| |
Over de galeiboeven en bagno's in Frankrijk.
Toen men in de 15de eeuw iets menschelijker begon te worden in het straffen, en leerde inzien, dat geen brandstapel, galg, zwaard, radbraken, onthoofden, vierendeelen, geen gesmolten lood in de aderen gegoten, geen folteren en martelen, hoe vindingrijk ook uitgedacht, in staat was om misdaden te voorkomen, en nog veel minder om de misdadigers te verbeteren, toen kwam men in Frankrijk, onder karel VII, op het denkbeeld, om dezulken, die zich aan zware vergrijpen schuldig hadden gemaakt, waarop niet bepaaldelijk de doodstraf stond, door middel van ijzeren ringen en kettingen aan roeischepen, galeijen genoemd, vast te smeden, en hen door zwaren, aanhoudenden arbeid, gedurende een' langen tijd, of ook wel gedurende hun gansche leven, voor hunne misdaden te laten boeten. Deze, uit de menschelijke zamenleving uitgestooten wezens werden het eerst in de haven van Marseille gebruikt, waar zij weldra eene soort van misdadigerskolonie vormden, en naar de schepen, waarop zij onder het strengste opzigt arbeiden en roeijen moesten, galeislaven genoemd werden. Daar het nut, dat men op die wijs nog van misdadigers trekken kon, weldra in het oog viel, nam de nieuwe kolonie spoedig in wasdom toe, en ontving steeds toevoer uit alle gewesten van het Rijk, waar men minder ligtzinnig en barbaarsch met het leven der menschen begon om te springen.
Zekere jaques coeur, die de eer van een schuldeischer des Konings van Frankrijk te zijn met zijn' ondergang betaalde, was in het bezit van vier prachtige galeijen met vergulde riemen, op welke een aantal van zulke misdadigers vastgeklonken waren, die men destijds forçaires
| |
| |
(gedwongenen) noemde, van waar het thans gebruikelijke forçat afkomstig is. Karel VII verklaarde deze schepen verbeurd, en de arme jaques, aan wien de Koning meer dan een millioen schuldig was, moest zelf het hazenpad kiezen, om zijn lijf te bergen. Dat was toen zoo de manier van liquideren.
Van dien tijd af werd de galeistraf, al was het dan ook nog niet bij de wet, meer en meer ingevoerd en georganiseerd. Echter ging men altijd nog willekeurig genoeg daarbij te werk, en was menigeen, die naar de galeijen gezonden werd, het slagtoffer van de wraakzucht van den een' of anderen Groote of van de luimen des Konings. Lodewijk XI, wiens staatkunde het was, de Grooten te vernederen, schafte het privilegie af, dat aan de hoogere standen vergunde, hunne schulden en misdaden in afzonderlijke gevangenissen te boeten, en onder zijne regering werd zekere Heer rené de belestar, wegens begane euveldaden, tot levenslange galeistraf veroordeeld, met de uitdrukkelijke bepaling, dat hem, bij ontsnapping, het hoofd voor de voeten zou gelegd worden, in geval men hem weder in handen kreeg.
Onder karel VIII vinden wij reeds een' Luitenant-generaal van al de galeijen, aan wien het oppertoezigt over al de roeijers opgedragen was, en die een register hield, waarin hij zonder onderscheid de wegens misdaden veroordeelde ketting-slaven en de vrije roeiknechten, die voor een bepaald loon op de galeijen dienden, opschreef.
Om dezen tijd werd ook de dienst der onderofficieren, die met het bevel over de galeijen belast werden, geregeld en hunne verschillende rangen bepaald.
Nadat eenmaal de galeistraf geregeld in werking was, haastten zich de geregtshoven in alle provinciën, om hunne gevaarlijkste misdadigers daartoe te veroordeelen, en van alle kanten kwamen bezendingen van zulke aan ketens geklonken strafschuldigen te Marseille aan. Zelfs de hoogere Geestelijkheid meende het privilegie te hebben, zich door middel der galeijen van al zulke personen te ontdoen, die haar lastig waren; voor dit misbruik werd ech- | |
| |
ter weldra een schotje geschoten. Toen in het jaar 1544 de Aartsbisschop van Bourges zich onderwond, op eigen gezag vier geestelijken, en daaronder twee voor al hun leven, naar de galeijen te zenden, veroordeelde hem het Parlement, om die ongelukkigen op zijne kosten terug te laten komen, bij gebreke waarvan die kosten op zijne tijdelijke bezittingen zouden verhaald worden.
