Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 574]
| |
Het ijzer.
| |
[pagina 575]
| |
onzen leeftijd na te gaan, hoewel, zoo als een Duitsch wijsgeer zich uitdrukt: elk tijdperk ijzeren is voor dengene, die er de hardheid van ondervindt; wij zullen het ijzer, zoo als de wetenschap en de kunst het ons doen kennen, beschouwen; en wanneer gijl. mij hierin met ul. gewone vereerende aandacht zult gevolgd zijn, dan vlei ik mij ul. overtuigd te zullen hebben, dat de ijzeren eeuw, verre van te zijn vervlogen, ‘Zoet en prangend, keer om keer,
't Vlug vernuft, door gouden prikklen,
Opvoert tot een hooger sfeer!’
Niet zoo als wij het ijzer kennen, wordt hetzelve in de Natuur gevonden, uit den schoot der aarde opgedolven. Wij roemen het als eene vaste stof, onder alle andere stoffen uitmuntende door de sterkste kracht van zamenhang, de grootste hardheid en veêrkracht, en de hoogste onsmeltbaarheid. Het ijzer komt in de Natuur onder zoovele verschillende vormen voor en is zoo algemeen verspreid, dat het moeijelijk is, om al de bijzonderheden in één beeld zamen te vatten. Het is niet overdreven, wanneer ik beweer, dat het tot de zeldzaamheden behoort, eene delfstof te hebben gevonden, in welke het scheikundige onderzoek niet eenig spoor van ijzer kan aanwijzen. Maar verder, M.H., als gloeijende kogels wordt het nu eens verheven door de luchtruimte geslingerd, druppelt dan weder ongemerkt met den milden regen vruchtbaar op het aardrijk; ginds, in gloeijende stroomen uit de ingewanden der aarde gebraakt, teekent het in deszelfs kruipenden gang dood en verwoesting, hier loopt het met het bloed door de fijnste kanaaltjes des dierlijken ligchaams rond en voedt en sterkt het leven. Maar onder al deze vormen komt ons metaal niet zóó voor, als wij het kennen, als wij het verwerkt zien. Zuiver ijzer is eene zeldzaamheid in het rijk der delfstoffen, slechts op enkele plaatsen en schaarsch komt het in den gedegen staat voor, en hierdoor onderscheidt het zich allezins van de edele metalen. Niet als laatstgenoemde wordt het ijzer slechts gevonden, maar door wetenschap en kunst moet het worden gewonnen; want sedert den tijd, dat tubal-kaïn als eerste | |
[pagina 576]
| |
metaalverwerker is opgetreden, heeft men, zelfs bij al de vorderingen, die er in onze dagen gemaakt worden, den laatsten graad van volmaaktheid niet kunnen bereiken. Het ijzer is het minst kostbare metaal geworden, en deszelfs algemeene en uitgebreide nuttigheid heeft de Schepper wijselijk bevorderd, doordien het onder de zwaardere metaalsoorten die uitzondering maakt, dat hetzelve geene vergiftige eigenschappen op het leven uitoefent; ja! veeleer het verzwakte leven ondersteunt, het door vergif ondermijnde ligchaam herstelt. Niet minder moeijelijk valt het, M.H., om de uitgebreide aanwending des ijzers in korte trekken te schetsen, en ik zeg niet te veel, dat zonder het ijzer geene vorderingen in wetenschap en kunst plaats hebben, ja zelfs, dat onze steeds voortgaande ontwikkeling van nijverheid met de verbeterde practijk der ijzerbewerking hand aan hand gaat. Waar het zwaard bloedige sporen teruglaat of de zeis milden zegen verspreidt; waar eene stalen magt vergruist of eene teedere hand de naald bestuurt; waar ketenen driften beteugelen of het anker veiligheid verschaft; waar de pen de vlugtigste gedachte overbrengt of een ijzeren spoor ons snel ten doele leidt; waar een trotsch gevaarte door de kracht des vuurs de golven doorklieft of een gebouw door onbrandbaarheid ons beschermt; waar het kompas den ongebaanden weg door den onafmetelijken oceaan wijst of de uurwijzer den nooit moêgerenden tijd volgt en meet - daar overal, M.H., is het ijzer het eenigste middel!
