| |
| |
| |
Een bezoek aan de stad der kalifen door W. Francis Ainsworth.
De groote vlakte van Babylon wordt ten noorden begrensd door den Medischen muur, waarvan nog sporen overig zijn, en door lage rotsachtige heuvels, wier engten de Pylae van xenophon vormden, eenige mijlen ten noorden van het noodlottige veld van Cunaxa. Lager aan den oever der groote rivier is tegenwoordig het Arabische fort Feluja, ter plaatse van of digt bij de Macepracta van ammianus marcellinus en de Anbar van het Kalifaat. Digt bij hetzelfde punt vangt het grootste van de bestaande kanalen in Babylonië aan, om zijne wateren te storten in den Khor of het meer van Akka Kuf, vanwaar zij door het Daoudiyeh-kanaal naar de Tigris worden afgeleid. Dit kanaal is door de stoomboot Euphrates geheel bevaren.
Ik was een van den troep, die, toen de boven genoemde boot te Feluja was gekomen, verlof ontving, om de stad der Kalifen te gaan bezoeken, met last om vervolgens de vlakte zuidwaarts af te zakken en te Hillah, eene Arabische stad ter plaatse van het oude Babylon, zich weder aan boord te begeven. Wij begaven ons dus den 5 Junij ten twee ure des morgens op weg; het was het jaargetijde, waarin de koelte van den morgenstond onontbeerlijk is op de brandende vlakte van Babylonië. Twee uren lang reisden wij door eene woeste, steenachtige streek, en kwamen toen aan een Arabisch kampement en aan eenigzins meer bebouwden grond, waar wij het kanaal overstaken door middel van eene tijdelijke brug. Ten zuiden zagen wij eene groote menigte puinhoopen. Wij bleven dezelfde soort van landstreek doortrekken, bebouwden grond en kampementen afgewisseld door woest land en uitgedroogde kanalen van besproeijing; want in den tijd van artaxerxes (ardashír) zoowel, als in dien van het Kalifaat, was deze groote vlakte, altijd vruchtbaar bij alle wisselingen des lots, bewoond en bebouwd. Een gedeelte van het land stond onder water, en de grond, van welken de wateren onlangs waren teruggeweken, barstte in groote, onregelmatige, veelhoekige brokken, of stoof in stofkolommen op, die als spiralen om hare eigen as wentelden en toch ook daarbij eene voorwaartsche beweging hadden.
| |
| |
Gedurende bijna de geheele lengte van den togt hadden wij het gezigt op eenen kolossalen bouwval, de Akka Kuf geheeten, die als een brokkelige stapel rotsen aan den verren gezigteinder verscheen, of boven de glinsterende wateren van de Schrab in honderd verschillende vormen uitstak; nu eens verhief hij zich in de lucht als eene lange onregelmatige pilaar, en dan was hij weder in stukken verdeeld en als zoo vele rotsblokken over de vlakte verspreid. Doch hoe onderscheiden de ruïne ook van gedaante scheen, zij was altijd zigtbaar en diende ons tot eenen onfeilbaren gids. Dat is voorzeker het doel van deze hooge uitsteeksels op de vlakte, die, den vaderen van het menschelijke geslacht van Accad (Akka Kuf) naar Babel en van Babel naar Erech of Ur den weg wijzende, hunne verstrooijing over het aangezigt des aardrijks voorkwam, totdat de Almagtige, ter bereiking van Zijne wijze bedoelingen, het anders beschikte.
De toren van Accad is, gelijk andere Babylonische bouwvallen, gebouwd van steenen, in de zon gedroogd, afgewisseld met riet en jodenlijm (bitumen) maar verschilt van deze eenigzins in de schikking, daar de andere, schoon in het midden van vasten steen gevormd, door het vergaan van het bovenste, bloote aardhoopen zijn geworden, terwijl de toren van Akka Kuf integendeel een overblijfsel is van die groote opstapelingen en als eene vaste massa van bouwwerk uit de vlakte oprijst met perpendiculaire of afgebroken steenen muren, wier gaten en holen aan uilen en andere roofvogels eenen veiligen schuilhoek aanbieden. In den geheelen omtrek ziet men sporen van uitgestrekte bouwvallen, die nu met den grond gelijk zijn geworden, en door oude beddingen van kanalen worden doorsneden of door de wateren van den Khor bespoeld, wier met riet begroeide oevers kudden van wilde zwijnen herbergen.
Digt bij de bouwvallen van Accad was eene Arabische versterkte hoeve, genaamd Kaleh Yusuf Agha (Heer Jozefs Kasteel) en niet verre van daar kwamen wij aan eene kleine alleenliggende hoogte, omringd door de wateren van het meer, waar wij eene boot verwachtten, die ons naar Bagdad zou brengen; maar zij was juist afgestoken, en hoe meer wij geweren en pistolen losten, om haar te doen terugkeeren, des te sneller spoedde zij voort, om buiten ons bereik te zijn. Wij waren dus genoodzaakt, om den nacht door te brengen op deze van het water omgevene hoogte. Bagdad
| |
| |
zagen wij liggen aan de overzijde van het meer, waar het zich voordeed als een lang bosch van dadelboomen, waartusschen hier en daar de wallen en huizen met platte daken zigtbaar werden, boven welke de witte minarets uitstaken; terwijl ten noorden het prachtig vergulde graf en de rijk versierde torens van het Kazimein in de ondergaande zon glinsterden.
