Liefhebberij aan stervenden en dooden.
Selwyn, een voorname en rijke Engelschman, geboren in 1719 en gestorven in 1791, bekleedde verscheidene ambten, welker werkzaamheden zich voor hem tot de ontvangst zijner bezoldiging bepaalden, en was bijna zijn geheele leven lang lid van het Parlement, zonder daarin immer het woord gevoerd te hebben. De tijd, welken hem deze nominale bezigheden overlieten, besteedde hij met het voldoen van zijnen smaak voor kunst, voor zeldzaamheden en voor moden. Op zijne menigvuldige reistogten naar Parijs had hij steeds eene menigte bestellingen van dien aard voor de schoonen aan het hof van george III te bezorgen. Zonderling genoeg ging in dezen man de lust in al wat schoon en vrolijk was gepaard met eene neiging om lijken te zien en doodstraffen bij te wonen. Te Londen verzuimde hij nooit tegenwoordig te zijn, wanneer iemand ter dood gebragt werd. Buiten Londen beperkte hij zich tot die strafoefeningen, waarbij uitstekende misdadigers het schavot betraden. Vernam hij, dat er iets dergelijks stond plaats te hebben, zoo reisde hij met extra-post naar de vertoonplaats. Toen damiens te Parijs met paarden vaneengescheurd werd, ontbrak selwyn geenszins onder de opzettelijk daarhenen gereisde toekijkers, en een half uur na de volbragte straf was hij reeds weder op den terugweg naar Londen. Toen Lord holland op sterven lag, vernam hij, dat selwyn naar zijnen toestand was komen vernemen. ‘Keert hij nog eens weder,’ zeî de stervende, ‘zoo laat hem boven komen. Leef ik, dan zal het mij pleizier doen hem te zien; ben ik dood, dan is het pleizier aan zijnen kant.’