Onder al de stoffen, welke wij als ijzerhoudende kennen, zijn er slechts tien, die tot het voortbrengen van ijzer in metallischen staat of tot het daarstellen van andere benoodigde ijzerwaren verwerkt worden; want alléén die ertsen zijn hiervoor geschikt, welke het ijzer met zuurstof verbonden, en dan in geoxydeerden toestand bevatten. Dat deze verwerking der ertsen eene meerdere kennis en beschaving vordert, leert ons aanstonds de geschiedenis; want de volken der oudheid hebben het goud, het zilver en het koper lang vóór het ijzer gekend en tot gereedschappen of werktuigen aangewend. Het was dus bij de bewoners van Peru en Mexico geene weelde, door welke goud en zilver zoo ruim in gebruik waren; evenmin als bij de Grieken en an- | |
[pagina 577]
| |
dere oude volken de uitgestrekte aanwending des kopers; zelfs in Siberië, waar de rijkste ijzermijnen bestaan, worden nog de koperen gereedschappen van derzelver eerste ontginners terug gevonden. Wanneer wij slechts aan den uitersten hittegraad denken, dien het ijzer vordert, om te worden gesmolten, zijnde 1500 centigraden ruim, d.i. eene hitte, vijftien malen sterker dan die, bij welke het water kookt, dan kan het ons niet bevreemden, dat men aan prometheus den vuurroof niet beter wist te vergelden, noch denzelven eene ruimere voldoening kon aanbieden, dan aan den Caucasus in ijzeren boeijen te worden vastgeklonken, daar, waar de ruimste bron voor de ijzerbewerking aanwezig was. Volgens eene andere Sage, werd prometheus met een' ijzeren ring, door hephaestus, den smid der goden, gesmeed, vereerd - eene hulde, die toch in onzen tijd evenmin ongewoon is.
De ijzersmelterij begint met het roosten der gesorteerde ertsbrokken in een' oven of in de opene lucht, en na onder het pochwerk vergruisd te zijn, worden ze in den hoogoven uitgesmolten onder bijvoeging van kalk, quartz, klei of mergel tot vloeimiddel. Om slechts een beknopt denkbeeld te geven van den voortgang der ijzersmelterij, willen wij dezelve in hare kindschheid beschouwen en vergelijken met die, welke wij thans kennen. Hesiodus zingt, waar hij den vloeibaren staat der aarde schetst, door het onderaardsche vuur voortgebragt, ‘Even als het ijzer, sterk boven alle metalen, in de boschrijke dalen van het gebergte door een vlammend vuur overwonnen, smelt in den gewijden grond door de kunsthand van hephaestus, Zoo smelt ook de aarde in den laaijen gloed des vuurs.’ Om eene kleine hoeveelheid erts uit te smelten, werden groote houtmassa's geveld, het vuur op hoogten of bergen aangelegd, om, waar de meeste togt van zelf bestond, door den vrijen luchtstroom te worden aangeblazen. Nog tegenwoordig bestaat de smeltoven der Tartaren in eene kleine groeve, in den grond uitgedolven, welke door eene kegelvormige muts, uit leem vervaardigd, gedekt wordt; twee man staan aan weêrskanten met handblaasbalgen, om lucht aan te voeren, terwijl een derde persoon bij kleine hoeveel- | |
[pagina 578]
| |
heden ijzererts en kool laagsgewijze er in strooit, en eindelijk is het maximum bereikt, drie ponden metaal zijn in ééns uitgesmolten.