Destijds ging de veroordeeling tot de galeijen nog altijd met geeseling en brandmerk, en veeltijds met verminking van ledematen, het afsnijden van neus en ooren of zoo iets, gepaard, en met een gloeijend ijzer werden de letters G.A.L. op de veroordeelden geprent. Later werd de geeseling door de kaak vervangen, en in plaats van drie letters brandde men er nog maar twee in het vleesch der ongelukkigen, hetzij T.F. of T.P., zoo als de kleur der muts het medebragt, die zij dragen moesten.
Op de galeijen werden nu zonder onderscheid allerhande soorten van misdadigers door elkander geworpen, en daaronder ettelijken, wier misdaden onmogelijk waren. Naast elkander op de roeibanken zaten toovenaars, duivelsbanners, roovers, moordenaars, valsche munters, dieven, bankeroetiers, stroopers, enz.
Nadat de galeijen, ten gevolge der veranderingen, die bij het zeewezen ontstonden, in onbruik raakten, bezigde men deze slaven, gelijk nog heden ten dage, tot den zwaarsten arbeid in de haven en de arsenalen, vooral bij waterwerken, tot het graven van dokken, het vervoeren van zware lasten, steenblokken, enz.
Nu moest men ook bedacht zijn op het aanleggen van groote lokalen, waarin de slaven slapen en bewaakt worden konden, en zoo ontstonden vóór omtrent eene eeuw, ingevolge eene ordonnantie van lodewijk XV, de Bagno's (slavenkwartieren).
Op dit oogenblik bestaan nog vier dergelijke inrigtingen in Frankrijk, namelijk drie voor misdadigers uit de burgerlijke maatschappij, te Toulon, te Brest en te Rochefort, en eene voor militairen, te Lorient. De drie eersten bevatten tusschen de acht- en negenduizend voor ette- | |
| |
lijke jaren of voor hun geheele leven tot de galeijen veroordeelde boeven of forcats, zoo als men ze tegenwoordig noemt, en daarvan bevinden zich te Toulon doorgaans 4000 en te Brest 3000.
Een niet bijzonder talrijk personeel is met de moeijelijke en gewigtige taak belast, om over deze misdadigers te waken, hun' arbeid te regelen, voor hunne voeding en kleeding te zorgen, het geringe loon, dat zij voor den uitputtendsten arbeid bekomen, te bepalen, hunne vergrijpen te straffen, hun goed gedrag te beloonen, hunne klagten aan te hooren en die te verhelpen, als er grond toe is, met hunne familie te corresponderen, en zich in 't geheel met de duizenderlei kleinigheden in te laten, waartoe drie à vierduizend in zulke lokalen opgesloten menschen onophoudelijk aanleiding geven.
Het opperbeheer is aan een' Commissaris der Marine toevertrouwd, die den titel van Chef van de roeidienst voert. Een opper-commies, die nog twee andere commiezen onder zich heeft, is met de zeer omslagtige geldelijke administratie van de geheele inrigting belast. Om de tucht te handhaven, is er een vrij aanzienlijk corps onder den naam van roeiwacht, dat onder de bevelen van officieren en onderofficieren van verschillenden rang staat. De adjudanten, die de moeijelijkste dienst hebben, worden zeer slecht daarvoor beloond.
Zooveel in het algemeen gezegd hebbende over deze strafinrigtingen, willen wij thans eenen ongelukkige, die veroordeeld is om hier voor zijne euveldaden te boeten, van stap tot stap op zijnen lijdensweg nagaan.
