Hook onderhield den Regent zoo goed, dat deze bij het uitgaan tot hem zeide: ‘Heer hook, ik hoop u nog meermalen te zien en te hooren.’ Dit gebeurde ook werkelijk, en nadat de Regent bij herhaling het genoegen van zijn gezelschap genoten en ondershands vernomen had, dat hook veel gelds schuldig was, zeî hij eens, luid genoeg, dat zijne aanwezige Ministers het hooren konden: ‘Men moet voor hook iets doen.’ Acht dagen daarna was hook, die alles verstond, behalve alleen zijn geld te rade te houden, tot schatmeester op het eiland Mauritius benoemd, met eene bezoldiging van tweeduizend pond. Hook ging scheep, werd op het Afrikaansche eiland de ziel aller vrolijke gezelschappen, en liet de zaken der schatkist gaan zoo zij best konden. Eindelijk deed de Gouverneur de kas opnemen en er openbaarde zich een te kort van 18,000 pond. Hook werd gevankelijk naar Engeland gezonden en, na een lang proces, veroordeeld, om aan de schatkist 12,000 pond, die door zijne nalatigheid verloren gegaan waren, te vergoeden; doch, wie niet betaalde, was hook. Daarentegen deed hij den Koning (den gewezen Prins Regent) een pleizier, dat aan dezen wel 12,000 pond waard was: hij schreef den John Bull tegen de Koningin en hare aanhangers. Te gelijker tijd schreef hij ook romans en was medeärbeider aan tijdschriften. Op deze wijs verdiende hij in één jaar wel vijftig duizend gulden. Maar deze voor eenen schrijver zoo overmatig groote inkomsten waren bij hook, alsof men water in eene zeef goot. Toen hij stierf, liet hij niets na dan schulden.