Vergelijkt nu hiermede eene ijzersmelterij, zoo als men ze in Walles, Stafford, Derby, Yorkshire en elders in Engeland ziet: De smeltoven heeft eene hoogte van 10-18 ned. ellen, of gemiddeld 13-15 ellen. Tot 1740 bestonden er slechts 59 hoogovens, die door houten blaasbalgen en waterkracht werden gedreven; één oven leverde gemiddeld per week 5⅛ ton ijzer; zijnde de ton ruim 1000 ned. ℔. Deze gewone houten blaasbalgen werden door het zoogenaamde cilindergeblaas vervangen, en men verkreeg wekelijks van elken oven 11 ton, welke hoeveelheid omstreeks 1788 met de invoering van het gebruik der uitgebrande steenkolen of cokes tot 17½ ton opklom. Eerst in de laatste dertig jaren is men op het vaste land hierin Engeland nagevolgd, dat aan deze brandstof de ontwikkeling van deszelfs uitgestrekte ijzerfabrikatie te danken heeft; want de cokes versmelten in denzelfden tijd vier of vijf malen meer erts dan de houtskolen. Met het tijdperk nu, dat de katoenspinnerijen en de vervaardiging en het gebruik der stoommachines zich meer en meer uitbreidden, nam het aantal ovens toe, zoodat in 1796 er reeds 121 geteld werden, van welke ieder gemiddeld per week 20 ton ijzer opleverde. 30 Jaren later, in 1826, was het getal op 362 geklommen, van welke men rekenen kon, dat er steeds 259 te gelijk in werking waren; elke oven gaf gemiddeld per week 50 ton. Terwijl nu op dusdanige wijze in Engeland deze kunsttak binnen den loop eener eeuw nagenoeg vijfvoudig uitgebreid is, is de bewerking zoo volmaakt, dat het product tienvoudig werd vermeerderd. Het vuur der hoogovens wordt, zoo als gezegd is, door een cilindergeblaas onderhouden; dit geblaas bestaat uit eenen cilinder, even als wij dien bij de stoommachines kennen, en in denzelven gaat een zuiger op en neder, om gedurende de heên en weêr gaande beweging lucht te pompen of te zuigen en uit te blazen. Het cilindergeblaas dan vordert gewoonlijk voor deszelfs beweging de kracht van 20-26 machinepaarden; elke paar- | |
[pagina 579]
| |
dekracht blaast dan per minuut 35-40 kannen lucht van 1 1/7-1⅕ dampkringsspanning in het vuur en levert gemiddeld 2½ ton ijzer per week. Wij moeten hierbij ter loops aanmerken, dat tot het uitsmelten der ijzerertsen kalk gebruikt wordt in de verhouding van ⅓ van het gebruikte erts; de kalk dient hoofdzakelijk om de zwaveldeelen der steenkolen en ertsen op te nemen, die door derzelver verbranding ontwikkeld worden en voor het ijzer zeer nadeelig zijn; doch ook nog enkele andere stoffen worden in den smeltenden kalk opgenomen, en vormen met denzelven de eigenaardige ijzerslakken, sintels, welke uit de hoogovens na het uitsmelten des ijzers worden verzameld. Bij het gebruik dus van hout of houtskolen tot brandstof wordt de hoeveelheid kalk veel minder. Wij eindigden straks met het jaar 1826, niet omdat sedert dien tijd er geene vordering in de ijzersmelterij zoude gemaakt zijn, maar veeleer, omdat met het jaar 1827 een nieuw tijdperk is begonnen, door de eenvoudige vinding van j. beaumont nelson, om in plaats van koude lucht, heete, of liever vooraf verwarmde lucht in het vuur te blazen. Het is eene eenvoudige vinding, aangezien het toch duidelijk is, dat daar, waar zulke aanzienlijke hoeveelheden lucht in het vuur moeten worden geblazen, om door hare zuurstof de verbranding