De veroordeelde wordt in een digt rijtuig, waarin hij, ettelijke dagen en nachten, in eene bekrompene, donkere ruimte opgesloten blijft, en waarin hij geenerlei beweging maken kan en naauwelijks de noodige lucht heeft om adem te halen, naar de plaats zijner bestemming gebragt. Zijne voeten zijn dan zoo gezwollen, dat hij niet meer gaan kan, zijne oogen kunnen het daglicht niet verdragen, en men moet hem in de sloep, die in de haven op hem wacht, dragen of slepen. Deze dienst bewijzen hem an- | |
| |
dere forçats. De sloep, waarvan de roeijers mede boeven zijn (met uitzondering van den stuurman, die een vrij mensch is,) welke door eene wacht bewaakt worden, brengen den nieuweling oogenblikkelijk naar het akelige lokaal, dat door het meerendeel der veroordeelden nooit weder verlaten wordt. Een ontzettend oogenblik voor den van alle eer, rang en vrijheid beroofden ongelukkige, die nu aan de geheele overige wereld, die voor hem voor altijd gesloten is, een eeuwig vaarwel zeggen moet. Vruchteloos pogen ook de meest verharde boosdoeners de aandoening, die hen in dit oogenblik overstelpt, om het even of zij uit wanhoop of uit wroeging ontstaat, te verbergen.
Dadelijk na hunne ontscheping worden zij naar het bureau van den Commissaris der Marine gebragt, die, omringd van eenige adjudanten, hunne papieren naziet, zich van de identiteit der personen overtuigt, en hen in zijn register opteekent. Van dit oogenblik af dragen zij geen' naam meer; slechts een nommer wijst hun bestaan aan.
Uit het bureau brengt men hen in de badzaal, waar men hen in eene groote houten kuip wascht, en waar zij door andere forçats met eene grove spons gewreven worden, die gedurig de kuip met versch zeewater vullen. Dit geschiedt onder het opzigt van een' adjudant en moet binnen weinige minuten afgedaan zijn. - Daarop wordt hun ligchaam door een' wondheeler in een naburig vertrek van het hoofd tot de voeten onderzocht. Alle onderscheidende teekenen of ligchaamsgebreken worden naauwkeurig opgeteekend en de zieken dadelijk naar het lazaret gezonden, waar zij de noodige hulp en oppassing vinden. Diegenen, welke gezond blijken te zijn, ontvangen, dadelijk nadat zij door den chirurgijn geschouwd zijn, hun slavenpak, dat uit de volgende stukken bestaat:
1. Een lang buis van grof rood laken. 2. Een gele broek van dezelfde stof voor den winter en een van grof linnen voor den zomer. 3. Twee hemden van ongebleekt, ruw linnen. 4. Een paar, met ijzer beslagene, dikke schoenen. 5. Eene muts van roode of groene wol; groen
| |
| |
voor de levenslang en rood voor de voor een bepaald getal jaren veroordeelden. Elke muts is met het nommer van den eigenaar geteekend.
Zoodra zij dit pak aanhebben, worden hun de haren bijna tot aan den wortel afgesneden, in dier voege echter alsof er vorens door getrokken waren, opdat men hen in geval van ontsnapping des te eer zou herkennen; daarom doet er ook niet ligt een daartoe eene poging, alvorens hij zich eene pruik verschaft heeft.
Drie vierden van zijn' tijd brengt de forçat doorgaans in de algemeene zaal van het Bagno door, terwijl hij de overige uren in de open lucht arbeidt, waar hij met vrije werklieden in aanraking komt. Hoe zwaar en vermoeijend dit werk dikwijls ook zijn mag, zoo is het hem toch in meer dan één opzigt zeer dienstig. Tegen den avond worden allen weder in hunne zaal gebragt, en met het invallen van den nacht worden zij aan de houten kribben vastgeketend, die hun tot bedden dienen, en wel in dier voege, dat steeds de een met den rug tegen den ander komt te liggen, en niet de minste beweging kan maken.
Ook wordt, om hun het ontsnappen des te moeijelijker te maken, de voorzorg gebruikt, altijd twee forçats, die ijzeren ringen aan de voeten hebben, door middel van een ketting, die een el lang is, aan elkander te smeden. Echter worden zij niet dadelijk bij hunne komst zoo zaamgekluisterd; men legt hun voorloopig den ijzeren band om den voet, laat hen dan drie dagen lang van de vermoeijenissen der reis uitrusten, gedurende welken tijd zij niet alleen niet behoeven te arbeiden, maar zelfs beteren en voedzamer' kost dan de gewone bekomen, en eerst wanneer men ze voor sterk genoeg houdt, ketent men hen aan elkander en zet hen aan het werk.
