Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe laatdunkende zanger.Onlangs is te Parijs de componist pradher gestorven, aan wien de Franschen verscheidene komieke opera's te danken hebben. In het begin dezer eeuw leerde de beroemde zanger garat hem als een bekwaam klavierspeler kennen. Garat kreeg hem lief, en nam op zich hem voort te helpen. Hij voerde hem in verscheidene voorname salons in, en beloofde het zoo te zullen inrigten, dat hij zich ook aan het hof des eersten Consuls zou kunnen doen hooren. Weldra ontving garat de uitnoodiging, om op een concert in de Tuileriën te zingen, en hij vorderde nu, dat pradher hem zou mogen accompagneren. Op den bepaalden avond verscheen de jonge klavierspeler, in vrolijk ongeduld, bij zijnen begunstiger. Hij vond garat bezig, voor den spiegel een' twaalfden halsdoek om te doen, nadat hij in het strikken der elf eerste niet naar wensch had kunnen slagen. ‘Zoo, zijt gij daar?’ riep de zanger hem toe. ‘Dezen avond hoop ik effect te doen.’ - ‘Gelijk altijd,’ gaf de klavierspeler beleefdelijk ten antwoord. ‘Neen, dezen avond bijzonder,’ zeî garat. ‘Met eene stem als de uwe is alles mogelijk,’ hernam pradher. ‘Gij verstaat mij niet, zeî de ander; ‘ik meen niet met mijne stem; ik meen met mijn toilet. Zie mij eens aan. Wat zegt ge van dit kapsel? Wat van dit vest? Wat van dezen frak, waartoe ik het model zelf geteekend heb?’ - Garat was namelijk een groot zanger, maar een nog grooter fat. Hij gaf meer om zijnen roem als incroyable, dan om dien als kunstenaar. Pradher, die dit zwak van hem kende, vleide hem zoo veel hij kon. ‘Alles is prachtig, bewonderenswaardig, betooverend. Niets ontbreekt er aan; en daar nu uw toilet voltooid is, kunnen wij wel afrijden.’ - ‘Wij wachten tot dat ik afgehaald word,’ antwoordde garat; ‘dat is een oud gebruik, hetwelk, gelijk zoo veel andere, door den eersten Consul weder in zwang gebragt is. De etiquette verbiedt, dat ik mijzelven in de Tuileriën presentere. Een der huissiers zal | |
[pagina 455]
| |
komen, om mij met eene hofkoets af te halen.’ Naauwelijks had garat dit gezegd, of werkelijk verscheen er een hofbediende en berigtte eerbiediglijk: ‘Mijnheer garat, het rijtuig staat gereed.’ Garat ging met trotschheid den trap af; pradher volgde hem vol blijde verwachting. Aan de huisdeur gekomen, stiet de zanger plotseling een' kreet van misnoegen uit. ‘Wat is dat? eene huurkoets! Het gebruik vordert, dat ik in eene hofkoets afgehaald worde.’ - ‘Ja zeker,’ hernam de hofbediende; ‘maar heden heeft men van den regel moeten afgaan. Er is groot gala ten hove, en al de hofkoetsen worden elders gebruikt.’ - ‘Het spijt mij zeer,’ hernam de zanger; ‘maar een man als ik rijdt in geen fiaker.’ - ‘Ditmaal kan het niet anders.’ - ‘Ja, het kan wel anders. Ik ga niet naar het concert.’ - ‘Gij schertst. Men wacht u. Gij staat op het programma. Ik heb bevel, u er te brengen.’ - ‘Met geweld misschien?’ De hofbediende zeide niet neen en scheen zich gereed te maken om hem in de huurkoets te schuiven. Garat sprong zijwaarts af, midden in de straatgootGa naar voetnoot(*), bespatte zijne zijden kousen, zijne casimieren broek en zijnen bewonderenswaardigen frak met modder, stelde zich dus veranderd voor den afgezant des hofs, en zeî tot hem op een' grimmig spottenden toon: ‘Nu ben ik tot uwe dienst, geëerde heer. Breng mij nu naar de Tuileriën op het concert!’ Verbluft en teleurgesteld droop de hofbediende af. Het schitterende gezelschap in de Tuileriën kreeg, ondanks het programma, dien avond den grooten zanger niet te hooren. Garat was hoogst tevreden over zichzelven, dat hij zijne waardigheid zoo moedig had weten te handhaven; maar zijn arme beschermeling, die er op gerekend had dezen avond eene groote schrede voorwaarts op de baan der fortuin te doen, was er na aan toe om wanhopig te worden. |
|