te onderhouden, die lucht zelve warmte uit het vuur opneemt, om met hetzelve eene gelijke temperatuur te houden. Wij weten wel, hoe zeer het inblazen van lucht de verbranding eener stof bevordert, maar de sterkere aanvoer van lucht zal, even als eene meerdere voeding met brandstoffen, slechts de hoeveelheid warmte vermeerderen en niet de sterkte of den graad der warmte verhoogen. De lucht, die verhit is, alvorens zij in het vuur blaast, verhoogt juist den warmtegraad, en deze is het, die de smelting der stoffen voortbrengt. Honderd turven verspreiden de honderdvoudige warmte-hoeveelheid van één' enkelen turf, maar de warmtegraad blijft dezelfde. Het smelten en niet het vast worden der ligchamen hangt veelal van eenen enkelen hittegraad af, zoo als het water ons dagelijks leert bij het verschil van éénen graad boven of beneden het nulpunt des thermometers. Door nelson's vinding is men in staat gesteld, om onder gelijke omstandigheden als vroeger, met eene vóórafgaande verwarming der lucht tot de temperatuur van kokende kwik, nagenoeg 40 proc. in brandstoffen te besparen, en | |
[pagina 580]
| |
50 proc. meer en beter ijzer uit te smelten, terwijl men zelfs eene mindere hoeveelheid lucht van omstreeks ⅓ geringere zamenpersing behoefde aan te voeren. Men heeft namelijk bevonden, dat een geblaas, dat met koude lucht in 1829 drie ovens bediende, in 1836, na het invoeren van het gebruik der heete lucht, door dezelfde beweegkracht gedreven, voor vier voldoende was. In 1836, dus na verloop van tien jaren in het nieuwe tijdperk, was de jaarlijksche ijzerproductie in Engeland van 6 of 700,000 tot 1 millioen tonnen geklommen, zonder dat nog overal de nieuwe vinding ingevoerd was, daar zij, zoo als elke nieuwigheid te allen tijde en overal, tegen vooroordeelen moest kampen. In hetzelfde korte tijdsbestek is de prijs van het gegotene ijzer met vijftig proc. afgenomen, zoodat de ton ijzer, welke in 1825 met 10-14 ₤ sterling betaald was, in 1835 voor 5-7 ₤ geleverd werd. Met het jaar 1836 begon de manie der spoorwegen meer en meer algemeen te worden; er ontstond eene plotselinge rijzing der prijzen van het ijzer, die natuurlijk eene nieuwe uitbreiding der smelterijen ten gevolge had. In 1840 bestonden er 490 hoogovens, van welke 402 te gelijk in werking waren, en van deze werden reeds 162 door heete lucht gedreven; de jaarlijksche productie is nagenoeg op anderhalf millioen tonnen geklommen. In 1840 werd door faber du four (te Wasseralfingen) een nieuwe weg gebaand, die verder leiden zal, om de fabricatie des ijzers door het besparen van brandstof minder kostbaar te maken. In den hoogoven namelijk vormen zich brandbare luchtsoorten, die slechts ten deele, onder de herleiding des ijzers uit de ertsen, verteerd worden, doch grootendeels nutteloos vervliegen. Deze nu worden afgeleid en dienen tot brandstof in andere ovens, want zij ontwikkelen door derzelver verbranding eene hitte van 1250-1850 centigraden. Met deze luchtsoorten worden dan de verschillende ovens voor de bereiding van staafijzer gestookt, of zij worden onder den stoomketel gebruikt, of dienen tot het verwarmen der lucht van het geblaas, zonder dat men eenige andere brandstof behoeft. Men rekent, dat één hoogoven genoegzaam brandbare lucht oplevert voor drie puddling - ovens.