Onder de galeiboeven te Toulon en te Brest vindt men alle standen vertegenwoordigd; edellieden, grondeigenaars, kooplieden, geneesheeren, advokaten, notarissen, fabrikeurs, ambachtslieden, kunstenaars, boeren, daglooners, geestelijken, enz., allen, zonder onderscheid aaneengeketend, zijn aan dezelfde behandeling, denzelfden arbeid,
| |
| |
en dezelfde straffen en belooningen onderworpen. In het Bagno heerscht volkomene gelijkheid.
Gedurende den winter houdt het werken in de open lucht om vier ure in den namiddag op, en zoodra het seinschot gevallen is, worden zij naar hunne lokalen teruggebragt, die zij den volgenden dag eerst weder verlaten. Hier wordt het hun echter vergund, elk naar gelange van zijne bekwaamheden, snuisterijen voor eigen rekening te vervaardigen, 't geen zeer tot bevordering van de orde bijdraagt en hen van booze plannen en gedachten terughoudt.
Zoodra zij in de zalen gekomen zijn en zich op hunne banken geplaatst hebben, begint deze arbeid voor eigen rekening. De een snijdt allerhande dingen van kokosnoot, een ander maakt snuifdoozen, een derde graveert cachetten; weder anderen schrijven brieven of requesten voor diegenen hunner kameraden, die niet kunnen schrijven, of zij copiëren noten, lezen, enz. Deze bezigheden schenken hun de middelen, om hunnen treurigen toestand eenigzins te verligten en in menige behoefte te voorzien. Ook zijn allen, die zich op die wijs bezig houden, zeer gedwee en rustig, wel wetende, dat het geringste vergrijp terstond het verbod dezer tijdkorting ten gevolge zou hebben.
Op een gegeven teeken met eene fluit moeten al deze bezigheden oogenblikkelijk gestaakt worden, en na het verrigten der avondgebeden, legt elk zich op het smalle aandeel der plank, die hem tot bed dient. Om zich tegen de koude te dekken hebben zij eene deken; maar onder zich enkel het hout, en in plaats van een hoofdkussen alweder slechts een houten blok. Zoodra zij liggen, worden zij door middel van een ijzeren staak, die door hunne voetringen getrokken wordt, allen aan elkander geketend, en gedurende den geheelen nacht gaan wachten in de zaal op en neêr, die dezulken, welke niet slapen, dwingen, zich volkomen stil en bedaard te houden, en de minste wanorde oogenblikkelijk ten strengste straffen.
Zoodra het ochtendschot gevallen is, nemen de wachten de ijzeren staak weg, en de forçats rollen hunne dekens op, staan op, en maken zich tot den arbeid gereed. Al- | |
| |
vorens zij echter de zaal verlaten, onderzoekt een der wachten in tegenwoordigheid van een' adjudant al de boeijen, om te zien of er niet aan gevijld is, door er met een' hamer op te kloppen. Aan den muur van de zal hangt een bord, waarop al de namen of liever nommers der forcats, opgeteekend zijn, en telkens wanneer er een naar buiten treedt, steekt een der wachten een houten pen bij zijn nommer. Op die wijs ziet men dadelijk, of er geen ontbreekt.
Zoodra allen de zaal verlaten hebben, komen eenige andere forçats, die reeds niet meer aan ketens gepaard zijn, om de zaal schoon te maken, en dezen genieten ook het voorregt, dat hun eene kleine dunne matras om op te slapen toegestaan is. - De boeven, die bij den zwaren arbeid geen' genoegzamen ijver en vlijt aan den dag leggen, worden door dreigementen, waarop niet zelden stokslagen volgen, daartoe aangedreven. Is er toevallig geen werk voorhanden, dan mogen zij, even als bij hun eten, zich op den grond neêrvlijen, om voor hen zelven te werken of te slapen.
Zoo dikwijls een forçat in de zaal terugkomt, wordt hij, in tegenwoordigheid van eenen adjudant, weder van boven tot onderen onderzocht. Deze voorzorg is allernoodzakelijkst, om zeker te zijn, dat hij zich niet in het bezit gesteld heeft van eene vijl of horologieveêr, en niets gestolen heeft van hetgeen de administratie toebehoort; en daar men veeltijds dergelijke voorwerpen bij hen vindt, zoo is dit onderzoek volkomen geregtvaardigd. Alle dagen komen zij met vrije werklieden en menschen die het Bagno bezoeken in aanraking: bloedverwanten, vrienden en anderen, waarmede zij in eenige verbindtenis staan, trachten hun dikwijls de middelen te verschaffen, om te ontvlugten.
