ten, welke, met uitzondering van vrachtwagens en koetsen in Bogota, de eenige rijtuigen in Columbia zijn; terwijl er in de gansche overige wereld zeker niets dergelijks wordt gevonden. Zoo ze al ooit in beschaafde landen gebruikelijk waren, zal het zeker vóór eeuwen geweest zijn. Bezwaarlijk kan men deze gedrogtelijke wagens beschrijven, zoo men zich niet een' ouden, van boven midden door gedeelden, staatsiewagen met zeven vensters weet te verbeelden, in dier voege, dat de achterste helft met drie vensters en de groote achterwielen overig is, die dan door één paard, dat tusschen twee lange en lompe stokken loopt, voortgetrokken wordt, terwijl er nog een Neger op het arme dier zit, en het gedurig met zijne lederen zweep slaat, of ook wel met de sporen, die aan zijne naakte voeten zitten, de snelheid dezer keurige equipage poogt te vergrooten. Daar er geene koetsglazen in zijn, waarvoor men trouwens in de taal aldaar naauwelijks een woord heeft, zoo verschaffen de niet geslotene openingen aan het daarin rijdend paar eene schoone gelegenheid, om te zien, en van de minder gelukkige voetgangers gezien te worden. - Voorts zag men eene menigte jonge Negerinnen, wier witte geborduurde kleederen sterk afstaken bij de lange, zwarte handschoenen, kousen en schoenen. Zij gaan ook dikwijls niet alleen met bloote armen, maar barrevoets, ofschoon ze tevens eene menigte ringen aan de vingers, banden om de armen, parels om den hals en bloemen in het haar dragen. Achter deze meisjes volgden eenige Columbische jonge heeren met ligte hoeden, uit wortelvezels gevlochten, met gestreepte buisjes en witte lange broeken, die zoo wijd om de beenen waren, dat onder dezelve, nevens de met hooge hielen voorziene laarzen, waarop deze modegekken met hunnen trotschen gang zich zoo vlug bewogen, nog wel twee beenen hadden kunnen steken, terwijl
zij daarheen zweefden onder een onophoudelijk gesnap of liever luid geroep, dat zelfs door hunne rookende eigaren niet werd afgebroken. Iets verder vertoonde zich een sterk, morsig-geel inboorling, wiens glimmend zwart haar nederhing onder den breeden stroohoed, die zijn grof aangezigt beschaduwde; hij had slechts een blaauw geruit, ruim hangend hemd aan, benevens eene broek van dezelfde stof. Hij maakte eene beweging, om uit zijnen breeden, met een' dunnen baard voorzienen, mond zijne cigaar te nemen, en aan zijnen medgezel, eenen