Ik heb ul. de ijzersmelterijen van Engeland tot voorbeeld gesteld, omdat wij daar derzelver voortgang het duidelijkst | |
[pagina 581]
| |
kunnen waarnemen, maar ook in andere landen is deze merkbaar. In Frankrijk is de productie van 1789 tot 1831 van 61,545 tot 350,000 ton geklommen, en dus bijna zesvoudig vermeerderd. Nogtans dagteekent die vooruitgang eerst sedert 1820, toen de Engelsche handelwijze ingevoerd werd, zoodat in 1831 reeds de productie der Fransche smelterijen het dubbele was van die in 1818; er waren 120,000 arbeiders bij dezen fabrijkstak werkzaam, aan welke een jaarlijksch loon van 30½ millioen francs werd uitbetaald. Desniettegenstaande leverde Engeland toen met 376 ovens driemalen zooveel als Frankrijk met 400 ovens, hoofdzakelijk ten gevolge van het gebruik der cokes. - Gustaaf adolf riep Duitschers naar Zweden, om de bewerking des ijzers te volmaken; in 1815 vonden er 25,600 menschen of omstreeks 1/10 der geheele bevolking in de bewerking des ijzers hun bestaan; en in 1821 werden er in 819 hoogovens en 990 smederijen ruim 147 millioenen ned. ℔ verwerkt.
Wij willen ons onderwerp thans vervolgen.
De rijkdom der ertsen aan ijzer is zeer verschillend; hij wisselt af tusschen 20 tot 70 en meer proc. De ijzersmelterijen vervormen hetzelve tot het zoogenaamde ruwe gegotene ijzer, dat behalve eenige andere inmengsels hoogstens 3 à 5 proc. koolstof houdt. Het vloeibare metaal kan onmiddellijk uit den hoogoven naar de gietvormen worden geleid. Doch betere gegotene waren worden verkregen, wanneer het ruwe ijzer omgesmolten wordt. De bekende broosheid en hardheid van hetzelve kan door eene zachte en aanhoudende gloeijing aanmerkelijk getemperd worden. Het is merkwaardig, dat het ijzer hierdoor in omvang toeneemt, ten bewijze van eene veranderde rangschikking der deeltjes.
Eene geheel andere bewerking levert uit het gegotene ijzer vervolgens het staal en staafijzer. Het gegotene ijzer, het staal, en het staaf of smeedbaar ijzer onderscheiden zich hoofdzakelijk in een scheikundig opzigt door derzelver gehalte aan koolstof, doch zijn de verschillen der eene soort van de andere niet zoo scherp geteekend, dat men bepaald zeggen kan, waar de eene begint of de andere eindigt. Het staal, bevattende ⅔-2½ koolstof, vormt den overgang, het deelt in de hardheid van het gegotene ijzer en in de smeedbaarheid van het staafijzer, dat hoogstens ½-⅗ kool- | |
[pagina 582]
| |
stof houdt, met die bijzondere eigenschap, om door eene snelle afkoeling uit den gloeijenden staat hard, broos of veêrkrachtig te worden. De eigendommelijkheden van het gegotene ijzer en het staal berusten op derzelver gehalte aan koolstof; hierdoor verkrijgen zij de meerdere smeltbaarheid, die aan het staafijzer naauwelijks kan worden toegekend, ten zij het in kleine hoeveelheden aan eenen uitersten graad van hitte, begroot op 2300-2500 centigraden, worde blootgesteld. Daarentegen laat het zich in de witte gloeihitte smeden; en de smeedbaarheid is des te grooter, hoe meer hetzelve scheikundig zuiver is.