Elken morgen, voordat de forçat de slaapzaal verlaat, krijgt hij een stuk roggebrood; om elf ure heeft het middagmaal plaats, dat in eene portie zeer dunne bouillon, vier oncen boonen en eene kleine hoeveelheid wijn bestaat. De pot wordt door daartoe aangewezen forçats zelve gekookt. Eene groote stookplaats, een ketel van monster- | |
| |
achtigen omvang, eenige emmers en een reuzenpan maken al het keukengerei uit; de boonen worden in zout water afgekookt en dan met wat vet gestoofd.
Wij hebben gezegd, dat eene volkomene gelijkheid in het Bagno heerscht, echter slechts tot een zeker punt; want ook hier maakt het geld weder een groot onderscheid, en zij, die niets weten te bekomen, hetzij door eigen arbeid of door ondersteuning van vrienden en bloedverwanten, moeten al die verkwikkingen ontberen, die zich de beter gestelde zelfs nog in het Bagno verschaffen kan, en die hier van oneindig meer waarde zijn, dan in den staat der vrijheid.
Bij hunne komst in het Bagno neemt men den veroordeelden, behalve de kleederen, die zij aanhebben, ook al het geld af, dat zij meêbrengen, en dit wordt in eene bijzondere kas bij den opper-Commissaris in bewaring gelegd. Volgens de wetten van het Bagno mag geen forçat meer dan vijf francs aan geld bij zich dragen; geeft hij daarvan uit, dan kan hij deze som, als er geld voor hem in kas is, telkens weder aangevuld krijgen, maar hij moet rekenschap doen van 't geen hij uitgegeven heeft. Dezulken, die er toe in staat zijn, gebruiken wittebrood en laten zich allerlei ragoûts en andere begeerlijke kosten opdisschen door den met toestemming van de administratie in het Bagno gevestigden restaurateur. Zij verkwikken zich aan dit alles, terwijl hun kettingkameraad, wien zij doorgaans niets er van aanbieden, zijn droog roggebrood orbert, dat hem in de gegevene omstandigheid des te bitterder moet smaken.
De post van barbier, dien men hier barberot - baardschrabber - noemt, wordt, even als die van kok, door daartoe gekozen boeven waargenomen - eene gunst, die gewoonlijk als eene belooning voor goed gedrag en gezeggelijke onderwerping toegestaan, gelijk aan den anderen kant elk vergrijp scherp en nadrukkelijk bestraft wordt. Het laat zich begrijpen, dat onder een zoo groot getal misdadigers van allerhanden aard en van teugellooze hartstogten, wier uitbarsting gestadigen jammer veroorzaakt,
| |
| |
niet zelden bij eenigen het verlangen naar den dood opkomt, en dat er menigmaal misdaden begaan worden, die men evenmin vooruitzien als verhinderen kan.
Zulke misdaden worden zoo spoedig mogelijk door een bijzonder tribunaal, waarvan niet te appelleren is, beregt; en de voltrekking van het vonnis vindt altijd binnen de eerste 24 uren plaats; tegenwoordig echter worden de doodvonnissen nog aan de koninklijke goedkeuring onderworpen. Aanvankelijk werden de geringste vergrijpen oogenblikkelijk, zonder eenige regterlijke uitspraak, op het willekeurigst en vreeselijkst, met het afsnijden van neus en ooren, het uittrekken van de tong en andere verminkingen gestraft; met den vooruitgang der beschaving zijn de straffen echter allengs menschelijker geworden. Vroeger waren stokslagen de geringste straf; thans is het de hardste, die slechts voor bepaalde gevallen, zoo als ontvlugting, muiterij en diefstal jegens een' kameraad, verordend is.