Dit is eene heilige plaats aan de oevers van de Tigris, gewijd aan eenen aanvoerder van de Shiiten of Perzische Mahomedanen. Het is een toevlugtsoord en wordt dien ten gevolge bewoond door de Perzische Prinsen, die voor eenige jaren Engeland bezochten. Het is ook een punt, waar de lijken der Perzianen, die naar hunne grafplaats te Messid Ali, aan gene zijde van den Eufraat, worden gebragt, een' dag vertoeven, om meerdere heiligheid te verkrijgen door zulk eene pelgrimaadje post mortem. Die pelgrimaadjen bieden den vreemdeling, die zulk eenen lijkstoet tegenkomt, geen zeer uitlokkend schouwspel. Zij bestaan doorgaans uit vijfhonderd tot duizend muildieren, die ieder twee lijken dragen en zelden door iemand anders vergezeld zijn dan door den gehuurden muildierdrijver. Somtijds evenwel ziet men eenen treurenden weduwenaar of eene kinderlooze moeder, in een lang zwart kleed gewikkeld, den akeligen stoet te voet volgen, en ondanks stof en hitte en dorst volharden in den togt door de woeste streken, die tusschen de grenzen van Perzië en het graf van ali in Arabië gelegen zijn. De kisten zijn dikwijls zeer slecht gemaakt; somtijds zijn het slechts eenige planken, in der haast aan elkander gespijkerd; de lijken zijn ter naauwernood gebalsemd, langen tijd na elkaâr en op onderscheidene plaatsen bijeenverzameld. Kisten en lijken beide bezwijken dikwijls op zulk eene lange reis, en het behoeft derhalve niet herinnerd te worden, dat deze doodenkaravanen door scharen van jakhalzen en gieren gevolgd worden, en door tienduizenden van wespen en op vleesch azende vliegen.
Om op de hoogte, waar wij ons bevonden, te slapen, daaraan viel niet te denken bij het heirleger van muskieten, behalve dat wij andere zaken hadden te doen; want eenige Arabieren, die wij vroeg in den avond hadden uitgezonden, om levensmiddelen op te zoeken, keerden niet vóór middernacht terug, en hunne broodkoeken en zure melk werden met geene mindere blijdschap ontvangen, omdat het uur van
| |
| |
den avondmaaltijd eigenlijk lang voorbij was. De zon ging op, en wij waren genoodzaakt aan hare brandende stralen blootgesteld te blijven tot na den middag; want eerst tegen drie ure kwam de vurig verlangde en welkome boot ons verlossen. De wind was ons gunstig; maar daar wij slechts een ellendig vierkant zeil hadden, duurde het drie uren, voordat wij de andere zijde van het meer hadden bereikt. Van tijd tot tijd hielpen de Arabische bootslieden een weinig met roeijen, bij welke gelegenheid zij zich zelve aanmoedigden door schreeuwen en gillen of ook door gezang, dat in enkele eenvoudige regels bestond:
Spoedig, laat ons huiswaarts keeren! Onze moeder wacht ons weêr!
Spoedig, laat ons huiswaarts keeren! 't Zonlicht daalt ter kimmen neêr!
Men zong ook in groot koor een welkomstlied voor onzen tolk, sayid ali, die met eene vrouw uit Bagdad gehuwd was; de woorden kwamen hierop neêr:
Ach, wie verlangt er naar
Straks zijn zij bij elkaâr!
Wij traden tegen zonsondergang aan land bij het graf van zobeida, de schoone gade van haroun al raschid, een naam, in Europa even bekend, als te Bagdad. Het gedenkteeken, opgerigt ter hare gedachtenis, is eene keurige proeve van Saraceensche bouworde, doch is meer van binnen fraai en in de bijzondere deelen kunstig, dan indrukwekkend in het geheel. De voorsteden doortrekkende, bereikten wij welhaast de lange schipbrug, ter zijde van welke koffijhuizen staan met opene balkons, huizen met verandahs, en statige madresehs of collegiën, terwijl de snelvlietende rivier, waarop de ronde visschersbooten gleden, daar voorbij stroomde, om zich in een eindeloos woud van dadelboomen te verliezen. Nog eenige weinige schreden, en de muskietenhoogte van het Babylonische meer was verwisseld met de prachtige, met tapijten belegde salons van den Engelschen resident, en wij gingen in korte broeken en zijden kousen tot een smakelijk
| |
| |
maal aanzitten, dat werd opgedischt in den kelder, of serdaub, waar een versche luchtstroom werd onderhouden door twee ontzettend groote punkahs, of waaijers, die aan den zolder hingen, en door eene machinerie buiten het vertrek in beweging werden gebragt.
