De witkoppige arend, (Falco leucocephalus.)
De afwisseling der jaargetijden schijnt dezen arend tamelijk onverschillig; hij kan de strengste koude verdragen, en voedt zich met de voortbrengselen van zee en land. In zijne snelle vlugt wedijvert hij met den storm, en van de etherische hoogten, in welke hij zich verheft, overziet hij met eenen blik onmetelijke afstanden, en verwisselt in weinig minuten zomer en winter, daar hij uit de diepten der aarde in de hoogste luchtstreken, waar eeuwige koude heerscht, opstijgt.
Zijn aard, die tevens wild en overlegd, gewelddadig en stout is, ontwikkelt zich het volkomenst, wanneer hij op de vangst of liever op den roof van visschen uitgaat, die zijne lievelingsspijzen zijn. Op den gestorven stam van eenigen reusachtigen boom zittende, van welken hij een uitgestrekt vergezigt over den oceaan en de naburige kusten heeft, schijnt hij met een' kalmen blik de bewegingen der gevederde dieren te beschouwen, die diep onder zijne zitplaats hunne gewone bezigheden verrigten; hij ziet de sneeuwwitte meeuw langzaam over het water strijken, de vlugge snep snel langs den zandigen oever heenschieten, lange rijen van eenden langs de watervlakte glijden, de stille en waakzame kranen hunnen buit geduldig afwachten of stroomen en moerassen doorwaden; noch de schreeuwende kraai, noch een der talrijke vogels, die in het vloeibaar element van de groote voorraadkamer der natuur hun voedsel vinden, ontgaan zijne beschouwing.
Maar hoog boven hem zweeft een andere vogel, die zijne volle opmerkzaamheid tot zich trekt. Aan de wijde kringen, die hij beschrijft, en aan de plotselinge poozingen, in welke hij onbewogen aan den hemel schijnt te rusten, herkent hij den vischarend, die in de stroomen zijn' buit uitgekozen heeft; thans straalt zijn oog van vuur; met half uitgespreide vleugelen wiegt hij zich op zijn' boomstam, waakzaam en achtgevende op hetgeen gebeuren zal. Pijlsnel stort de vischarend in het nat en verdwijnt; ver in het rond weêrklinkt zijn vleugelslag, en schuim wijst de plek aan, waar hij onderdook. Nog vuriger bliksemen nu de oogen des arends; zijn hals verlengt zich tot de vlugt, zoodra hij den vischarend met den wederstrevigen buit uit het nat op-