De tot stokslagen veroordeelde forçat wordt op eene bank, die met eene smalle matras bedekt is, gelegd, zijne handen zijn met een dik touw zaamgebonden, een andere forçat houdt zijne voeten vast, en zoo ontvangt hij de slagen, die hem opgelegd zijn, met een gedraaid touw, dat langen tijd in zeewater geweekt en daarop weder gedroogd is, waardoor het zoo hard als hout, maar veel buigzamer wordt. De overige disciplinaire straffen bestaan: in de onthouding van den wijn; het weder aaneenketenen voor korter' of langer' tijd met een ander, in geval de strafschuldige het door vroeger goed gedrag reeds zoo ver gebragt mogt hebben van alleen te mogen gaan en slapen, in de tepronkstelling van den forçat, die, na ontsnapt te zijn, weder gevat wordt, en in de opsluiting in een' afzonderlijken kerker. Deze straffen zijn gemeenlijk toereikend, en uit hoofde van het goede opzigt is derzelver toepassing zelden noodzakelijk, omdat de veroordeelden spoedig begrijpen, dat alleen gedweeë onderwerping hun voordeel kan aanbrengen.
Naauwelijks is het bekend dat er een ontsnapt is, of er
| |
| |
wordt eene gele vlag opgeheschen, en van het Admiraalschip doet men een kanonschot, om de bewoners van de stad en van den omtrek daarvan te onderrigten. Het opvangen van een' weggeloopen galeiboef wordt binnen de stad met 50 en buiten de muren met 100 francs beloond. Zoodra het alarmsein gegeven is, stellen zich burgers en boeren in de weer, en maken jagt op den ongelukkige, die er in geslaagd is, de opmerkzaamheid zijner wachters te verkloeken. De vrees van beroofd of zelfs vermoord te zullen worden, zet hen nog meer aan tot de vervolging van den ontsnapte, dan de vastgestelde belooning. Zelden gelukt het dan ook aan zulk een' vlugteling, zich kleederen, eene pruik en eene schuilplaats te verschaffen, zoo hij niet door verstandhouding met zijne betrekkingen, ligtekooijen, die hij reeds van vroeger dagen kende, en andere vrienden van dat slag, vooruit voor alles gezorgd heeft, wat ook meestal het geval is. Zoo lang zij niet weder gevat zijn, blijft de gele vlag waaijen. Soms houden zij zich ook dagen achtereen in het Bagno zelf, onder houtstapels, tusschen de balken, in tonnen, enz., verscholen, waar zij van hunne kameraden leeftogt ontvangen, tot dat zich de gelegenheid om te ontvlugten opdoet. Zijn zij weder gevat, dan worden zij tot stokslagen of opsluiting veroordeeld, hun straftijd wordt, in geval zij voor een' bepaalden tijd zitten, met eenige jaren verlengd, en men stelt hen, op een vat gezeten, voor den ingang van het Bagno ten toon, met een bord om den hals, waarop de woorden: évadé, ramené (ontsnapt, teruggebragt) te lezen staan. Hun hoofd wordt op nieuw geschoren, en slechts een klein bosje haar laat men staan; de handen worden gekneveld.
De belooningen voor goed gedrag, gehoorzaamheid en gedienstigheid oefenen op de boeven nog veel meer invloed uit dan de straffen; zij sporen de betergezinden aan, om den eenmaal ingeslagen weg te blijven vervolgen, en zijn meermalen oorzaak, dat ook de ruwsten hunne hartstogten en de woestheid van hun karakter beteugelen.
De belooningen en aanmoedigingen bestaan in het vol- | |
| |
gende: De wet wil, zoo als reeds aangeduid is, dat de veroordeelden paarsgewijs door ketens aan elkander gesmeed worden, en elk torscht daarbij de helft van het gewigt der ketting. Gemeenlijk blijven zij ettelijke jaren zoo aaneen geklonken, en die onder verdenking staan of gevaarlijk geacht worden voor altijd. Heeft zich nu een forçat door goed gedrag, opregt berouw, onderwerping aan zijn lot, arbeidzaamheid, enz., gunstig onderscheiden, dan heeft de Chef van de dienst de magt, om hem gescheiden van zijn' ketting-kameraad te verklaren met de woorden: mis en chaine brisée. Zulk een veroordeelde behoudt de helft van de ketting, waarvan het eene eind om zijn lijf gewonden wordt, terwijl het andere aan den voetring vastgeklonken blijft.