Nadat wij den volgenden morgen de merkwaardigheden van het residentiegebouw hadden bezigtigd, hetwelk eene stoeterij bevat van paarden van verschillend Arabisch ras, verscheidene wilde dieren en vogels, (onder anderen een' leeuw van de Tigris en een fraaijen getemden jagttijger) eene goede bibliotheek en fraaijen tuin, maakten wij ons gereed om den Pacha te bezoeken, die met zijne troepen buiten de stad was gelegerd, in afwachting van eenen veldtogt tegen den Kurdischen Bey van Rowandez. Wij trokken in statigen optogt de bazars door; eerst kwam een kawass met eenen zilveren staf en een scharlaken rood kleed, dan een heer in groene zijde gedost, een ondersecretaris van het residentschap; vervolgens de dragoman van het residentschap; daarna vier gewone kawasses in scharlaken uniform en te voet, eindelijk de officieren van ons reisgezelschap, omgeven door een gelid van sipahis en gezeten op paarden, die vrolijk versierd waren met eenen overvloed van rood en purperen satijnen dekkleeden, en wier tuigen glinsterden van gepolijst koper, rijk genoeg, om zelfs de oogen van eenen inwoner van het prachtige Bagdad te bekoren. Ali Pacha ontving ons in eene groote en versletene tent, welker vloer men ter verkoeling met water had besproeid, totdat er overal plassen stonden. Het was een knap oud man, wat al te zwaarlijvig, maar met een levendig oog, een goed voorhoofd, een welwillend voorkomen en beleefde manieren. Hij was er zeer op gesteld, dat wij zijne krijgstoerustingen in oogenschouw zouden nemen, en toen hij opstond, om ons te vergezellen, was zijn voorkomen niet weinig bespottelijk. Zijn wijde broek reikte niet tot aan zijne enkels en deed hem lijken naar eenen dikken jongen, die uit zijne kleederen was gegroeid; een ligte, bijna doorschijnende mashallah, of mantel, hing over zijne schouders, wiens sleep door
dragers werd opgehouden. Zijn geheele gestalte vormde eenen omgekeerden kegel, die in een paar Europesche schoenen eindigde, welke weinig overeenstemden met het Oostersche van zijne overige kleeding.
Vervolgens legden wij een bezoek af bij den Generaal, die
| |
| |
over de troepen bevel voerde en den naam droeg van sarkosh Pacha of den dronken Pacha, een akelig, verzwakt wezen, dat zijnen naam had te danken aan zijne onmatigheid, en zijnen rang aan eene daad van dolzinnigen moed bij het gevangennemen van eenen Russischen officier. Toen de staatsievisites voorbij waren, hadden wij tijd, om de bazars, khans, jamis en andere merkwaardigheden van de stad te gaan bezigtigen, welke intusschen reeds te dikwijls zijn beschreven, om er lang bij stil te staan. De cupola's van sommige jamis zijn prachtig versierd met gekleurd mosaïk, gelijk ook eenige minarets. De huizen zijn met platte daken, en die daken, waar de bewoners in den zomer gaan slapen, zijn omringd door eenen lagen muur. In den avond zagen wij een niet gering aantal schoonen van verschillende tint, die van tijd tot tijd blikken wierpen van hunne engbegrensde verblijfplaatsen, vanwaar zij op de stille oevers der rivier, de ondergaande zon en de lange schaduwen der dadelboomen nederzagen, en waar zij met een levendig oog en eenen veerkrachtigen tred rondwandelden.
Eerst te Bagdad gevoelt de Europeaan, die uit het noorden komt, hetzij langs de Tigris of den Euphraat, dat hij eindelijk waarlijk en geheel in het Oosten is. Hij is Oostersche steden doorgekomen, heeft Oostersche huizen en kleeding, Oostersche jamis en minarets gezien; maar het groene veld en de bloeijende plant herinnert hem Europa. Doch te Bagdad zijn geene groene velden meer; het rijke donkergroen van het eerste bosch van palmboomen, dat hij ontmoet, met de schitterende bloesems van den granaat- en oranjeappel, dat er zich onder vertoont, geeft aan het Oostersche dat, wat de maat zijner verwachtingen vult; en nergens gaat de zon zoo schoon, in zulk eene heldere, levendig blaauwgroene lucht onder, als achter het eindelooze palmbosch.
Doch met deze uitzonderingen, die aan de natuur, en niet aan den mensch of zijne kunst zijn dank te weten, is Bagdad, gelijk de meeste Mahomedaansche steden, niet meer, wat het geweest is. Deszelfs pracht stort in en wordt bouwval. De toestand van eene Mahomedaansche stad is tegenwoordig het beeld van het Mahomedanisme zelf. En in geene plaats van het Oosten neemt het overal zigtbare verval af, behalve daar, waar de beschaving des Christendoms zich op de puinhoopen verheft van een geloof, dat gelijkelijk ver- | |
| |
woestende werkt op den geest des menschen, op de gebouwen, die hij sticht, en op het land, dat hij bewoont.
|
|