Lavoisier's laatste brief.
's Avonds vóór den dag, op welken de beroemde lavoisier onder de guillotine stierf, schreef hij aan zijn' bloedverwant, den Heer de ville, den volgenden brief:
Ik heb tamelijk lang, doch vooral zeer gelukkig geleefd; ik geloof ook, dat mijne nagedachtenis met eenige smart misschien ook met eenigen roem geëerd zal worden: wat had ik dan meer kunnen wenschen? De omstandigheden, waarin ik mij gewikkeld vind, besparen mij waarschijnlijk de moeijelijkheden des ouderdoms. Ik zal gezond sterven: dit is nog een voordeel, dat ik bij de overige, die mij vergund werden, rekenen moet. Hetgeen mij leed doet, is, niet meer goeds gedaan te hebben, niet alles gedaan te hebben, wat ik ten beste mijner familie voorhad, thans geheel arm te zijn, en haar en u, mijn vriend, in het geheel geen blijk mijner liefde en dankbaarheid na te laten.
Het is derhalve waar, dat de beoefening van alle burgerlijke deugden, dat aan het vaderland betoonde diensten, dat een lang, met de vordering der kunsten en wetenschappen bezig leven niet toereikend is, om voor een verschrikkelijk einde, voor den dood der misdadigen, te behoeden!
Ik schrijf u heden, dewijl het mij morgen misschien niet meer vergund zal zijn, en dewijl het mij zoet is, mij in deze laatste oogenblikken met u en allen, die mij waard zijn, bezig te houden. Vergeet mij niet bij de genen, die deel in mij nemen. Deze brief geldt hen allen. Waarschijnlijk is het de laatste, dien ik u schrijf.
lavoisier.