Dit verbetert den toestand van eenen forçat ontzaggelijk, en het is te begrijpen, hoeveel waarde hij er dus aan hecht. Nu kan hij weder alleen gaan; hij is niet meer gedwongen op een' kameraad te wachten, of het dezen gelegen komt, zich gelijktijdig met hem in beweging te stellen, behalve dat hij dikwijls met een wildvreemd wezen aaneengesmeed was, die een' onverdragelijken, twistgierigen aard had, waardoor hem het leven nog meer tot een hellepijn worden moest. De verligting, die deze belooning verschaft, is een krachtig middel, om goede ziekenoppassers voor de hospitalen, en bruikbare voorwerpen te erlangen voor andere posten, die ijver en eene zekere mate van vertrouwen vorderen. Voor het lazaret der Marine gebruikt men bij voorkeur zulke veroordeelden, die door hun voortdurend gedrag vertrouwen hebben ingeboezemd. Deze menschen zijn dan ook gewoonlijk zeer ijverig, oplettend, trouw en gehoorzaam, omdat zij anders vreezen moeten van weder naar het Bagno teruggezonden te worden, waar zij er oneindig slechter aan toe zijn. De posten, die door de besten uit den hoop bekleed worden en die hun lot zeer verligten, zijn die van oppasser, aanveger, barbier, brooduitdeeler, klerken in de verschillende zalen en bureaux, enz. Dezen worden niet meer tot het ruwe werk in de haven gebruikt, slapen in eene afzon- | |
| |
derlijke zaal, hebben eene kleine matras, en krijgen twee keeren in de week vleesch. De hoogste gunst echter, die eenen forçat ten deel kan vallen, is zijne begenadiging en vrijlating uit het Bagno, en het uitzigt op zulk eene buitengewone belooning spoort de betergezinden aan, om zich op een uitstekend goed gedrag toe te leggen.
Alle jaren verzamelt zich tot dat einde eene Commissie, die uit stafofficieren van de Marine en van de Artillerie, uit den Commissaris van het lazaret en den Chef van de roeidienst bestaat, en door den Commissaris-generaal van de Marine gepresideerd wordt. Deze Commissie onderzoekt en toetst op het naauwkeurigst het gedrag en de blijken van beterschap van alle individuën, die hun ter aanbeveling aan de genade des Konings voorgeslagen worden. Zoodra de bekrachtiging van de ter begenadiging aanbevolenen ontvangen is, worden alle forçats in hunne zalen bijeengeroepen; en het is niet mogelijk zich een denkbeeld van de blijdschap en het gejuich diergenen te vormen, die vrijgesproken zijn geworden. Dit slaat zelfs tot dezulken over, die zich in hunne verwachting teleurgesteld zien, maar hoop hebben om in een volgend jaar begenadigd te worden, zoo zij voortgaan zich voorbeeldig te gedragen en in alles onderworpen te blijven.
Nergens en op geen plaats ter wereld verschaft de Christelijke Godsdienst meer troost, en toont zich hare Goddelijke afkomst krachtiger, dan in het Bagno; en behalve enkele verstokte zondaars en volstrekt onverbeterlijke booswichten vinden al de veroordeelden in haar eene buitengewone en weldadige verzachting van hun lijden. Waardige geestelijken zijn te allen tijde bereid, om deze ellendigen te vertroosten, hunne tranen te droogen, hen tot geduld en onderwerping aan te manen, en hun in naam des Allerhoogsten vergeving van zonden toe te zeggen, in geval van opregt berouw. Elken zondag wordt er dienst voor de gezamentlijke veroordeelden gehouden, waarna zij ook godsdienstig onderwijs ontvangen. De groote meerderheid woont de dienst aandachtig bij en luistert opmerkzaam naar de preek.
| |
| |
De hardste straf na de bastonnade en het weder aan elkander ketenen is de kerkerstraf. De daartoe veroordeelden worden elk afzonderlijk in eene bekrompene, donkere cel opgesloten, waarin lucht en licht maar zeer spaarzaam door een klein gat naar binnen dringen, dat in eenen reeds op zich zelven zeer donkeren gang uitkomt, waarin wachten geposteerd zijn, die onder de bevelen van een' adjudant staan. Hier worden zij met een ketting aan de smalle brits, die hun tot legerstede dient, vastgeklonken, en krijgen, zoo lang hunne opsluiting duurt, niets dan water en roggebrood; alle bezigheid is hun ontzegd. De ketting is echter zoo lang, dat zij in staat zijn, door het gat, dat in den gang uitkomt, het hoofd heen te steken, om wat versche lucht te scheppen; de eenige verstrooijing, die hun vergund wordt, en van welke zij ook dikwijls gebruik maken. Het levert een zonderling gezigt op, wanneer men op sommige tijden door zulk een' gang gaat, en uit alle gaten deze afschuwelijke gezigten en hoofden te voorschijn ziet komen.
