plaats gehad hebbende tooneel verslag. Karel leende hem opmerkzaam het oor, en verklaarde vervolgens op demoedigen toon, dat, zoo hij de kroon had aangenomen, zulks eeniglijk met toestemming en om den wille zijns vaders en zijns volks geweest was. Trok zijn vader thans die toestem- | |
| |
ming in, zoo was hij bereid de kroon terug te geven. Ondertusschen vermogt hij zulks niet te doen, dan na alvorens zijne onderdanen geraadpleegd te hebben, vertegenwoordigd, gelijk zij het waren, door den staatsraad. ‘Roep derhalve den staatsraad oogenblikkelijk bijeen,’ dus eindigde de jonge Koning, ‘en zeg aan niemand een woord van hetgeen voorgevallen is.’
Een uur daarna was de staatsraad, die uit de Ministers, den Aartsbisschop van Turijn, den voorzitter van den Senaat en de grootambtenaren der kroon bestond, in het koninklijk paleis te Turijn vergaderd. Karel emanuel verscheen in deszelfs midden en droeg bedaard zijns vaders oogmerken voor. Hij eindigde met de verzekering, dat hij bereid was, zich aan den wil des ouden Konings te onderwerpen, wanneer dit het gevoelen van zijnen staatsraad was.
Eene vergadering van grootambtenaren, op deze wijze gevraagd, weet maar al te wel, wat zij antwoorden moet. Karel emanuel was Koning en moest Koning blijven. Hij kon geenen afstand doen, zonder de pligten ongetrouw te worden, welke hij jegens zijn volk had op zich genomen. De Aartsbisschop van Turijn, die den ouden Koning haatte, gaf, op eenen valsch-vriendelijken toon, te verstaan, dat victor amadeus niet meer vrij was, dat hij onder den invloed eener staatzuchtige persoon stond, welke hem ongetwijfeld dit besluit had ingegeven, en dat deze persoon niemand anders was dan de Markgravin van spino.
De staatsraad stemde met dit gevoelen in, en ging vervolgens over tot het beraadslagen over de vraag, hoe best het belang des Staats overeen te brengen ware met de achting, aan den vader des Konings verschuldigd. Op dit oogenblik verscheen een door den Gouverneur der citadel gezonden officier, en bragt het berigt der poging, welke Koning victor zoo even bij den Baron de st. remy gedaan had. Bij dit berigt had alle aarzeling een einde. De staatsraad besloot oogenblikkelijk, dat men zich van den ouden Koning, van de Markgravin van spino en van hare medepligtigen verzekeren moest. Het welzijn van den Staat behoorde tot verontschuldiging te strekken van het harde, dat in dezen maatregel gelegen mogt zijn.
Twintig officieren, gekozen uit de zoodanigen, welke men achtte persoonlijk aan karel emanuel het innigst toegedaan te zijn, en een eskadron gardedragonders ontvingen
| |
| |
bevel, om op staanden voet de gevangenneming van Koning victor en van de Markgravin, zijne gemalin, te bewerkstelligen. Omstreeks drie ure in den morgenstond verschenen zij op het slot Moncalieri - een bewijs, dat men niet veel tijds met beraadslagen verspild had. Toen victor het paardengetrappel vernam, bevroedde hij, wat men tegen hem van zins was, en grendelde de deur van zijn slaapvertrek. De soldaten trokken met brandende fakkels en met de bajonet op het geweer door de zalen van het kasteel. Voor 's Konings slaapkamer gekomen, vorderden de officieren, dat hun de deur geopend wierd, en toen zij hierop geen antwoord ontvingen, deden zij die met bijlen openhakken. Het vertrek vulde zich met gewapenden. Victor lag met zijne gemalin te bed. Een officier trad voor hetzelve, en verkondigde den ouden Koning het bevel van zijnen zoon. Zonder zich te verwaardigen hierop te antwoorden, keerde victor zich tot de dragonders en riep hun toe: ‘Wat wilt gij beginnen? Hebt gij het bloed vergeten, dat ik, strijdende aan ulieder hoofd, voor de dienst des vaderlands vergoten heb?’ De soldaten aarzelden. De officieren, minder schroomvallig, sloegen de handen aan den ouden Koning en begonnen hem uit het bed te sleuren. Victor omvatte den hals zijner vrouw, en deze strengelde zich aan hem vast. De soldaten pakten de Markgravin aan, rukten haar uit de armen des Konings, en sleepten haar in haar aan flarden gescheurd hemd in een nevenvertrek. Thans bood victor geenen wederstand meer. Hij liet zich aankleeden als een kind en in eene gereedstaande koets dragen. Toen hij de eerewacht voorbijkwam, welke men hem twee dagen te voren gegeven had en die uit soldaten van het kroonregement bestond, riep hij hun toe: ‘Gijlieden hebt uwen pligt voortreffelijk gedaan!’ Nadat hij in de koets plaats genomen had, wilde de Kolonel
der dragonders, uit welke het geleide bestond, naast hem gaan zitten. Deze Kolonel was oorspronkelijk gemeen soldaat geweest en door moed en bekwaamheid tot zijnen tegenwoordigen rang geklommen. Toornig stiet de oude Koning hem terug. ‘Weet,’ zeide hij, ‘dat, hoe diep uw Koning ook gezonken is, gij nog lang niet waardig zijt aan zijne zijde te zitten!’ Men bragt den gevangene op het kasteel Rivoli, welks vensters men met ijzeren traliën verzekerde. De Markgravin werd op de ves- | |
| |
ting Ceva geplaatst, waar men anders gewoon was slechts liederlijke vrouwspersonen op te sluiten.
Van zijne gemalin gescheiden, gaf de oude Koning zich aan volstrekte wanhoop over. Op uren en dagen van sombere neerslagtigheid volgden bij hem oogenblikken van eene ware razernij. Hij sloeg degenen, die hem nabij kwamen. Hij verbrijzelde tafels, stoelen en wat hem verder onder de handen kwam. Meer dan eens poogde hij zich om het leven te brengen. Eindelijk ging men er toe over, om hem zijne gemalin terug te geven; doch alvorens deed men haar zweren, hem niets van hare gevangenzetting op de vesting Ceva te openbaren, en bedreigde haar met den dood, zoo zij haren eed brak. Eindelijk bragt men hem weder op het slot Moncalieri, waar hij schijnbaar grootere vrijheid genoot, maar omgeven was van bespieders en van wachters, die hem niet uit het oog verloren. Hier leefde hij nog slechts weinige maanden. Toen hij zijn einde voelde naderen, verlangde hij zijnen zoon te zien. De raadslieden van dezen laatsten hadden invloeds genoeg, om eene zamenkomst te beletten, van welke zij, misschien ten onregte, de gevolgen vreesden. Victor amadeus, de eerste Koning van Sardinië uit het huis van Savoije, stierf den 30 October 1732 op het slot Moncalieri, in den ouderdom van vierenzestig jaren, van zijne vrienden verlaten en verwenschingen uitstortende over zijnen zoon.
Zoo al de stichter der Sardinische monarchij niet veel medelijden kan inboezemen, ja veeleer het noodlot, dat hem in zijne laatste jaren trof, als geregte straf voor zijne menigvuldige trouweloosheden beschouwd kan worden, zoo is toch ook, wegens de verontwaardiging wekkende tooneelen op Moncalieri, zijn opvolger grootelijks te laken. Het aanwenden dezer gewelddadigheden zou hoogstens dàn te verontschuldigen geweest zijn, wanneer zij de eenigst mogelijke middelen geweest waren om eenen burgeroorlog te voorkomen. Doch niets duidt aan, dat victor amadeus in staat geweest zou zijn den troon van zijnen zoon te doen waggelen; integendeel is het oogschijnlijk blijkbaar, dat eene zorgvuldige bewaking genoegzaam zou geweest zijn om al zijne ondernemingen te verijdelen.
|
|