Welgelegde valstrik.
Lessing had eens een' bediende, wiens trouw bij anderen verdacht gehouden werd. Hij zelf wilde langen tijd geenen argwaan bij zich laten opkomen; eindelijk evenwel besloot hij, zijnen knecht op de proef te stellen, en verhaalde nu aan den vriend, die hem gewaarschuwd had, dat hij opzettelijk geld op de tafel had laten liggen, om te zien, of de man er ook iets van zou afnemen. ‘Maar dan hebt gij ook zeker wel, om het niet te vergeten, opgeschreven, hoeveel gij er neêrgelegd hebt?’ vroeg de vriend, die lessing's verstrooidheid van gedachten kende. Verlegen keek lessing hem aan: de goede man had geheel en al vergeten het geld te tellen.