Voor de zieken wordt uitstekend gezorgd, en zij vinden in het lazaret al de verpleging, die hun toestand vordert; een goed bed, en zoo veel vleesch en wijn, als de Doctor voor hen noodig acht. Zij worden door zusters van liefdadigheid en ziekenoppassers van alles voorzien, en de geneesheeren bezoeken hen tweemalen daags. Een geestelijke staat steeds gereed om hun de biecht af te nemen en de vertroostingen van de Godsdienst aan te bieden. Blijft den ongelukkige geen hoop op herstel over en nadert zijn vreeselijk stervensuur, dan ontvangt hij de laatste geregten, en de biechtvader verwijlt aan zijne sponde, om hem moed en troost in te boezemen, totdat hij den laatsten adem uitgeblazen heeft.
Men vindt intusschen niet zelden zulke hardnekkige en onverbeterlijke wezens onder deze ongelukkigen, dat zij weêrbarstig de vertroostingen der Godsdienst en hare dienaren tot in hun laatste oogenblik van zich wijzen, en niets dan wraak en moordlust ademen, of ook, om aan een leven een einde te maken, dat voor hen een ondragelijke
| |
| |
last geworden is, zulke misdaden begaan, die de doodstraf onherroepelijk ten gevolge moeten hebben. Is de koninklijke goedkeuring tot de teregtstelling van zulk een' misdadiger ontvangen, dan wordt het vonnis in de tegenwoordigheid van al de boeven, die op de knieën en met ontblooten hoofde daarvan getuige moeten zijn, even als in geheel Frankrijk met de guillotine voltrokken. De Broederschap der graauwe boetelingen te Toulon, die zich met de ter aarde bestelling van den te regt gestelde belast, legt het lijk op eene baar, en begraaft het, als een werk van barmhartigheid.
Het schouwspel dezer teregtstellingen oefent een' zeer uiteenloopenden invloed uit op de misdadigers, die het moeten bijwonen. Terwijl sommigen, daardoor geschokt, berouw aan den dag leggen en voornemen zich te verbeteren, roepen anderen overluid: ‘Die is er goed aan toe; hij is door zijn lijden heen; waren wij ook maar zoo ver!’
De galeiboeven, die in het lazaret van het Bagno sterven, worden in eene kist door vier van hunne makkers zonder ketting, die enkel den ijzeren ring aan den voet hebben, naar het groote hospitaal der Marine gedragen, waar hunne lijken geopend worden en tot ontleedkundige studiën dienen.
In de kamer der Afgevaardigden is de wet tot afschaffing der Bagno's reeds doorgegaan, en in de volgende zitting zal zij bij de Pairs ter tafel gebragt worden. De meening over de wijze, waarop groote en gevaarlijke misdadigers moeten gestraft worden, is in Frankrijk, even als elders, zeer verdeeld; maar dit blijft altijd waar, dat de galeijen, zoo als zij tegenwoordig zijn ingerigt, eene hoogeschool zijn geworden voor misdadigers, die daarin doorgaans van kwaad tot erger overgaan; terwijl zij eene onmenschelijke, indedaad helsche foltering moeten wezen voor ieder, die nog een vonk van gevoel en eer bezit, en die door deze zamenwoning met de afschuwelijkste uitvaagsels des menschdoms gevaar loopt, zelf alle berouw, elk verlangen naar verbetering te laten varen.
Deze Bagno's leveren de roovers- en moordenaarsrotten,
| |
| |
die alle groote steden van Frankrijk en met name Parijs zoo onveilig maken, en die door de galeiboeven, wier straftijd geëindigd is, of die ontsnapt zijn, terstond weder opgezocht worden, om nieuwe plannen ten verderve der Maatschappij te smeden en ten uitvoer te leggen.
|
|