Wij kunnen niet uitweiden over de verschillende soorten van gegoten ijzer, daar deze zoo wel van de gebruikte ertsen, als van derzelver vindplaats en plaats van bewerking afhangen. Hierin is eigenlijk de oorzaak gelegen, weshalve niet overal de meest verschillende ijzerwaren van de beste qualiteit kunnen worden vervaardigd. Engeland en Frankrijk leveren nagenoeg ⅘ gedeelte der ijzerwaren in Europa; doch de gegotene ijzerwaren bedragen in Engeland ⅖ en in Frankrijk slechts ⅙ van het in die landen gefabriceerde ijzer (volgens opgave in 1831.) In Engeland is het bekend, dat Staffordshire de beste gegotene ijzeren waren levert, omdat het metaal daar tot eene dunne vloeistof smeltbaar is. - Het Walliser ijzer is minder vloeibaar en uithoofde van deszelfs sterkeren zamenhang meer tot staaf- of smeedbaar ijzer geschikt; het Zweedsche ijzer is bijzonder in dit laatste opzigt beroemd, en het Russische moet nog bij hetzelve achter staan. Want in Engeland zelfs werden in 1836, niettegenstaande de uitgebreidheid en volmaking der ijzerbewerking, 40,000 ton Zweedsch en Russisch ijzer ingevoerd. In Zweden nu wordt het ijzer uit het magneet-ijzer erts gewonnen, dat in Engeland schaarsch gevonden wordt. Het ijzer, dat wij dagelijks voor ons zien, is dus niet een metaal, dat wij scheikundig zuiver kunnen noemen, en deszelfs natuurkundige eigenschappen worden ten deele, zoo niet geheel, door deszelfs scheikundige bestanddeelen gewijzigd. De scheikundige zuiverheid zoude ook hier, even als bij vele andere metalen, de algemeene bruikbaarheid beperken.
Het staafijzer bevat aanzienlijk minder koolstof, dan het | |
[pagina 583]
| |
gegotene ijzer; om dus het laatste in het eerste te veranderen, moet hetzelve voor een gedeelte van deszelfs koolstof worden bevrijd. Te dien einde wordt het ijzer in steenkoolvuur omgesmolten, en een luchtstroom wordt op de oppervlakte van het metaal gerigt om de koolstof te verbranden. Is dit doel bereikt, dan wordt het ijzer tot brooden van 3 el lengte en 6 op 9 palm doorsnede gegoten; deze brooden worden vervolgens tot staven gehamerd en op nieuw aan eene zoodanige hitte blootgesteld, dat zij, zonder te smelten, zoo week als een deeg, en tot ballen van 60-70 ℔ zwaarte te zamen gekneed kunnen worden. Deze ijzerklompen worden nu verder onder een hamerwerk doorgewerkt en vervolgens tusschen walsen geplet. Hamer en aambeeld hebben gelijken vorm en gelijke zwaarte, welke soms 8 ton bedraagt; het aambeeld rust veelal op een ijzeren blok van 30 centenaren gewigt. Dit is de Engelsche bewerking (Puddling). Van dezelve verschilt die, welke (onder den naam van frisschen of affinage) op het vaste land aangewend wordt, en vooral door het gebruik van houtskool-vuur eene betere soort van smeedbaar ijzer oplevert: Niet de vlam van het sterk aangeblazene vuur verbrandt de koolstof, maar de luchtstroom verbrandt het ijzer; het geoxydeerde ijzer vormt met het overige koolhoudende een deeg, in hetwelk onder de kneding en zamensmelting de koolstof met de zuurstof zich verbindt. Daar nu deze beide in den vorm van kooloxydgas ontsnappen, zoo wordt het ijzer van deszelfs koolstof bevrijd, en neemt de eigenschap van smeedbaarheid en onsmeltbaarheid aan bij eene aanzienlijke weekheid en taaiheid.
Gij begrijpt wel, M.H., dat dit slechts eene hoogst oppervlakkige schets is, aangezien de soorten van staaf- of smeedbaar ijzer aanmerkelijk van elkander verschillen volgens het doel, tot hetwelk zij bestemd zijn, naar den aard der voorwerpen, die er uit gesmeed moeten worden, - en hiernaar wordt ook de bewerking gewijzigd. Bij eene sterke roode gloeihitte, zijnde eene temperatuur van 600 à 700 warmtegraden, kan het ijzer door smeden vervormd worden, doch bij eene witte gloeihitte laat het zich als het ware onder den hamer kneden zoo als week was tusschen de vingers. Algemeen geldt echter het spreekwoord, dat men het ijzer moet smeden, wanneer het heet is. Voordat wij nu verder gaan, moet de vraag worden opgelost, of het niet | |
[pagina 584]
| |
mogelijk zijn zoude, om het smeedbare of staafijzer onmiddellijk en regtstreeks uit de ertsen te verkrijgen? De moeijelijkheid is blijkbaar gelegen in de hooge hittegraad benoodigd tot het smelten des zuiveren ijzers, en bijgevolg in de kostbaarheid der fabricatie door de groote hoeveelheid brandstoffen, die men zoude noodig hebben. In Perzië worden de rijke ijzerertsen (rood-ijzersteen en magneeterts) in kleine hoeveelheden onmiddellijk tot smeedbaar ijzer uitgesmolten. Onlangs is door r. van gersdorff te dezen opzigte een nieuw veld geopend; én ondersteund én bemoedigd door de Oostenrijksche Regering heeft hij zeker een nieuw tijdvak voor de ijzerfabricatie ingesteld.
Het staal bevat meer koolstof dan het staafijzer, doch minder dan het gegotene ijzer, derhalve zoude het langs twee wegen te vervaardigen zijn: door namelijk het koolstof-gehalte van het gegotene ijzer te verminderen; het gegotene staal, of door het koolstof-gehalte van het staafijzer te vermeerderen: het cementstaal. Het eerste doel wordt bereikt door eene bewerking, die, behoudens eenige wijzigingen, overeenkomt met die van het staafijzer. De laatstgenoemde fabricatie is van geheel bijzonderen aard. De ijzeren staven moeten sterk en aanhoudend in kolen gegloeid worden, opdat de hoeveelheid koolstof, die voor de staalvorming noodig is, dezelve allengs geheel doordringe en niet slechts eene oppervlakkige laag of omhulsel vorme; en deze bewerking kan van 4-20 dagen voortduren. Eene oppervlakkige verstaling des ijzers is gemakkelijker, door het ijzer met zwart gebrande beenderen, geraspte horens of klaauwen in eene geslotene bus gedurende een uur of langer in eene smidse te gloeijen; - het meest voldoet echter het inwrijven der gloeijende oppervlakte met fijn gepoederd blaauwzuur-ijzer en potasch.
Het aldus verkregene staal moet nog geraffineerd worden, en dit geschiedt of door herhaald smeden, opdat de massa onder den hamer als het ware tot de fijnste korrel doorgekneed worde - of door eenvoudig omsmelten, waardoor de deeltjes nog inniger gemengd worden. De staalbereiding hangt van zoovele bijzonderheden af, deszelfs fijnheid schijnt van zoodanige eigenaardige kunstgrepen afhankelijk te zijn, | |
[pagina 585]
| |
dat in deze veelmeer door de practijk, dan door de theorie geleerd kan worden. De bewijzen hiervan leveren, het door zijne hardheid uitmuntende Indische staal, onder den naam van Wootz bekend, en het Damascener staal, welks vervaardiging door de Turken als geheim bewaard wordt. Niettegenstaande alle aangewende pogingen, wordt een echte, geheel buigzame damascener kling vergeefs in eene Europesche werkplaats gezocht, welke namelijk, bij het niet afslijten der damasten figuren, de proef houdt: om eenen vingerdikken ijzeren spijker door te houwen, zonder dat de kling eene schare bekomt.
Hoeverre het gebruik des ijzers zich uitstrekt, wil ik u in het klein schetsen, door op de stalen pennen te wijzen, van welke in Engeland alléén jaarlijks omstreeks 3-400 millioenen worden vervaardigd. In eene enkele fabrijk van gillot te Birmingham worden jaarlijks 40,000 Ned. ℔ staal gebruikt om ruim 77 millioenen pennen daar te stellen; elke pen ondergaat daarbij 14 deels scheikundige, deels werktuigelijke bewerkingen.
Eene grootere schets leveren de spoorwegen. In Engeland en Amerika zijn zij bijna 1283 kilometers lang; wegende elke kilometer gemiddeld 20,000 Ned. ℔ - en wanneer ééns de dag zal aanbreken, dat ons land zich zal mogen verheugen in den geheelen spoorweg van Amsterdam naar Rotterdam, en van Amsterdam naar Keulen, dan zal die baan omstreeks 142 kilometers lang zijn volgens het oorspronkelijk ontwerp, in hetwelk echter wenschelijker wijze de noodige wijzigingen zullen worden gebragt. In Engeland beliepen de kosten van aanleg en constructie per kilometer tusschen 200,000 en 500,000 guldens.
Om ul. een denkbeeld te geven, hoe zeer het ijzer door verdere bewerking uit een' der genoemde toestanden, veredeld kan worden, wijs ik eerst op de verandering van het ruwe ijzer in staal, waardoor de waarde van het product viervoudig verhoogd wordt; doch dit staal tot horologieveêren verwerkt zijnde, is hetzelve 50,000 malen in waarde toegenomen; want uit één Ned. ℔ staal worden 180,000 dusdanige veêren verkregen. | |
[pagina 586]
| |
Volgens eene opgave uit de Engelsche fabrijken wegen 3200 stalen veêren 311 korrels; de weeke veêren kosten per stuk 2½ shillings, de geharde veêren 10½ shillings; de waarde van het staal van 2 pence is daardoor gebragt in het eerste geval op 400 £, in het andere op 1600 £. Bewonderen wij hierin de kunst van staalbewerking in het klein, niet minder verdient zij zulks in het groot, wanneer men denkt aan de staalveêren voor rijtuigen, door adams vervaardigd wordende, die per stuk 25 à 35 ℔ wegen op eene lengte van 10 tot 18 palm.
Bij de fabricatie van het Berlijner ijzer tot verschillende galanteriën, als ceintuurgespen, colliers, brasseletten, spelden, oorringen en dergelijke, neemt de waarde bij de grofste artikelen 1100 malen, bij de fijnste 3800 malen toe. Uit 5 ℔ ruw ijzer, gesteld op eene waarde van 36 centen, worden 3844 stuks hemdsknoopjes gemaakt, die eene waarde van omstreeks 3500 guldens bedragen. Op deze wijze bevreemdt ons niet het verhaal van een' Afrikaansch Koning, wien toevallig een oude schoen in handen kwam, en die door de oude spijkers, welke er instaken, zich rijkdom, roem en magt verschafte. De kleine brokjes ijzer werden gereedschappen, die zijne Afrikaansche Majesteit overal voor goudstof en andere kostbaarheden uitleende, totdat alle schatten des lands hem waren toegevloeid. Aan Prins leopold, den tegenwoordigen Koning der Belgen, werd in 1824 door de stad Sheffield, beroemd door hare messenfabrijken, aangeboden een mes, dat ⅝ Eng. duim of 1,59 Ned. duim nagenoeg lang zijnde en 4½ pennyw. of 7 wigtjes wegende, vijftig verschillende instrumenten in zich sloot, die door 20 afzonderlijke veêren en 25 scharnieren bewogen werden. Gij begrijpt wel, M.H., dat dit de thans bekende uiterste grenzen zijn. De vermeerderde waarde staat in verband met den graad van veredeling, en waar deze gering is, zoo als b.v. bij het gieten van ijzer tot huiselijk gereedschap, is de verhoogde waarde evenredig minder, want in het aangehaalde voorbeeld wordt zij slechts verdubbeld; bij de bewerking tot bouwmansgereedschap verdriedubbeld enz.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|